Les 236
(24 augustus)
Ik regeer mijn denkgeest, die alleen ik regeren moet.
1. Ik heb een koninkrijk te regeren. Bij tijd en wijle lijkt het allerminst dat ik daarvan de koning ben. Het lijkt over mij te triomferen en me voor te schrijven wat ik moet denken, wat ik moet voelen en doen. En toch is het mij geschonken om elk doel te dienen dat ik er maar in zie. Mijn denkgeest kan alleen maar dienen. Vandaag geef ik zijn dienstbaarheid aan de Heilige Geest om die naar Zijn goeddunken te benutten. Zo bestuur ik mijn denkgeest, die alleen ik regeren kan. En zo maak ik hem vrij om de Wil van God te doen.
2. Vader, mijn denkgeest is open voor Uw Gedachten, en gesloten vandaag voor elke andere gedachte dan die van U. Ik regeer mijn denkgeest en bied die U aan. Aanvaard mijn geschenk, want het is het Uwe aan mij.
Toelichting:
Als het geheim van verlossing bestaat uit het feit dat ik het mezelf aandoe (T27.VIII.10:1), is het goede nieuws dus dat er geen vijandige uiterlijke machten zijn die mijn verlossing in de weg staan. Het is alleen mijn eigen denkgeest die de boel verziekt. En dat geeft hoop. Want niemand bestuurt mijn denkgeest behalve ikzelf, en daarom kan ik dingen veranderen.
Mijn denkgeest is mijn koninkrijk en ik ben de koning(in) van dit rijk. Het is waar dat het bij tijd en wijle allerminst lijkt dat ik daarvan de koning ben (1:2).
Bij tijd en wijle... ? Voor de meesten van ons lijkt dat het grootste deel van de tijd het geval te zijn. Mijn “koninkrijk” lijkt mij te regeren en niet andersom. Het vertelt me “wat ik moet denken, wat ik moet voelen en doen” (1:3). Maar Een cursus in wonderen is een cursus voor koningen en koninginnen, hij leert ons hoe we onze denkgeest moeten regeren. We hebben ons koninkrijk verwaarloosd in plaats van het te regeren. We hebben een probleem gemaakt, dit naar buiten geprojecteerd en vervolgens de projectie ervan beschuldigd het probleem te zijn. Zoals het Tekstboek zegt hebben we oorzaak en gevolg omgedraaid (T28.II.8:8). We hebben dus een cursus nodig die ons leert dat wij de heerser over onze denkgeest zijn.
De denkgeest is een werktuig, gegeven om ons te dienen (1:4-5). Hij doet alleen wat wij willen dat hij doet. We hebben om afscheiding gevraagd, we hebben om schuld gevraagd en vanuit de gedachte schuldig te zijn hebben we om de dood gevraagd. En de denkgeest heeft ons gegeven wat we gevraagd hebben. We hebben hem overgeleverd aan de krankzinnigheid van het ego en het gevolg is de egowereld waarin we leven. Dat moeten we inzien, ermee ophouden, en de dienstbaarheid van de denkgeest aan de Heilige Geest geven.
Dit roept wellicht de volgende vraag op: Hoe kan ik mijn denkgeest regeren als ik hem aan de Heilige Geest geef? Deze les zegt: het beschikbaar stellen van mijn denkgeest aan de Heilige Geest is juist hem regeren: “Zo bestuur ik mijn denkgeest, die alleen ik regeren kan” (1:7).
In feite is het heel eenvoudig. Er zijn slechts twee mogelijkheden: het ego of de Heilige Geest, angst of liefde, afscheiding of vereniging. De Heilige Geest is geen vreemde macht die over mij heerst. Hij is zowel de Stem van mijn ware Zelf als de Stem namens God. Hij is Stem van de Vader en de Zoon, omdat Vader en Zoon één zijn en één Wil hebben. De oproep om mijn eigen denkgeest te regeren is geen oproep tot totale zelfstandigheid, onafhankelijkheid en alleenheerschappij. Dat is de egoversie van het regeren van mijn denkgeest. De oproep om mijn denkgeest te regeren is een oproep tot volledige afhankelijkheid en Zelfstandigheid, de zelfstandigheid van het Zelf, dat we met iedereen delen.
We hebben de keuze tussen de illusie van onafhankelijkheid – waarbij onze denkgeest in feite de slaaf is van zijn gevolgen – en werkelijke vrijheid, waarbij onze denkgeest aan zijn goddelijke bestemming wordt gegeven en dienstbaar is aan de Wil van God. Wie kan ontkennen dat onze ervaring van een onafhankelijke denkgeest een ervaring is van slavernij, waarin ons “koninkrijk” ons vertelt wat we moeten denken en doen? Vandaag realiseren we ons dat er een alternatief is en geven we onze denkgeest vol vreugde aan God. Laten we met een bereidwillig hart het omscholingsproces ingaan en leren om onze denkgeest te laten denken met God.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
LEZEN VAN DE “WAT IS VERLOSSING”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is verlossing”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is verlossing”- tekst.
Wat is verlossing 6:
Deel 6: WdII.2.3:4
1. Verlossing is een belofte, gedaan door God, dat jij jouw weg naar Hem uiteindelijk zult vinden. Het kan niet anders of ze wordt gehouden. Ze garandeert dat er een eind komt aan de tijd, en dat alle gedachten die in de tijd zijn ontstaan eveneens een eind zullen nemen. Gods Woord is elke denkgeest gegeven die denkt dat hij afzonderlijke gedachten heeft, en zal deze conflictgedachten vervangen door de Vredesgedachte.
2. De Vredesgedachte werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht. Voordien was er geen behoefte aan zo’n Gedachte, want vrede werd zonder tegendeel gegeven en wás gewoon. Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing. Dus werd de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen deel van elk fragment van de denkgeest, die nog altijd één was, maar zijn eenheid niet herkende. Nu kende hij zichzelf niet en dacht hij dat zijn eigen Identiteit verloren was.
3. Verlossing is ongedaan maken in die zin dat ze niets doet, en nalaat de wereld van dromen en boosaardigheid te steunen. Zo laat zij illusies los. Door die geen steun te geven laat zij ze enkel kalm tot stof vergaan.
"En wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard: een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat, met de geschenken van jouw vergeving daarvoor neergelegd en de Godsherinnering niet ver daarachter."
4. Laten we dagelijks deze heilige plaats bezoeken om er samen een tijdje te vertoeven. Hier delen wij onze laatste droom. Het is een droom waarin geen verdriet schuilt, want hij doet ons heel de heerlijkheid vermoeden die ons door God gegeven werd. Het gras duwt zich door de bodem heen, de bomen botten nu en er zijn vogels in hun takken komen wonen. De aarde wordt in nieuw perspectief herboren. De nacht is voorbij en we zijn samengekomen in het licht.
5. Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen. Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd, dat de tijd bijna teneinde is, en dat Gods Zoon slechts een ogenblik hoeft te wachten tot hij zich zijn Vader weer herinnert, dromen voorbij zijn, de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat.
Als we stoppen met het steunen van de illusies van het ego, waardoor deze tot stof vergaan, wat blijft er dan over? “Wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard” (3:4). Als illusies verdwenen zijn blijft de waarheid over. En de waarheid is een wonderbaarlijke werkelijkheid binnenin onszelf. In plaats van de boosaardigheid, kleinzieligheid en slechtheid die we in onszelf vrezen te vinden, vinden we “een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat” (3:4). De waarheid die achter alle maskers, alle misleiding en alle subtiele bedrog van het ego ligt, is een altaar voor God in mijn eigen hart, een gewijde plaats, een aloude en eeuwige heiligheid.
Voor dit altaar liggen schatten – schatten die ik daar heb neergelegd! Het zijn de geschenken van mijn vergeving. En niet ver daarachter, slechts een moment in de tijd, ligt de herinnering van God Zelf.
De ontdekking van het heilig altaar voor God in mijn denkgeest is het resultaat van niets doen, van nalaten de illusies van het ego te steunen, van de weigering mijn denkgeest nog langer aan het ego en diens doelen te geven. De ontdekking van de waarheid omtrent mezelf en de herinnering van God die daarop volgt, komt voort uit mijn bereidheid de illusies in twijfel te trekken en op te geven. Ik hoef het altaar niet op te bouwen of te herstellen; het is er al, achter de nevelen van zelfbedrog. De weg naar de waarheid voert door de ontmaskering van de leugens die haar verbergen. Diep in mezelf blijft de eenheid met God altijd bestaan, wachtend op het moment waarop ik mij afkeer van de leugens die me iets anders vertellen. Ik kan nu naar dat altaar gaan. Ik kan de gordijnen die het verbergen opzij schuiven en Gods Tegenwoordigheid binnengaan, waar mijn Zelf op mij wacht.