Les 251
(8 september)
Ik heb niets nodig dan de waarheid.
1. Ik heb naar veel dingen gezocht, en wanhoop gevonden. Nu zoek ik er slechts één, want in dat ene ligt al wat ik nodig heb en het enige wat ik nodig heb. Al wat ik voorheen zocht had ik niet nodig en wilde ik niet eens. Mijn enige behoefte zag ik niet. Maar nu zie ik in dat ik alleen de waarheid nodig heb. Daarin zijn alle behoeften bevredigd, eindigen alle hunkeringen, is alle hoop uiteindelijk vervuld en zijn dromen verdwenen. Nu heb ik alles wat ik nodig kan hebben. Nu heb ik alles wat ik verlangen kan. En nu vind ik eindelijk vrede.
2. En voor die vrede, Vader, zeggen we dank. Wat wij onszelf ontzegden, heeft U teruggegeven, en dat alleen is wat we werkelijk verlangen.
Toelichting:
Ieder van ons zou op dit moment een behoorlijk lange lijst kunnen maken van dingen die we nodig denken te hebben. Zelfs als we ons beperken tot dingen die we nu niet hebben, zou de lijst redelijk lang zijn. Bijvoorbeeld: ik heb meer geheugen voor mijn computer nodig, ik heb een nieuwe pyjama nodig, ik heb tandheelkundige hulp nodig, ik heb een nieuwe boekenkast nodig, ik heb een nieuwe matras nodig, ik heb een nieuwe broek nodig, ik heb een betere gitaar nodig, enzovoort.
In andere perioden in mijn leven dacht ik dat ik een huwelijk nodig had, of een scheiding, een betere baan, een ander huis, een nieuwe auto waar niet de hele tijd iets aan mankeerde.
Ik heb naar veel dingen gezocht, en wanhoop gevonden (1:1).
Het meeste waar ik naar heb gezocht heb ik ook gekregen, maar niets heeft me blijvend geluk gebracht. En ik weet dat niets van wat ik nog steeds nodig denk te hebben mij voorgoed gelukkig zal maken.
Geluk is een keuze, niet meer en niet minder. Ik denk dat de Cursus mij zo raakt omdat ik veel herken in lessen zoals deze. Ik bega nog steeds de vergissing om te denken dat iets wat ik nodig denk te hebben mij geluk zal brengen, maar ik weet nu dat ik mezelf iets wijsmaak. En als ik de tijd neem om daarover na te denken kan ik in alle eerlijkheid zeggen:
Nu zoek ik er slecht één, want in dat ene ligt al wat ik nodig heb en het enige wat ik nodig heb (1:2).
Soms dwaal ik af van dat ene en ga ik achter iets anders aan, maar ik kom steeds weer terug bij die ene, centrale behoefte: de waarheid. De waarheid over mezelf, over God, over het universum, over datgene wat werkelijk en eeuwig is.
Sommige dingen die ik voorheen zocht “had ik niet nodig en wilde ik niet eens” (1:3). Dat ontdekte ik meestal nadat ik ze had gekregen. Ik herinner me een avond, enkele jaren geleden, toen ik alleen thuis was en TV keek. Ik kreeg lekkere trek en zocht iets om op te knabbelen. Ik keek naar een beker ijs in de vriezer en dacht: “Nee, dat is niet wat ik wil”. Ik keek naar fruit, naar crackers, naar kaas en naar popcorn en dacht bij alles: “Nee, dat is niet wat ik wil”. Tenslotte stond ik midden in de keuken, krabde mezelf achter mijn oren en zei hardop: “Wat wil ik nou écht?” En het was of ik geraakt werd door een bliksemflits toen ik mij realiseerde: “wat ik écht wil is God” Ik voelde een leegte in me en mijn denkgeest vertaalde dit in een lichamelijke behoefte. En plotseling besefte ik dat al mijn wensen en behoeften surrogaten zijn voor het ene dat ik werkelijk nodig heb – iets wat ik altijd al heb gehad en er alleen maar op wacht om door mij herkend te worden.
Hoe kunnen we ooit in vrede zijn wanneer ons hele leven wordt gedomineerd door een eindeloze lijst van behoeften? Misschien moeten we beginnen met in te zien dat een behoefte zelf een vorm van ongelukkig zijn is. Dat elk ding dat ik nodig denk te hebben maar niet bezit een last is, een zeurende pijn die me weghoudt van vrede. Wat ik werkelijk wil is die vrede. Ik wil vervulling, ik wil heelheid. En deze zijn onmiddellijk beschikbaar als ik daarvoor kies. Ze worden mij door niets of niemand buiten mezelf gegund of ontzegd, alleen door mijn eigen keuze. “En nu vind ik eindelijk vrede” (1:9).
En voor die vrede, Vader, zeggen we dank. Wat wij onszelf ontzegden, heeft U teruggegeven, en dat alleen is wat we werkelijk verlangen (2:1-2).
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
LEZEN VAN DE “WAT IS ZONDE”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is zonde”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
De eerste alinea van deze les is een van mijn favorieten. Ik heb de tekst van buiten geleerd en herhaal deze regelmatig. Misschien vind je het een goed idee om dat ook te doen. Als je het lastig vindt om de tekst van buiten te leren kun je hem ook op een kaart schrijven en deze bij je dragen.
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is zonde”- tekst.
Wat is zonde 1:
Deel 1: WdII.4.1:1-3
"Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is."
Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.
2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.
3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is. Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.
4. De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood. Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.
5. Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?
Zonde is het geloof dat ik slecht ben, dat ik beschadigd ben door de fouten die ik heb gemaakt en voorgoed geschonden door mijn misplaatste gedachten.
Zonde is dus het geloof dat de volmaakte schepping van een volmaakte God onvolmaakt kan worden, verwrongen en misvormd en zijn Schepper onwaardig. En daarom:
Zonde is waanzin.
Uit het geloof in zonde ontstaat schuld, die ons gek maakt en ons ertoe drijft om te proberen “illusies de plaats te laten innemen van de waarheid” (1:2). En dat is de oorzaak van de wereld die wij zien:
De wereld die je ziet is het waansysteem van hen die gek geworden zijn van schuld (T13.In.2:2).
Door ons geloof in schuld zijn we bang voor de waarheid, bang voor God, bang voor ons Zelf. We geloven dat we de Hemel verbeurd hebben, dus moeten we een andere plaats bedenken waar we voldoening kunnen vinden, of in elk geval hopen te vinden. Die plaats is deze wereld. Door ons geloof in zonde denken we dat we de Hemel niet kunnen hebben, daarom maken we een vervanging daarvoor.
Door de waanzin, veroorzaakt door zonde en schuld, zien we “illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is” (1:3). We hallucineren. We zien aanval in liefde. We zien liefde in aanval. We zoeken voldoening in wanen. We zoeken eeuwig geluk in dingen die vergaan en sterven.
Onze genezing begint wanneer we illusies beginnen te herkennen als illusies. Het kan een periode van grote wanhoop zijn, wanneer alles waarop we dachten te kunnen vertrouwen tot stof vergaat. Maar het is het begin van wijsheid, het begin van het grote ontwaken.
De kracht van de gedachten die jij eropna houdt is enorm, en illusies zijn even sterk in hun gevolgen als de waarheid dat is. Een krankzinnige denkt dat de wereld die hij ziet werkelijk is en twijfelt er niet aan. Evenmin kan hij daarvan worden afgebracht door de gevolgen van zijn gedachten in twijfel te trekken. Pas wanneer hun bron in twijfel wordt getrokken gloort voor hem eindelijk de hoop op vrijheid (WdI.132.1:4-7).
We zijn omringd door illusies, de gevolgen van onze gedachten. We twijfelen niet aan de werkelijkheid van die gevolgen. Alleen wanneer hun bron in twijfel wordt getrokken, alleen wanneer we beginnen te twijfelen aan het geloof in zonde, dat de oorzaak is van onze waanzin, zal de hoop op vrijheid beginnen te gloren.