6. Wat is de Christus?
(Lessen 271 - 280)
Inleiding:
1. Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God. Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.
2. Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn. Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet.
3. Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.
4. Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet. Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?
5. En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken. Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon.
Toelichting:
Deel 1: WdII.6.1:1-2
“Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God.”
Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft (1:1).
Dit is wat wij leren in elkaar te zien, zodat we Hem ook weer in onszelf kunnen zien. Christus is de oorspronkelijke schepping van God, zoals Hij was – en altijd zal zijn – voordat wij een nieuwe versie van Hem maakten en een ander beeld over Gods meesterwerk schilderden. We wilden iets anders zijn en namen dus iets anders waar in iedereen om ons heen. Nu leren we voorbij te zien aan de beelden die we hebben gemaakt, om het verborgen meesterwerk onder de vervalsing opnieuw te ontdekken.
Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God (1:2).
Christus is de Zoon van God en wij zijn aspecten van die ene Zoon. Ik denk dat de Cursus het woord “Zoon” gebruikt in plaats van “Zonen en Dochters”, omdat dit laatste op een onderscheid wijst dat in Gods schepping niet bestaat. Ons oorspronkelijke Zelf, ons enige ware Zelf, delen we met iedereen. Een van de redenen waarom we ons verzetten tegen het kennen van dit Zelf komt voort uit het feit dat het ons Zelf is, niet mijn Zelf. Als we Christus erkennen als ons Zelf kunnen we niemand uitsluiten, omdat het Zelf dat we erkennen een universeel Zelf is, waar iedereen deel van uitmaakt.
In dit Zelf zijn we niet alleen verenigd met elkaar, maar ook met God (1:2). Zonder God zou dit Zelf niet bestaan. Hij is er de oorsprong van en houdt het in stand. Het kan niet van Hem gescheiden zijn; het kan niet onafhankelijk van Hem zijn en op geen enkele manier aan Hem tegengesteld. Alle kenmerken van dit Zelf ontstaan en komen voort uit Gods eigen Wezen.
Deel 2: WdII.6.1:3-5
“Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.”
Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is (1:3)
De Cursus leert ons dat dit onze werkelijkheid is: een Gedachte in de Denkgeest van God. Keer op keer wordt benadrukt dat gedachten hun bron niet verlaten. Ze blijven in de denkgeest die ze denkt. Een idee kan niet worden gescheiden van de denkgeest; het is er een deel en een functie van. En dat geldt eveneens voor onze relatie met God. Een scheiding tussen ons ware Zelf en de Denkgeest van God is even onmogelijk als een scheiding tussen een idee en de denkgeest die het denkt.
Mijn ware Zelf, jouw ware Zelf, ons ware Zelf is de Christus. Ons Zelf “heeft Zijn heilige woning” (1:4) in Gods Denkgeest niet verlaten. Dat is een feit. Uitgaande van dat feit moet alles, wat daarmee in strijd lijkt te zijn, een leugen zijn, een illusie. We zijn niet verdwaald en verloren in deze wereld, we zijn thuis in God en dromen van ballingschap (T10.I.2:1). Onze afscheiding is slechts een droom, geen werkelijkheid. Daarom is de Cursus zo zeker van de goede afloop.
We hebben God niet verlaten en daarom hebben we onze onschuld niet verloren (1:4 en WdI.182.12:1). Alle slechte dingen die we menen gedaan of gezegd te hebben, hebben geen werkelijkheid, ze zijn deel van de droom van afscheiding. We zijn nog steeds thuis. Heb je ooit een droom gehad waarin je iets vreselijks of beschamends deed en waaruit je angstig en geschokt wakker werd – om je meteen helemaal opgelucht te voelen? “Gelukkig, het was maar een droom!” Ieder van ons zal dit op een dag in het groot meemaken. We zullen wakker worden en ons realiseren dat deze wereld slechts een droom was en geen werkelijkheid. Ondanks alles wat we ons hebben verbeeld worden we wakker en zien we dat we “voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God” wonen (1:5).
Deel 3: WdII.6.2:1-3
“Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn.”
(2:1). Als we al enig bewustzijn hebben van de Christus in ons, lijkt het alsof hij alleen een deel van ons is, een klein of verborgen deel. Dat is niet de waarheid, maar zo lijkt het wel. Toch is ieder van ons zich bewust van iets in ons dat méér is dan wat we lijken te zijn. Als we dat bewustzijn niet zouden hebben, zouden we waarschijnlijk niet deze Cursus doen. Ergens weten we dat dit kleine, verborgen deel ons verbindt met God.
Als dat waar is, dan is de afscheiding niet waar. Dan is de afscheiding niet meer “dan een illusie van wanhoop” (2:1). Als we verbonden zijn met God, een zijn met Hem, dan zijn we niet afgescheiden en moet alles, wat zegt dat dit wel zo is, een illusie zijn. In ieder van ons, in de Christus in ons, verblijft eeuwige hoop (2:1). Iets in ons weet dat dit waar is. De band met God is niet verbroken. Ieder van ons heeft deze verborgen bondgenoot in zijn of haar hart. In mij, in jou, is de Christus. De Cursus vertrouwt daar volkomen op omdat Jezus, die zich zijn Christusbewustzijn volledig herinnerde, weet dat het zo is.
Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou (2:2).
Hij is in jou en jij bent in Hem. Het enige wat we hoeven te doen is de denkgeest van Christus toe te laten en te erkennen; dit deel van onze denkgeest, dat we hebben ontkend en betwijfeld. Zijn denkgeest is in ons en dat is onze verlossing. Hij is deel van ons en we kunnen ons daar niet van ontdoen, zelfs niet als we dat zouden willen. In dit deel van onze denkgeest ligt “Gods Antwoord” (2:3). Het Antwoord op de afscheiding. Het Antwoord op pijn en lijden. Het Antwoord op wanhoop. Het Antwoord op elk probleem. Het Antwoord is in jou. Het Antwoord is deel van jou. Het bevindt zich niet buiten je, het kan nergens in de wereld en in niemand anders gevonden worden. Je hebt het al. Je bent het al. Het Antwoord is in jou.
In dit deel van je denkgeest zijn “alle beslissingen al genomen en dromen voorbij” (2:3).
Wat hier gezegd wordt is zo geweldig dat we het nauwelijks kunnen geloven. Er is een deel in onze denkgeest waarin we allemaal, ieder van ons, al voor God gekozen hebben. We hebben al vrede gekozen; we hebben aanval en oordeel al opgegeven. En al onze dromen zijn al voorbij. Gewapend met deze kennis kunnen we er absoluut zeker van zijn dat we zullen slagen – omdat de Christus in ons al is geslaagd.
Het enige wat ons nog te doen staat is erkennen dat dit “deel” van ons alles is wat er is en alles loslaten behalve dit. We hoeven geen verlichting te bereiken, we hoeven alleen maar te erkennen dat we al verlicht zijn. Dit is de waarheid en het enige wat we in deze wereld moeten doen is “het ontkennen van de ontkenning van de waarheid” (T12.II.1:5) en “de blokkades weg te [laten] nemen voor het bewustzijn van de aanwezigheid van liefde, die jouw natuurlijk erfgoed is” (TIn.1:7).
Deel 4: WdII.6.2:4-5
“Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet.”
Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt (2:3).
Dit deel van onze denkgeest “blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien” (2:4). Het deel van onze denkgeest waar we ons bewust van zijn, wordt meer dan alleen maar aangeraakt door wat onze ogen waarnemen; het wordt erdoor beheerst, gecontroleerd en heen en weer bewogen als een blad in de wind. Maar er is iets in ons dat onaangeraakt en onbewogen blijft door onze fysieke waarneming. Dit deel blijft volkomen kalm, wat zich om ons heen ook afspeelt. Het blijft volkomen liefdevol, welke aanslag ook op onze liefde wordt gepleegd. Dit is de Christus, ons ware Zelf.
Het is dit deel van onszelf waarvan we ons door onze oefeningen bewust willen worden. Dit is het rustige centrum van ons wezen, waarmee we contact zoeken in onze heilige ogenblikken. Dit is de Stem die we proberen te horen, een Stem van majestueuze stilheid en volkomen rust. De Christus is niet het een of andere vreemde wezen, iets buiten ons dat we ons eigen moeten leren maken. Hij is eigen, hij is ons Zelf. Hij is als het oog in een orkaan. Wanneer onze denkgeest onrustig is en we er geen controle over lijken te hebben, kunnen we, als we bereid zijn de oorzaak van onze onrust achter ons te laten, dat oog van de storm binnengaan en de vrede vinden die altijd in ons aanwezig is. Op het moment dat we dat doen is de verandering zo verrassend dat we haar niet kunnen missen. Het gehuil van de wind en het geraas van de elementen verstommen. Er is niets anders meer dan vrede. In dit stille centrum van ons wezen hebben alle gebeurtenissen in ons leven, die ons heen en weer hebben geslingerd en ons hulploos in hun greep hadden, geen enkele invloed meer. En op dat moment weten we: Dit is Wie ik ben.
Vanwege de verwarring van onze denkgeest, vanwege het feit dat we een probleem hebben gemaakt dat er niet is, heeft de Vader ons in Christus het middel voor onze verlossing gegeven (2:5), het Antwoord op onze illusies. Deze Christus blijft, onaangeroerd door de “problemen”, volmaakt zuiver. Hij weet van geen zonde (2:5). Hij belichaamt het Antwoord op zonde, hoewel in Hem het probleem dat beantwoord wordt helemaal niet bestaat. De volmaaktheid van Christus is niet bezoedeld door onze krankzinnigheid. Hij is nog steeds even volmaakt als op de dag waarop Hij werd geschapen. En Hij is mij. “Ik ben de heilige Zoon van God Zelf” (WdI.191.t). Hier, in de stilte van Christus’ wezen, weet ik dat al mijn “zonden” niets betekenen en geen enkel effect hebben. Hier ben ik meer dan schuldeloos: ik ben heilig. Hier, waar niets onwerkelijks bestaat, is alles heilig.
Deel 5: WdII.6.3:1-3
“Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen.”
Christus, ons ware Zelf, is de “woning van de Heilige Geest” (3:1). De Cursus spreekt vaak over de Heilige Geest als “de Stem namens God” en deze Stem komt voort uit ons Zelf, de Christus in ons. Dat is zijn thuis, de woning waar de Heilige Geest als het ware “verblijft”. Wanneer we een innerlijke impuls voelen die ons in een bepaalde richting leidt, of, net als Helen Schucman, feitelijke woorden horen in onze denkgeest, is het de aanwezigheid van dit “deel” in ons dat dit mogelijk maakt. “Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God” (2:1). Als Christus niet in ons aanwezig zou zijn, zouden we deze boodschappen niet horen, omdat er dan geen schakel met God zou zijn. Sterker nog: als er geen schakel zou zijn met God zouden we helemaal niet bestaan! Het feit dat we deze innerlijke boodschappen, die ons in de richting van God en van de liefde leiden, voelen of horen, bewijst dat er binnenin ons een schakel met God moet zijn. En dat bevestigt op zijn beurt wat de Cursus zegt: dat we niet afgescheiden zijn van God.
Verder is Christus “thuis alleen in God” (3:1). Ook dit kennen we uit eigen ervaring. Het gevoel niet thuis te zijn in deze wereld wordt bijna universeel erkend. Iedereen heeft dat wel eens gevoeld, de een misschien sterker dan de ander, maar we hebben het allemaal tot op zekere hoogte ervaren. Waar komt dat gevoel vandaan? Zou het kunnen dat we inderdaad niet thuis zijn in deze wereld, dat minstens een deel van ons alleen thuis is in God?
De Cursus adviseert ons naar de innerlijke stem te luisteren, die ons naar huis roept, een thuis dat we ons niet duidelijk kunnen herinneren, maar waarvan we op de een of andere manier weten dat het bestaat (zie Tekstboek, hoofdstuk 21, paragraaf I: “Het vergeten lied” en “Ik zal een ogenblik stil zijn en naar huis toe gaan” WdI.182.t)
Christus blijft “vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest” (3:1). Wat er buiten je ook gebeurt, het Christusbewustzijn in je denkgeest blijft eeuwig in vrede.
Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen (3:2-3).
Dit is een belangrijke verklaring. Voor de meesten van ons lijkt eeuwige vrede ver verwijderd en verborgen te zijn. Voor sommigen misschien heel even bereikbaar tijdens een diepe meditatie, maar het deel van ons bewustzijn dat we als werkelijk zien, lijkt alleen maar onrustig en verward te zijn. Misschien beseffen we wel dat de Christus in ons werkelijk is, maar dat lijkt slechts een uiterst klein deel van onszelf te zijn. Deze les zegt echter dat dit intens rustige en heilige deel het enige is wat werkelijkheid bezit, dat de rest alleen maar dromen zijn.
Ik denk dat dit voor velen van ons vaak de belangrijkste bron van angst is. Het idee dat het grootste deel van ons zelfbeeld niet werkelijk is, maar slechts een droom, is beangstigend. We zijn zo geïdentificeerd met deze aspecten van onszelf en zo overtuigd van hun werkelijkheid, dat de gedachte dat ze oplossen en verdwijnen wanneer we werkelijk contact maken met de Christus in onszelf, angstaanjagend is. Het lijkt een soort sterven of zelfvernietiging, alsof de inhoud van onze persoonlijkheid wordt uitgewist door een soort kosmische lobotomie.
Het Tekstboek spreekt vaak en nadrukkelijk over de angst om ons ware Zelf te vinden, zoals in Paragraaf III van hoofdstuk 13, “De angst voor verlossing”, waar onder andere wordt gezegd:
Je hebt jouw hele krankzinnige geloofssysteem opgebouwd, omdat je meent in Gods Tegenwoordigheid hulpeloos te zijn, en jij wilt jezelf van Zijn Liefde verlossen omdat je denkt dat die jou tot niets vermalen zou. Je bent bang dat ze jou van jezelf weg zou vagen en jou klein zou maken, omdat je gelooft dat grootheid in verzet besloten ligt, en aanval allure heeft (T13.III.4:1-2).
Laten we dit ook eens van de andere kant bekijken. Wat als de inhoud van wat we denken te zijn alleen maar een droom is? Wat zouden we dan verliezen als we dat kwijt zouden raken? Niets. Niets anders dan pijn en lijden; niets anders dan een diep gevoel van eenzaamheid.
Verlossing vernietigt de individuele persoonlijkheid niet; ze vernietigt helemaal niets. Ze verwijdert alleen dromen en illusies. Ze neemt alleen weg wat nooit werkelijk is geweest. De Christus is het enige “deel” van onszelf dat werkelijkheid bezit en het enige wat we ooit kunnen verliezen zijn dingen die nooit hebben bestaan.
Deel 6: WdII.6.3:4
“Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.”
De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren (3:3-4).
Misschien denk je nu: “O.K., Christus is het enige werkelijke deel van mij. Al het andere, alles wat ik het grootste deel van de tijd denk te zijn, is een droom. Maar deze droom lijkt heel erg werkelijk te zijn. Wat doe ik daar in vredesnaam mee?” Deze vraag wordt beantwoord in vier woorden: ze zullen “aan Christus worden gegeven”. De Cursus vraagt ons vaak op allerlei manieren om dit te doen, zoals onze duisternis naar het licht brengen, of onze fantasie naar de waarheid, of illusies naar de werkelijkheid. Wij, in onze verwardheid, kunnen de waarheid over onszelf en anderen niet zien, omdat we verblind zijn door onze illusies. De Heilige Geest werd geschapen om voor ons de waarheid te zien, totdat we deze voor onszelf kunnen zien (T17.II.1:6-8). Hij vertegenwoordigt Christus voor ons, in ons. Wij brengen onze dromen naar Hem, en Hij zet deze om in waarheid (4:1).
Concreet betekent dit dat we, wanneer we ons ervan bewust worden dat we de dingen zien vanuit het standpunt van het ego van afscheiding en aanval, deze zienswijze aan moeten bieden aan de Heilige Geest in onze denkgeest en moeten zeggen: “Zo zie ik de dingen, toon me hoe U ze ziet. Ik ben bereid ze anders te zien”. Onze gebruikelijke (lees ego-istische) reactie, wanneer we in onze denkgeest duistere gedachten ontdekken zoals boosheid, jaloezie, zelfmedelijden en wanhoop, is deze te verbergen en te veroordelen – als we ons er tenminste niet zo volledig mee hebben geïdentificeerd dat we er blind voor zijn geworden. Omdat we ons schamen over dergelijke gedachten proberen we ze onder het tapijt te vegen en net te doen alsof ze er niet zijn. Daarmee zijn ze echter niet verdwenen, ze gaan alleen maar ondergronds. De Cursus zegt dat we bijvoorbeeld speciale liefdesrelaties zoeken om onze haat te compenseren:
Je kunt haat niet beperken. De speciale liefde-relatie zal die niet neutraliseren, maar hem gewoon ondergronds doen gaan, weg uit het zicht. Het is van wezenlijk belang hem in het zicht te brengen, en geen enkele poging te doen hem te verbergen (T16.IV.1:5-7).
Het verbergen van onaangename gedachten is ontkenning en dit leidt rechtstreeks tot projectie: we zien anderen onze verborgen gedachten in praktijk brengen. Dat is wat er gebeurt wanneer we verstoord raken en onze vrede verliezen door de vergissingen van anderen (T17.I.6:5). Wanneer we geen poging doen om ons eigen ego te verbergen, maar bereid zijn het naar het licht te brengen waarin het kan verdwijnen, is het verdwenen. We hoeven niet te begrijpen hoe dit gebeurt, want wij doen het niet; de Heilige Geest doet het (T17.I.6:3-4). Het enige waar we ons om hoeven te bekommeren is onze bereidheidwilligheid om het te laten gebeuren. Wanneer de illusies die de waarheid verbergen verdreven zijn zal ons heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan ons geopenbaard worden (3:4).
Deel 7: WdII.6.4:1
“Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet.”
Vanuit ons meest innerlijke zijn, vanuit de Christus in ons, “reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet” (4:1).
Laten we daarom geen enkele droom voor Hem verbergen; laat schaamte ons er niet van weerhouden om ze aan Hem te geven. Hij zal ons niet veroordelen. Hij schrikt niet van wat Hij in ons ziet. In tegendeel: “Hij heeft lief wat Hij in jou ziet” (T13.V.9:6). Voorbij de illusie van zonde ziet hij de werkelijkheid van de liefde.
In elke aanvalgedachte ziet Hij onze roep om liefde. In elke huivering van angst hoort hij een roep om hulp. In elk begeren van de dingen van deze wereld herkent Hij ons verlangen naar compleetheid. Wat we Hem ook aanbieden, Hij zet het om in waarheid. Niets valt buiten de verlossing, niets valt buiten het bereik van de Verzoening. De taak van de Heilige Geest is ons “uit naam van God opnieuw te interpreteren” (T5.III.7:7). Hij zal alles wat we Hem geven omzetten in waarheid – maar alleen als we het Hem geven. Als we het verbergen kan Hij ons niet helpen.
Het is goed om ter aanvulling paragraaf VII van hoofdstuk 14 van het Tekstboek lezen. Dit zijn twee citaten daaruit:
Breng dan ook al je duistere en geheime gedachten bij Hem, en bekijk ze samen met Hem (T14.VII.6:8).
Open iedere deur voor Hem, en nodig Hem uit de duisternis binnen te komen en die door Zijn licht te laten verdwijnen (T14.VII.6:2).
Deel 8: WdII.6.4:2-3
“Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?”
Wat doet de Heilige Geest met onze dromen van zonde en schuld, wanneer we ze naar Hem toe brengen en Hij ze omzet in waarheid?
Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen (4:2).
Dit is wat de Cursus “de gelukkige droom” noemt, of “de werkelijke wereld” of “ware waarneming”. De Heilige Geest neemt onze nachtmerries van ons weg en zet ze om in de gelukkige droom. In de gelukkige droom dromen we nog steeds; we zijn nog steeds in deze wereld en nog steeds actief in het rijk van de waarneming. Maar wat we zien is volkomen anders dan de nachtmerries van een denkgeest die gek is van schuld. “De werkelijke wereld wordt simpelweg bereikt door de totale vergeving van de oude, de wereld die jij zonder vergeving ziet” (T17.II.5:1).
Deze gelukkige droom is door God “aangewezen als het eind der dromen”. “Vergeving is een illusie die een antwoord is op de rest” (WdI.198.2:10). Volgens de Cursus eindigt de wereld door de illusie van vergeving:
De illusie van vergeving, die totaal is, niemand uitsluit, en onbegrensd is in zachtmoedigheid, zal zich over haar uitspreiden, alle kwaad verhullen, alle zonde verhelen en voor eeuwig een einde maken aan schuld (H14.1:4).
Onze duistere, schuldige gedachten die naar de Heilige Geest worden gebracht, worden beantwoord en verdreven met vergeving en vervangen door een visie van een volmaakt onschuldige wereld. De illusie van vergeving is het einde van alle dromen omdat ze het einde is van de afscheiding:
Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat? (4:3).
Het “gelaat van Christus zien” betekent uiteraard niet dat we overal om ons heen een bebaarde, semitische man zullen zien. De term is een symbool van de onschuld van Gods Zoon. Wanneer de hele wereld vergeven en iedere denkgeest in vrede is en vrij van schuld, wat blijft er dan nog over behalve onschuld? De Cursus zegt dat de wereld een symbool van schuld is. Wanneer de schuld verdwijnt, verdwijnt het symbool daarvan eveneens. De droom, gemaakt door schuld, eindigt wanneer zijn oorzaak verdwenen is.
Het is duidelijk dat het hier gaat over een definitief einde, wanneer “vrede over iedere Zoon van God gekomen is”. Dat is het doel waar de Heilige Geest ons heen leidt: naar het verwijderen van schuld uit elke denkgeest. Ieder van ons heeft hier een rol in, want zolang er schuld is in mijn denkgeest, is er geen einde van schuld. Het geheel kan niet genezen zonder de genezing van alle delen. Christus zijn is niet iets wat we nog moeten bereiken, we zijn al de Christus. Maar we moeten leren alle blokkades van schuld te verwijderen die dit ware Zelf voor ons verborgen houden.
De staat van schuldeloosheid is niets anders dan de toestand waarin dat wat er niet is, is weggenomen uit de verwarde denkgeest die dacht dat het er wel was. Deze staat, en deze alleen, moet je bereiken, met God aan je zijde (T14.IV.2:2-3).
Wanneer we eenmaal hebben verwijderd “wat er niet is” en de staat van schuldeloosheid hebben bereikt, zal wat we zijn, de Christus, worden geopenbaard.
Deel 9: WdII.6.5:1-2
“En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken.”
Wanneer we “dit heilige gelaat” (5:1), het gelaat van Christus, zien in alles en iedereen, zien we de hele schepping als volkomen onschuldig. Deze ervaring van ware waarneming zal volgens de Cursus niet lang duren, omdat ze “slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt” (5:1). Het gelaat van Christus symboliseert het einde van de leertijd, omdat we leren dat we schuldeloos zijn, dat Gods schepping, Zijn Zoon, schuldeloos is. Wanneer we dus alleen nog maar het gelaat van Christus zien, is het leerdoel bereikt. Dan zijn we afgestudeerd!
Als we al geloven dat we een doel hebben in deze wereld, zijn we geneigd om aan iets groots te denken. We denken, zoals een vriend van me placht te zeggen, dat we hier zijn om “grote wonderen te verrichten en komkommers te eten” (met het laatste maakt hij de dwaasheid van al onze doelen duidelijk). De Cursus vertelt ons echter dat we maar één doel hebben en dat is leren vergeven. We zijn niet hier om de wereld te verbeteren, maar om haar te vergeven. We zijn niet hier om een beroemde heelmeester te worden. We zijn niet hier om een groot spiritueel onderwijscentrum op te zetten. Ons doel en onze functie kunnen niet in de termen van deze wereld worden gedefinieerd.
Jouw enige roeping hier is jezelf met actieve bereidwilligheid te wijden aan het afwijzen van schuld in al zijn vormen (T14.V.3:5).
Dit is ons enige leerdoel, of in de symboliek die hier wordt gebruikt: dit is het zien van het gelaat van Christus.
Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken (5:2).
Laten we in alles wat we zoeken alleen dit zoeken. Als ik begin te werken in een nieuwe baan, wat is dan mijn doel? Het gelaat van Christus zoeken betekent elke vorm van schuld ontkennen. Als ik een nieuwe relatie begin, wat is dan mijn doel? Het gelaat van Christus zoeken betekent ontsnappen aan schuld door geen schuld te zien in mijn broeder. Als ik, onder leiding van de Heilige Geest, aan een nieuw project begin, waar doe ik dat dan voor? Het gelaat van Christus zoeken betekent schuld verwijderen uit iedere denkgeest die ik ontmoet. Dit is mijn enige doel bij alles wat ik doe. En alleen in het accepteren hiervan als de enige functie die ik vervullen wil (T20.IV.8:4) zal ik mijn geluk vinden.
Deel 10: WdII.6.5:3
“Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon.”
Deze laatste zin spreekt over de visie van Gods Zoon, het bewustzijn van de heerlijkheid van wat we in werkelijkheid zijn. Door het gelaat van Christus te zoeken in de ander, vinden we het in onszelf. In de erkenning van onze ware natuur als schepping van God verdwijnt de behoefte “aan leren, aan waarneming of aan tijd” (5:3). Het verwijderen van de sluiers van schuld, door het toepassen van vergeving, openbaart de Christus in ons. En dan is er geen behoefte meer “aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon” (5:3).
We zijn al waar we naar zoeken. Alleen onze dromen van schuld hebben het voor ons zicht verborgen. Wat is de Christus? Dat ben jij. Dat ben ik. In de tijd is ons enige doel het verwijderen van de blokkades die ons beletten dit te zien. Wanneer dat is gebeurd, valt er niets anders meer te doen dan te zijn wat we altijd al zijn geweest.