Laat ons bidden:

Wat wordt van ons verwacht met betrekking tot de gebeden in Deel II van het Werkboek van Een cursus in wonderen? Het zijn er 140, een bij elke les.

 

Misschien vragen veel Cursusstudenten zich dit af, als ze elke dag geconfronteerd worden met een cursief gedrukt gebed dat rechtstreeks tot God is gericht. Wordt dit gebed door de auteur van de Cursus namens ons aan God aangeboden? Hoeven we het alleen maar te lezen? Moeten we het echt bidden? En zo ja, waarom?

 

Dat Cursusstudenten zich dit afvragen is slechts een veronderstelling, ik heb er nooit veel over gehoord. De gebeden staan daar zwart op wit en staren ons gedurende vijf maanden dagelijks aan, maar we praten er blijkbaar niet veel over. Het enige wat ik mij herinner is de bewering dat ze metaforisch zijn, omdat God onze gebeden niet kan horen.

 

Terwijl ik het Werkboek diverse keren deed, wist ook ik niet wat ik met deze gebeden moest doen, maar eerlijk gezegd vroeg ik me dat ook nooit af. Ik sloeg gewoon plichtmatig het boek open en las het gebed dat bij de les van de dag hoorde. De gebeden waren voor mij een mengeling van typische Cursuswoorden – Christus, vrede, vreugde, Hemel, enzovoort – samengebracht in een korte tekst.

 

Maar op een dag, enkele jaren geleden, veranderde dat. Ik hield een korte retraite en om de een of andere reden was het eerste wat ik deed de Cursus openslaan en proberen te ontdekken wat de Cursus wil dat we doen met zijn gebeden. Na vele jaren de oefeninstructies van het Werkboek bestudeerd te hebben had ik geleerd dat, als we het Werkboek zorgvuldig lezen, praktisch alle vragen over onze beoefening daarin beantwoord worden. Voor het eerst realiseerde ik mij dat dit ook moet gelden voor de gebeden, dat we ook daar richtlijnen voor mogen verwachten.

 

De logische plek voor dergelijke instructies is de Inleiding op Deel II, aangezien we daar de oefeninstructies vinden voor het gehele tweede deel, waar de gebeden deel van uitmaken. Binnen enkele minuten vond ik twee zinnen die mijn zoektocht meteen beëindigden en mijn relatie met de Cursus en met God veranderden. Dit zijn ze:

 

We zeggen enkele eenvoudige woorden van welkom en verwachten dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd (WdII.In.3:3).

 

We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst (WdII.In.4:6).

 

Uit deze zinnen en de alinea’s daar omheen concludeerde ik het volgende: De Cursus geeft ons woorden, afkomstig van de Heilige Geest, die we tegen God uit moeten spreken om Hem uit te nodigen en te verwelkomen. Wanneer we dit hebben gedaan, wachten we in stille afwachting op Zijn komst en de openbaring van Zichzelf in een woordeloze ervaring.

 

Wat zijn deze “woorden”? In deze context zonder enige twijfel het idee van de dag, de titel van de les. Maar blijft het daarbij? Zouden met deze “woorden van welkom” niet ook de gebeden worden bedoeld? Deze zijn immers geschreven als rechtstreeks gericht aan God? Ik sloeg dus de pagina om en keek naar de eerste gebeden in Deel II. En ze bevestigden mijn overwegingen.

 

Het eerste gebed begint als volgt:

Vader, vandaag kom ik tot U om de vrede te zoeken die U alleen kunt gee ven. Ik kom in stilte (WdII.221.1:1-2).

 

Precies zoals de Inleiding zegt bevestigen we in dit gebed onze intentie om God te ontmoeten in de stilte van onze denkgeest.

 

De toelichting die op dit gebed volgt klinkt hetzelfde:

Nu [we dit gezegd hebben] wachten we in rust en vrede... We wachten met één bedoeling [dat God Zich openbaart aan Zijn Zoon]” (WdII.221.2:1,6). Dat is dus precies wat de Inleiding zei: We zeggen woorden van welkom en wachten dan in stilte tot God Zichzelf openbaart.

 

Het gebed in de volgende les is ongeveer hetzelfde. Daarin bevestigen we onze intentie om in stilte binnen te gaan in een ervaring van Gods Aanwezigheid:

 

Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U (WdII.222.2:1).

 

Het was een mentale ontdekkingsreis, maar het resultaat was buitengewoon praktisch: Eindelijk wist ik wat de bedoeling was van de gebeden! Ik moet ze rechtstreeks uitspreken tegen God, als voorbereiding op een rechtstreekse, woordeloze ontmoeting met Hem.

 

Ik probeerde het dus meteen uit. Ongeveer een uur lang bad ik de eerste twintig gebeden van Deel II op de manier die ik zojuist had ontdekt. Ik zal dat moment nooit meer vergeten. Het was een cruciaal moment in mijn reis met de Cursus. Tot op dat moment had ik er geen idee van hoeveel rijkdom deze gebeden bevatten. Wat een mengelmoes van woorden had geleken toen ik ze nog las als informatie, werd een diepgaande emotionele ervaring nu ik ze las als een rechtstreeks gebed tot God. Ik was verbaasd over de liefdevolle, intieme verbinding met God die in deze gebeden ligt. Ik had me nooit gerealiseerd dat dit de manier is waarop de Cursus mij over God wil laten denken. Hij was niet langer een afstandelijke metafysische abstractie, een onpersoonlijke essentie die zich niet van ons bewust is. In plaats daarvan ervoer ik Hem als nabij en dierbaar, als de meest attente en liefdevolle Vader die je je maar kunt voorstellen, altijd aanwezig, altijd luisterend, altijd antwoord gevend, en alleen maar verlangend ons te overladen met Zijn liefde. “Hij omringt mij met goedheid en zorg”, zegt les 222 (1:4). En dat is precies wat ik voelde, ik koesterde mij in Zijn goedheid en zorg.

 

Sinds die dag zijn de gebeden van Deel II het hoofdbestanddeel van mijn dagelijks leven. Er zijn maar weinig dingen waar ik meer van geniet dan enige tijd met deze gebeden door te brengen. Ze hebben mijn relatie met God letterlijk veranderd. Voor die tijd ervoer ik Hem als afstandelijk en abstract, maar de gebeden hebben in toenemende mate hun ervaring van God in mij geïmplanteerd, zodat mijn ervaring van Hem een bron van voeding en troost is geworden waar ik elke dag uit put.

 

Na verloop van tijd ontwikkelde ik de gewoonte om de gebeden te bidden vóór mijn meditatie, omdat dat een ideale manier bleek te zijn om mijn denkgeest voor te bereiden op mijn contact met God. Ze verzamelden mijn zwervende en chaotische gedachten tot een enkel verlangen naar God. Nadat ik dit een poosje had gedaan drong tot me door dat dit precies is waarvoor ze zijn bedoeld. Volgens de instructies in het Werkboek is dit hun doel. We moeten de woorden van deze gebeden gebruiken om onze denkgeest voor te bereiden op een rechtstreekse, woordeloze ontmoeting met God. En ik kan bevestigen dat ze hun beoogde doel inderdaad uitstekend dienen.

 

Daarom moedig ik elke student van de Cursus aan zijn of haar voordeel te doen met deze gebeden. Het is de moeite waard om het te proberen. Hier volgen enkele tips om er de meeste baat bij te hebben:

 

  1. Concentreer je op elke afzonderlijke zin. Laat de woorden tot je doordringen voordat je verder gaat.
  2. Spreek de woorden rechtstreeks uit tegen God. Wanneer het gebed zegt: “Vader”, stel je dan voor dat je je rechtstreeks tot God wendt en dat Hij je hoort.
  3. Maak het persoonlijk. Wanneer het gebed zegt “ik” of “mij” voel dan dat jij degene bent die de woorden uitspreekt.
  4. Meen wat je zegt, zo goed als je kunt. Probeer het gebed recht uit je hart te laten komen.
  5. Maak het specifiek. Als het hieronder staande gebed bijvoorbeeld zegt: “iets wat ik vele namen heb gegeven”, benoem dan enkele namen die je hebt gegeven aan wat je zoekt.
  6. Voel je vrij om het gebed aan te vullen met je eigen woorden, wanneer er verwante gedachten en gevoelens bij je opkomen.

 

Als voorbeeld neem ik het gebed van les 231: ”Vader, ik wil me niets herinneren dan U”. Herhaal elke zin langzaam, geconcentreerd en oprecht. Probeer de volheid van de betekenis te zien die elke zin bevat en bid het gebed twee keer of vaker.

 

  1. Wat kan ik anders zoeken, Vader, dan Uw Liefde?
  2. Misschien denk ik dat ik iets anders zoek, iets wat ik vele namen heb gegeven.
  3. Toch is Uw Liefde het enige wat ik zoek, of ooit heb gezocht.
  4. Want er is niets anders dat ik ooit werkelijk kon wensen te vinden.
  5. Laat me mij U herinneren.
  6. Wat zou ik anders kunnen verlangen dan de waarheid omtrent mijzelf?

 

Wat heb je ervaren bij het herhalen van deze woorden? Was het iets dat je vaker wilt ervaren? Ik hoop van harte dat deze gebeden van het Werkboek een even grote zegen in jouw leven zullen worden als ze in het mijne zijn.