14. Wat ben ik?

(Lessen 351 - 360)

Inleiding:

1. Ik ben Gods Zoon, compleet, genezen en heel, stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde. In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd. In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel. Ik ben de heilige woning van God Zelf. Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist. Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne.

 

2. Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig. Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens. De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven. Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn.

 

3. Wij zijn de brengers van verlossing. We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost. En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven. We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed. We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt. Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld. Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid.

 

4. Onze ogen zijn het waardoor de visie van Christus een wereld ziet die verlost is van elke gedachte aan zonde. Onze oren zijn het die de Stem namens God horen verkondigen dat de wereld zonder zonde is. Onze denkgeesten zijn het die zich met elkaar verenigen wanneer wij de wereld zegenen. En vanuit de eenheid die we hebben bereikt, roepen we al onze broeders op en vragen hen onze vrede te delen en onze vreugde compleet te maken.

 

5. Wij zijn de heilige boodschappers van God die namens Hem spreken, en omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft, ontdekken we dat het in ons hart geschreven staat. En zo zijn we van gedachten veranderd over het doel waarvoor we kwamen en dat we proberen te dienen. We brengen een blijde boodschap naar de Zoon van God, die dacht dat hij leed. Nu is hij verlost. En nu hij de Hemelpoort voor hem ziet openstaan, zal hij binnengaan en verdwijnen in het Hart van God.


Toelichting:

Deel 1: WdII.14.1:1-3

 

“Ik ben Gods Zoon, compleet, genezen en heel, stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde. In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd. In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel.”

 

Deze tekst bevat een van de krachtigste verklaringen van de Cursus over onze ware natuur, hoe deze gerealiseerd kan worden in de wereld van tijd en ruimte, en welke functie hier op een natuurlijke wijze uit voortvloeit.

 

De eerste alinea bevestigt in de eerste persoon onze werkelijke Identiteit. Het hardop lezen van teksten zoals deze helpt mij om me daar volledig op te concentreren en te voelen wat ik zeg. Wanneer ik dergelijke verklaringen uitspreek alsof ik ze werkelijk geloof, ook al is dat nog niet zo, komen er bovendien tegengestelde gedachten bij me op. Door mij bewust te worden van deze gedachten en ze te noteren kan ik de verborgen overtuigingen van het ego op het spoor komen, zodat ik ze onder ogen kan zien en kan besluiten dat ik ze niet wil.

 

In de eerste zin lezen we bijvoorbeeld: “Ik ben compleet, genezen en heel”. Meteen komen er gedachten bij me op zoals: “Nou, nee hoor, ik ben verre van compleet, ik heb nog een hele weg te gaan voor ik dat ben. Ja, ik zou wel willen dat ik genezen was, maar dat ben ik niet. Ik ben versnipperd en allesbehalve heel.

 

Dit zijn de lessen die het ego me heeft geleerd – en ze zijn niet waar. Door ze te erkennen kan ik inzien dat ze de aanvaarding van de boodschap van de Cursus in de weg staan en kiezen om ze los te laten. Dan kan ik bijvoorbeeld zeggen: “Ik voel me incompleet en dat geloof ik, maar in werkelijkheid ben ik compleet. Ik wil mijn eigen compleetheid leren kennen.

 

Ik ben Gods Zoon ..... stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde (1:1).

 

Het licht in mij is een reflectie van Gods Licht en Gods Liefde. Ik straal, maar mijn glorie is een weerkaatste glorie, zoals het licht van de maan een weerkaatsing is van het licht van de zon en daarvan afhankelijk is. Het licht gaat uit van God en straalt door mij heen, maar het is niet van mij afkomstig. En zolang ik mijn verbinding met mijn Schepper niet erken, blokkeer ik dat licht.

 

In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd (1:2).

 

Wat Jezus hier zegt is gelijk aan “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. En wij kunnen dat ook zeggen! We zijn alles wat hij was en is, dat vertelt hij ons in deze Cursus. De schepping is geheiligd – heilig gemaakt – in mij. Wat ik in werkelijkheid ben maakt de schepping heilig. Ik hoef niet meer heilig te worden, ik ben de bron een weerspiegelde bron, maar nog steeds een bron – van heiligheid. En wat ik ben garandeert eeuwig leven voor de hele schepping, omdat de hele schepping is wat ik ben. Ik ben Gods Zoon, de uitstraling van Zijn Liefde die van Hem is uitgegaan en is geworden wie ik ben. En dat is ook wat de hele schepping is: de uitbreiding van Zijn Liefde. Het feit dat ik Gods Zoon ben, dat ik van Hem ben uitgegaan zoals een zonnestraal uitgaat van de zon, garandeert eeuwig leven, omdat God eeuwig is en ik voor eeuwig en altijd Zijn uitbreiding ben.

 

In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel (1:3).

 

Wij vinden het bijzonder moeilijk om te geloven dat er volmaakte liefde in ons is:

 

Jij hebt zo weinig vertrouwen in jezelf omdat je ongenegen bent het feit te aanvaarden dat er volmaakte liefde in jou is (T15.VI.2:1).

 

Wat het moeilijk maakt is dus niet het ongeloof dat er volmaakte liefde in ons is, maar onze onwil om dit te aanvaarden. Onze ego-identiteit vereist dat het niet waar is. Wanneer de volmaakte liefde van God in ons is, is wat we zijn afkomstig van God en niet van onszelf, zoals het ego wil geloven. We willen liever angst dan liefde, omdat we angst zelf hebben gemaakt. Maar de waarheid is nog steeds de waarheid: volmaakte liefde is in ons, of we dat nu geloven of niet en of we het nu wel of niet denken te willen. Wat we geloven kan Gods schepping niet veranderen.

 

Angst [is] onmogelijk” (1:3).

 

Dat roept een heleboel reacties op, nietwaar? Als angst onmogelijk is, wat is het dan wat ik voel? De Cursus antwoordt dat wat we voelen een illusie is, een niet-bestaand iets, een hersenspinsel. Het is betekenisloos.

Hoe zou het zijn als ik, wanneer ik angst voel, tegen mezelf zou zeggen: “Ik denk dat ik angst voel, maar angst is onmogelijk”? Hoe zou het zijn als ik zou beseffen dat wat ik denk te voelen niet in mij is, maar in een waanvoorstelling van mezelf?

 

En vreugde [is in mij] gegrondvest zonder tegendeel” (1:3).

 

Dat is mijn werkelijkheid, hoewel ik dat meestal niet zo ervaar. Zelfs wanneer ik vreugde voel, ligt in de schaduw altijd het tegenovergestelde op de loer. Maar dat tegendeel, die angst, die duistere aanwezigheid, is onwerkelijk. Het is niets om bang voor te zijn, want het bestaat in werkelijkheid niet.

 

Deel 2: WdII.14.1:4-6

 

“Ik ben de heilige woning van God Zelf. Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist. Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne.”

 

Ik ben de heilige woning van God Zelf (1:4).

 

Wauw! Dat maakt meer indruk dan alleen maar: “God is in mij”. Ik ben Gods woning. Een woning is niet de een of andere plek waar God zich toevallig bevindt, het is de plek waar Hij verblijf houdt, waar Hij verkiest te zijn, waar Hij het Zich bij wijze van spreken gemakkelijk maakt. Psalm 132 zegt: “De Heer heeft Sion (Jeruzalem) verkozen en als rustplaats begeerd: ‘Dit is, voor altijd, mijn rustplaats, hier verlang Ik te wonen’.” (Ps132.13-14). Nu zijn wij deze rustplaats; nu spreekt Hij tot jou en mij en zegt dat wij voor altijd Zijn woning zijn, omdat Hij dat wenst. Dat was zijn enige intentie toen Hij ons schiep.

 

Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist (1:5).

 

Misschien hebben we altijd heel naïef geloofd dat God in de Hemel woont. En dat is ook zo, maar wij zijn de Hemel. Wat een opzienbarende gedachte! Ik durf te wedden dat je het grootste deel van je leven hebt gedacht dat je, als je maar goed genoeg zou zijn, of heilig genoeg, of als je maar genoeg vertrouwen zou hebben, ooit wel naar de Hemel zou gaan. Maar dat is niet mogelijk. Je kunt niet naar de Hemel gaan, want je bént de Hemel waar Gods Liefde huist.

 

Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne (1:6)

 

Heb je gemerkt dat al deze zinnen woorden gebruiken die Gods verblijfplaats aanduiden? “De heilige woning” (1:4), “waar Zijn Liefde huist”(1:5), “in mijn zuiverheid woont de Zijne” (1:6)... God is niet op doorreis, Hij komt niet op bezoek, Hij woont hier, in mij, in jou. Dit is Zijn thuis. Hij verblijft in ons, Hij huist in ons.

 

Ik moet bekennen dat ik het idee dat ik Gods heilige Zondeloosheid ben nog niet helemaal kan bevatten. “Zondeloosheid” lijkt een abstract begrip en ik begrijp nog niet zo goed hoe ik zondeloosheid kan zijn. Maar de tweede helft van deze zin: “want in mijn zuiverheid woont de Zijne”, helpt me een beetje op weg, zeker als ik daar een analogie voor gebruik: Een ouder die zijn tijd en energie in de opvoeding van zijn kind steekt, het alles leert wat hij weet, vindt zijn voldoening en geluk in het succes en geluk van dat kind: “Het succes van mijn kind is mijn succes, het geluk van mijn kind is mijn geluk.” Ik denk dat het daarmee te vergelijken is. God breidde Zichzelf uit in ons en daarom is Zijn zuiverheid de onze. Als wij niet zondeloos en zuiver zijn, is Hij het ook niet, want onze natuur is de Zijne. Wij zijn zoals Hij: “Zijn heilige Zondeloosheid zelf”.

 

Deel 3: WdII.14.2:1-3

 

“Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig. Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens.”

 

Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig (2:1).

 

Tot nu toe heeft het Werkboek woorden gebruikt om ons richtlijnen te geven en ons te inspireren en wij hebben deze woorden gebruikt bij onze beoefening. Wanneer we er werkelijk aan toe zijn om het Werkboek en zijn training los te laten, zijn we er ook aan toe om specifieke woorden achter ons te laten. Dan zijn we er klaar voor om onze dagen door te brengen in een voortdurende communicatie met de Heilige Geest, waarbij we geen woorden meer nodig hebben als inleiding of om onze denkgeest op één lijn te brengen met het gedachtegoed van de Cursus. Onze denkgeest is daar dan volledig in getraind. We begeven ons vaak in een heilig ogenblik en brengen elke dag regelmatig tijd door in Gods Aanwezigheid.

 

Weinigen of geen van ons hebben dat punt bereikt. Ik in elk geval niet, tot mijn spijt. Ik heb het trainingsprogramma niet altijd trouw gevolgd, dus ik heb nog meer training nodig waarin het gebruik van woorden essentieel is. Ik heb de woorden nog nodig als krukken om te kunnen lopen, of als hulpwieltjes om te kunnen fietsen. Ik zal het Werkboek dus nog een keer herhalen, niet met tegenzin of met het gevoel dat ik heb gefaald. Ik heb tot nu toe veel vooruitgang geboekt. De lessen blijven me gedurende de dag steeds meer bij en ik denk er steeds vaker aan ze toe te passen als antwoord op verleidingen. Nog niet altijd, maar wel vaak.

 

Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden (2:2).

 

Een van de doelen van het Werkboek is dat we gaan beseffen dat we een gemeenschappelijk doel delen met Jezus: dat we de brengers van verlossing zijn (zie alinea 3); dat we ons niet alleen onze eigen schuldeloosheid beginnen te herinneren, maar ook het doel waarvoor we geschapen zijn: liefde uitbreiden naar anderen, zoals God Zijn Liefde uitbreidde in ons. “En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven” (3:3). Omdat we geleerd hebben dat we hier zijn om de wereld te zegenen, worden wij zelf gezegend. Omdat we geleerd hebben te vergeven, ontvangen we zelf vergeving. Dat is de wet van de liefde. Dat is de manier waarop liefde werkt.

 

Wanneer het trainingsdoel van het Werkboek volledig is bereikt, hebben we niet alleen onze eigen verlossing gevonden, maar ook ontdekt dat onze verlossing ligt in het verlossen van anderen. We worden bevrijd door anderen te bevrijden, vergeven door anderen te vergeven, genezen door anderen te genezen.

 

Ik zal genezen zijn, wanneer ik toelaat dat Hij mij genezen leert (T2.V.A.18:6).

 

Deel 4: WdII.14.2:4-5

 

“De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven. Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn.”

 

De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven (2:4).

 

Woorden kunnen ons alleen op weg helpen. Ze kunnen ons tot voor de deur van de Hemel brengen, maar niet daar binnen. Geen enkel woord van de Cursus, hoe betekenisvol ook, kan meer doen dan dat. Dat is geen tekortkoming van de Cursus, noch van de woorden zelf, maar woorden zijn slechts symbolen. Ze kunnen niet méér doen dan wat alle symbolen doen en dat is heel veel. Het is ook noodzakelijk. De waarheid over wat we zijn doet uit zichzelf de rest.

 

Die waarheid en de volmaakte kennis ervan bevindt zich buiten het bereik van woorden en daarmee buiten ons bereik in deze wereld, die slechts een wereld van symbolen is, niet van de werkelijkheid. Er is echter geen reden om te wanhopen. Wat we werkelijk zijn kan niet in deze wereld zijn; net zomin als fysieke personen in een droom kunnen bestaan of driedimensionale figuren in een tweedimensionale wereld. Een driedimensionale kubus kan niet op een vlak vel papier worden weergegeven; in het beste geval kunnen we in een perspectieftekening de drie dimensies suggereren.

 

Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn (2:5).

 

Zelfs wanneer we de waarheid van wat we zijn niet volledig kunnen kennen, kunnen we deze hier, in deze wereld, toch tot uitdrukking brengen. We kunnen als het ware een perspectieftekening maken die deze waarheid suggereert. Hoe? Door de functie te vervullen die God ons gegeven heeft, de functie die de Cursus vele malen op diverse manieren benoemt: vergeven, gelukkig zijn, liefde uitbreiden, de Wil van God doen, onszelf geven, ons aandeel in Gods plan op ons nemen, onze eigen schatten toevoegen aan die van God, genezing geven en ontvangen, de Verzoening aanvaarden. Dit zijn dingen waar woorden over kunnen spreken en onderwijzen, wanneer we “zelf een toonbeeld van die woorden zijn”.

Wanneer de woorden die we spreken ons wezen kenmerken, zoals een watermerk in een bankbiljet, dan kunnen woorden overbrengen wat vergeving is. Wanneer we in ons leven laten zien waar we over spreken, hebben onze woorden macht. Met andere woorden: dan vervullen we onze functie om te vergeven. Dat is de “perspectieftekening” van de waarheid van wat we zijn. Dat is in deze wereld de weerspiegeling van de Liefde die we zijn.

We kunnen de Cursus zien als een voorbeeld hiervan. Volgens mij zijn zijn woorden zo krachtig omdat ze gesproken worden door iemand die het toonbeeld is van wat hij zegt. Zelfs in de manier waarop Jezus tot ons spreekt en begrip toont voor onze vergissingen, onze koppigheid en eigenzinnigheid, onze twijfel en aarzelingen, kunnen we de werkelijkheid achter zijn woorden voelen. Niet één ervan toont ongeduld, kleineert ons of laat merken dat hij ons dom vindt. Wanneer hij over vergeving spreekt, klinkt de geest van vergeving door in zijn woorden. Wanneer hij zegt iedereen te zien als onze gelijke, krijgen we het gevoel dat hij ons ziet als zijn gelijke. Wanneer hij zegt dat we iedereen als zondeloos kunnen zien, is het duidelijk dat hij ons als zondeloos ziet.

 

Dat is waar hij ieder van ons naar toe leidt en wat het Handboek voor leraren, in het hoofdstuk over de eigenschappen van Gods leraren, “eerlijkheid” noemt:

 

Eerlijkheid geldt niet alleen voor wat je zegt. In feite betekent de term consistentie. Niets van wat je zegt is in tegenspraak met wat je denkt of doet, niet één gedachte is in strijd met enige andere, geen enkele daad weerspreekt je woorden, en er is niet één woord of het stemt met elk ander overeen (H4.II.1:4-6).

 

Alleen door het vervullen van onze functie, alleen door onszelf tot een incarnatie van de Cursus te maken, kunnen we zijn boodschap herkennen en uitdragen. En alleen door deze boodschap in woord en daad aan anderen te geven, kunnen we haar zelf volledig ontvangen.

 

Deel 5: WdII.14.3:1-4

 

“Wij zijn de brengers van verlossing. We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost. En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven. We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed.”

 

Wat is onze functie, waar de laatste zin van alinea 2 over spreekt? “Wij zijn de brengers van verlossing” (3:1). Realiseer ik mij werkelijk dat dit mijn functie is; dat ik hier in feite elke dag voor leef – om verlossing aan de wereld te brengen? Het gaat hier niet om het redden van mensen, het gaat erom hen te zien zoals God hen geschapen heeft, en wel zo duidelijk en volledig dat onze visie van hen hun ogen opent voor hetzelfde. Het gaat over een dermate absoluut zien van hun onschuld, dat ze deze in ons weerspiegeld zien.

 

We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost (3:2).

 

We verlossen de wereld door vergeving. En we beoefenen deze vergeving samen met Jezus. We verenigen ons met hem in het wegnemen van schuld en schaamte van iedereen die we ontmoeten. Zo wordt de wereld verlost en bevrijd uit de slavernij van schuld en angst.

 

En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven (3:3).

 

Opnieuw het vaak herhaalde thema: We ontvangen vergeving door haar te schenken.

 

We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed (3:4).

 

Dit is de visie van een verlosser. Iedereen als een broeder zien betekent: iedereen als een gelijke zien, delend in de schuldeloosheid van Gods schepping. Alles als vriendelijk en goed zien betekent: beseffen dat zelfs een (schijnbare) aanval iemand niet onvriendelijk of slecht maakt; dat achter de angst, die de drijfveer is van de aanval, een vriendelijk en zachtmoedig hart schuilgaat. Sommigen van ons beginnen dit misschien al in zichzelf en anderen te zien. We erkennen dat we fouten hebben gemaakt, dat we liefdeloos hebben gehandeld, maar we weten dat zich achter dat masker van boosheid en egoïsme een vriendelijk hart bevindt. We willen anderen niet kwetsen, maar voelen ons daartoe gedreven door de omstandigheden. Het ego houdt ons voor dat aanval noodzakelijk is om te kunnen overleven. Maar de Cursus vraagt ons:

 

Denk je niet dat de wereld evenzeer vrede nodig heeft als jij? Wil je die niet even graag aan de wereld geven als je die zelf ontvangen wilt? Want als je dat niet doet, zul je die niet ontvangen. Als je vrede van mij wilt hebben, dien je die te geven. Genezing komt niet van iemand anders (T8.IV.4:1-5).

 

Er is geen enkel levend wezen dat niet de universele Wil deelt dat het heel is (T31.I.9:1).

 

Onze weg naar verlossing ligt in het besef dat alle levende wezens heel willen zijn; dat iedereen naar vrede verlangt en dat we, onder alle maskers die we zo graag dragen, in werkelijkheid Liefde zijn.

 

Deel 6: WdII.14.3:5-7

 

“We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt. Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld. Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid.”

 

Onze functie is dus verlossing brengen aan de wereld. “We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt” (3:5). Met andere woorden: we minachten de “lagere” opdracht om genezing aan de wereld van vormen te brengen niet, we claimen niet dat we onze scheppende functie vervullen – wat onze functie in de Hemel is – en laten ons niet tegenhouden door de vormen binnen de illusie. Een van mijn vroegere christelijke leraren noemde dit: “te hemelsgezind zijn om van enig aards nut te zijn”.

 

Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld (3:6).

 

Kennis” verwijst naar de volmaaktheid van de Hemel, naar directe kennis van de waarheid, in plaats van de waarneming van vormen. “Ons aandeel” is werken binnen de illusie, de nachtmerrie veranderen in een gelukkige droom. Pas als we dat gedaan hebben zal kennis terugkeren.

 

Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid (3:7).

 

We proberen niet de waarheid rechtstreeks te begrijpen. We concentreren ons niet op mystieke ervaringen van God, op een terugtrekking uit de wereld van vormen, maar we zoeken wel regelmatig het heilig ogenblik om onze visie van de Hemel te vernieuwen. Onze eerste zorg is echter het “verwelkomen van de waarheid”, dat wil zeggen: we bereiden onszelf daarop voor, maken alles ervoor in orde en leiden onszelf naar de aanvaarding ervan. Dat vindt in deze wereld plaats, binnen de illusie die we ons fysieke bestaan noemen. De heilige ogenblikken die we ervaren – en die we boven alles verlangen te ervaren – leiden tot een resultaat: de Heilige Geest stuurt ons uit op “drukke bezigheden” in deze wereld, terwijl we het rustige centrum, dat we in het heilig ogenblik gevonden hebben, met ons meenemen en met de wereld delen (zie T18.VII.8:1-5).

 

Deel 7: WdII.14.4:1-3

 

“Onze ogen zijn het waardoor de visie van Christus een wereld ziet die verlost is van elke gedachte aan zonde. Onze oren zijn het die de Stem namens God horen verkondigen dat de wereld zonder zonde is. Onze denkgeesten zijn het die zich met elkaar verenigen wanneer wij de wereld zegenen.”

 

Deze passage doet denken aan alinea 9 in de Inleiding op Herhaling V:

 

Laat deze herhaling dan jouw geschenk zijn aan mij. Want dit alleen heb ik nodig: dat jij de woorden zult horen die ik spreek en ze aan de wereld geeft. Jij bent mijn stem, mijn ogen, mijn voeten, mijn handen, waarmee ik de wereld verlos. Het Zelf vanwaaruit ik tot je roep, is niets anders dan het jouwe. Naar Hem zijn wij samen op weg. Neem je broeders hand, want dit is geen weg die we alleen gaan. In hem ga ik met jou, en jij met mij. Onze Vader wil dat Zijn Zoon één is met Hem. Wat kan er leven dat niet één is met jou? (WdI.hV.In.9:1-9).

 

Christus kijkt door onze ogen. Onze oren horen de Stem namens God. Onze denkgeesten verenigen zich met elkaar. Als brengers van verlossing hebben we slechts één functie: de woorden horen die Jezus spreekt en deze aan de wereld geven. De kern van deze woorden is: de wereld zien zonder de gedachte van zonde, de boodschap horen dat de wereld zondeloos is, ons verenigen om de wereld te zegenen.

 

Ben ik een zegen of een last voor degenen om me heen? Neem ik schuld van hen weg of leg ik hen die op? Ik heb de boodschap van de Cursus niet echt begrepen, als ik niet besef dat ik hier ben om een kanaal van Gods genade voor de wereld te zijn en allen die ik ontmoet te bevrijden van hun schuld – vooral van de schuld die ik op hen heb gelegd.

 

Deel 8: WdII.14.4:4

 

“En vanuit de eenheid die we hebben bereikt, roepen we al onze broeders op en vragen hen onze vrede te delen en onze vreugde compleet te maken.”

 

In werkelijkheid hoeven we de eenheid niet te bereiken, we hoeven ons haar alleen maar te herinneren. In de tijd lijkt het echter alsof we haar stap voor stap bereiken, terwijl we ons bewust worden van wat er altijd is geweest. We beginnen met korte heilige ogenblikken, flarden van herinneringen, als een vergeten droom die we terug proberen te halen. Die momenten van herinnering doen zich steeds vaker en steeds duidelijker voor en duren steeds langer, totdat op een dag de herinnering volledig en voorgoed terugkeert.

 

Elke keer wanneer we eenheid ervaren, beseffen we dat we niet alleen zijn en niet alleen kúnnen zijn. We ervaren vrede en vreugde, maar toch is onze vreugde niet compleet voordat iedereen deze met ons deelt en ontwaakt tot de werkelijkheid van wie en wat we zijn. Daarom roepen we hen op en reiken we naar hen uit.

 

De staat van zijn die we zoeken – die we de verlichte staat van onze denkgeest kunnen noemen – weet zich verbonden met al Gods scheppingen en wordt er onweerstaanbaar toe gedreven om de volledige communicatie van die volmaakte eenheid in alle delen te herstellen. Zoals de bodhisattva in de boeddhistische traditie afziet van het Nirvana om anderen te redden, en weigert om die staat van volmaakte gelukzaligheid te betreden voordat “elk grassprietje verlicht is”, zo roept de juist gerichte denkgeest voortdurend alle broeders op en vraagt hen zijn vrede te delen. Jezus legt deze attitude uit in de paragraaf “De cirkel van Verzoening” van hoofdstuk 14 van het Tekstboek:

 

Ik sta binnenin de cirkel, en roep jou op tot vrede. Onderwijs vrede met mij, en sta samen met mij op heilige grond. Herinner je ten behoeve van iedereen de macht van jouw Vader die Hij aan ieder gegeven heeft. Geloof niet dat jij Zijn volmaakte vrede niet kunt onderwijzen. Blijf er niet buiten staan, maar sluit je erbinnen bij mij aan. Mis niet het enige doel waartoe mijn onderricht jou oproept. Geef God Zijn Zoon terug zoals Hij hem geschapen heeft, door hem zijn onschuld te onderwijzen (T14.V.9.4-10).

 

Sta in stilte in deze cirkel en haal alle gekwelde denkgeesten ertoe over zich met jou te verbinden in de veiligheid van zijn vrede en heiligheid (T14.V.8:6).

 

Deel 9: WdII.14.5:1-2

 

“Wij zijn de heilige boodschappers van God die namens Hem spreken, en omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft, ontdekken we dat het in ons hart geschreven staat. En zo zijn we van gedachten veranderd over het doel waarvoor we kwamen en dat we proberen te dienen.”

 

Of we het nu beseffen of niet, “wij zijn de heilige boodschappers van God” (5:1). Dat is onze functie. We zijn geschapen om God tot uitdrukking te brengen. Dat is onze taak in deze wereld en we zullen niet volledig gelukkig zijn totdat we deze taak vervullen. De manier waarop dat hier wordt verwoord is veelzeggend: “omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft” (5:1). Er staat niet: “tot wie we gezonden worden”. Het is dus niet de bedoeling dat we op zoek gaan naar mensen aan wie we de boodschap moeten brengen, zij komen naar ons toe. Dat is een heel andere houding dan: “Laten we de wereld ingaan om haar te bekeren”. Het gaat om het doorgeven van de boodschap van vrede en het schenken van vergeving aan iedereen die in ons leven komt. Niemand verschijnt toevallig in ons leven, iedereen wordt naar ons toe gestuurd, omdat wij hem of haar iets te geven hebben.

 

Laten we daarom leren om, wanneer iemand in ons leven verschijnt – in gedachten of in levenden lijve – onszelf af te vragen: “Wat kan ik deze persoon geven? Welk woord van God moet ik aan hem of haar doorgeven? Wat wil God via mij tegen hem of haar zeggen?” Of in meer eenvoudige woorden: “Hoe kan ik deze persoon werkelijk behulpzaam zijn?”

 

Door dit te doen – daadwerkelijk, niet alleen in gedachten – ontdekken we dat het Woord van God in ons hart geschreven staat (5:1). En daardoor veranderen we van gedachten over wat we zijn en waarvoor we hier zijn (5:2). Onze denkgeest verandert niet door te proberen hem te veranderen; hij verandert door Gods Woord door te geven aan iedereen die Hij naar ons toestuurt. Door ons te verbinden met deze vorm van actieve dienstbaarheid en onze broeders en zusters te vergeven, beginnen we een nieuwe mening te vormen over onszelf. We beginnen onszelf in een ander licht te zien. Dat is het verlossingsplan van de Heilige Geest.

 

Deel 10: WdII.14.5:3-5

 

“We brengen een blijde boodschap naar de Zoon van God, die dacht dat hij leed. Nu is hij verlost. En nu hij de Hemelpoort voor hem ziet openstaan, zal hij binnengaan en verdwijnen in het Hart van God.”

 

Onze functie hier is “een blijde boodschap naar de Zoon van God [brengen], die dacht dat hij leed” (5:3). De Zoon van God die dacht dat hij leed zijn jij en ik en iedereen die in ons leven komt. Wat een schitterende roeping! De profeet Jesaja zegt in het Oude Testament:

 

De Heer heeft mij gezalfd om aan armen het goede nieuws te brengen, om aan gebroken harten hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun terugkeer naar het licht... om alle treurenden te troosten, een kroon op hun hoofd te plaatsen in plaats van as en hen vreugdeolie te geven in plaats van een rouwgewaad, een feestgewaad in plaats van verslagenheid” (Jes.61:1-3).

 

In deze Kersttijd beschrijft het evangelie van Lucas het als “een vreugdevolle boodschap, bestemd voor heel het volk” (Luc.2:10). In de Cursus klinkt deze boodschap eveneens en wij zijn de boodschappers. Wij kunnen verkondigen: “Nu is hij [de Zoon van God] verlost” (5:4). De weg naar huis ligt voor ieder van ons open; we weten dat we door volmaakte vergeving de onbegrensdheid van Gods Liefde kunnen ervaren. Wanneer deze blijde boodschap is ontvangen, zullen we uiteindelijk de Hemelpoort binnengaan, wat het binnengaan in het bewustzijn van volmaakte eenheid symboliseert. In die eenheid zullen we “verdwijnen in het Hart van God” (5:5). Dit betekent niet dat we ophouden te bestaan, of dat we geabsorbeerd en uitgewist worden. Het betekent dat alle verschillen en afgescheidenheid verdwijnen, samen met elk verlangen daarnaar. We verdwijnen in de eenheid, maar we zijn ín die eenheid, een essentieel deel ervan, en vervullen stralend onze functie: voor altijd schitteren in de eeuwige glorie van God.