Les 233

(21 augustus)

Vandaag geef ik God mijn leven, opdat Hij het leidt.

1. Vader, ik geef U vandaag al mijn gedachten. Ik wil er geen enkele hebben van mezelf. Geef me in plaats daarvan de Uwe. Ik geef U ook al mijn daden, opdat ik Uw Wil mag doen in plaats van doelen na te jagen die niet kunnen worden bereikt en tijd te verspillen met nutteloze fantasieën. Vandaag kom ik tot U. Ik zal een stap terug doen en U eenvoudig volgen. Weest U de Gids, en ik de volgeling die de wijsheid van de Oneindige niet in twijfel trekt, noch de Liefde waarvan ik de tederheid niet bevatten kan, maar die toch Uw volmaakte gave is aan mij.

 

2. Vandaag hebben we één Gids die ons verder leidt. En terwijl we samen onze weg gaan, zullen we deze dag zonder enig voorbehoud aan Hem geven. Dit is Zijn dag. En dus is het een dag van talloze gaven en weldaden voor ons.


Toelichting:

Een interessant gegeven in de Cursus is dat hij weinig belang hecht aan zijn theologie. Op diverse plaatsen wordt duidelijk gemaakt dat God de specifieke woorden van onze gebeden niet hoort, omdat Hij alleen de waarheid kent. Hij hoort wel de gebeden van ons hart, waarvan de woorden slechts symbolen zijn (H21.1,2). Hij kent evenmin de details en de inhoud van onze niet bestaande vergissingen en nachtmerries; Hij weet dat we slapen en gewekt moeten worden (T6.V.1:8). Daarom moeten we onze gebeden tot de Heilige Geest of Jezus richten, die beiden specifiek worden genoemd als bemiddelaars tussen waarheid en illusie, of als bruggen tussen ons en God.

 

Toch zien we in dit tweede deel van het Werkboek 140 lessen die een gebed bevatten, gericht tot de “Vader”. In de les van vandaag wordt de Vader gevraagd ons te leiden, maar op andere plaatsen wordt dit de functie van de Heilige Geest genoemd. Daaruit kun je de conclusie trekken dat Jezus, de auteur van de Cursus, zich niet bezighoudt met theologische correctheid. Zou hij ons leren om tot de Vader te bidden als dat een ondermaatse spirituele oefening was?

 

Zelfs wanneer we niets anders van de Cursus zouden leren dan de gewoonte om elke dag ons leven over te geven aan de leiding van God, zouden we snel worden thuisgebracht. We kunnen Hem vragen onze gedachten te vervangen door de Zijne en alles wat we die dag doen, alles wat we denken en zeggen, te leiden. Het is letterlijk tijdverspilling om op eigen houtje te denken en te doen. Zijn wijsheid is oneindig, Zijn liefde en mildheid gaan ons begrip te boven. Kunnen we ons een meer betrouwbare Gids wensen?

 

De eerste stap om Gods leiding te volgen is een stap terug doen, de vaste greep op ons leven loslaten en het willens en wetens onder Zijn controle plaatsen. De leiding is er. Soms horen we een innerlijke Stem, hoewel dat in mijn eigen ervaring zeldzaam is. Andere keren gebeuren er dingen om ons heen die ons duidelijk maken wat we moeten doen. Of er ontstaat, zonder aanwijsbare reden, een innerlijke overtuiging. Of er valt ons “ineens” iets op, iets wat iemand zegt, of een lied op de radio, of een zin in een boek. Als we luisteren, zullen we het horen.

 

Een andere manier is om onze dag “zonder enig voorbehoud” (2:2) aan Hem te geven, dat wil zeggen dat we niets achterhouden. Soms zijn we zo gefixeerd op wat we denken te willen of nodig te hebben, dat we niet bereid zijn om te luisteren naar een leiding die misschien naar het tegenovergestelde voert. En als we niet willen luisteren, zullen we niet horen. Dan zijn we als een kapotte winkelwagen, die alleen naar rechts of naar links wil en niet reageert op sturing. Daarom moeten we bereid zijn onze voorkeuren en investeringen in de afloop van dingen los te laten en volledig “kneedbaar” te worden, volledig open te staan voor elke richting die Hij ons wijst. Dat betekent een stap terug doen. Dat betekent ons leven aan God geven, opdat Hij het kan leiden. Hij wijst de weg, wij volgen zonder te twijfelen (1:7).


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

 

LEZEN VAN DE “WAT IS VERLOSSING”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is verlossing”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is verlossing”- tekst.

Wat is verlossing 3:

Deel 3: WdII.2.2:1-3

 

1. Verlossing is een belofte, gedaan door God, dat jij jouw weg naar Hem uiteindelijk zult vinden. Het kan niet anders of ze wordt gehouden. Ze garandeert dat er een eind komt aan de tijd, en dat alle gedachten die in de tijd zijn ontstaan eveneens een eind zullen nemen. Gods Woord is elke denkgeest gegeven die denkt dat hij afzonderlijke gedachten heeft, en zal deze conflictgedachten vervangen door de Vredesgedachte.

 

"De Vredesgedachte werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht. Voordien was er geen behoefte aan zo’n Gedachte, want vrede werd zonder tegendeel gegeven en wás gewoon. Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing."

 

Dus werd de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen deel van elk fragment van de denkgeest, die nog altijd één was, maar zijn eenheid niet herkende. Nu kende hij zichzelf niet en dacht hij dat zijn eigen Identiteit verloren was.

 

3. Verlossing is ongedaan maken in die zin dat ze niets doet, en nalaat de wereld van dromen en boosaardigheid te steunen. Zo laat zij illusies los. Door die geen steun te geven laat zij ze enkel kalm tot stof vergaan. En wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard: een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat, met de geschenken van jouw vergeving daarvoor neergelegd en de Godsherinnering niet ver daarachter.

 

4. Laten we dagelijks deze heilige plaats bezoeken om er samen een tijdje te vertoeven. Hier delen wij onze laatste droom. Het is een droom waarin geen verdriet schuilt, want hij doet ons heel de heerlijkheid vermoeden die ons door God gegeven werd. Het gras duwt zich door de bodem heen, de bomen botten nu en er zijn vogels in hun takken komen wonen. De aarde wordt in nieuw perspectief herboren. De nacht is voorbij en we zijn samengekomen in het licht.

 

5. Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen. Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd, dat de tijd bijna teneinde is, en dat Gods Zoon slechts een ogenblik hoeft te wachten tot hij zich zijn Vader weer herinnert, dromen voorbij zijn, de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat.

 

 

De Vredesgedachte die ons verlost “werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht” (2:1). Er is in het geheel geen tijd verstreken tussen de gedachte aan oorlog en de Vredesgedachte. We waren verlost zodra de behoefte daaraan ontstond. Het Tekstboek zegt in een mooie beeldspraak “dat niet één noot in het lied van de Hemel werd gemist” (T26.V.5:4). De vrede van de Hemel bleef volledig onverstoord. En doordat het probleem was beantwoord was het, op datzelfde tijdloze moment, voor altijd en eeuwig opgelost.

Onze ontdekking van verlossing kost echter tijd – of zo lijkt het in ieder geval. Een enigszins mankgaande analogie: stel je voor dat je plotseling, om een volkomen onverwachte reden, een belastingaanslag ontvangt van tienduizend euro. Op datzelfde moment stort iemand een miljoen op je bankrekening. Als je daar geen weet van hebt zul je een heleboel tijd verspillen aan het bij elkaar krijgen van het benodigde geld, terwijl dat niet nodig is omdat het probleem al is opgelost. Het enige wat je hoeft te doen is stoppen met je pogingen om het probleem op te lossen en in te zien dat het al is opgelost.

 

Voordat de gedachte van afscheiding (of oorlog) opkwam was er geen behoefte aan een Vredesgedachte. Vrede wás, zonder tegendeel. We zouden dus kunnen zeggen dat het probleem zijn eigen antwoord schiep. Vóór het probleem was er geen antwoord, omdat daar geen behoefte aan was. Maar toen het probleem zich voordeed was het antwoord er al.

 

Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing (2:3).

 

De gedachte van afscheiding maakt de gedachte van genezing nodig, maar wanneer de genezing is aanvaard – of de gedachte van afscheiding is losgelaten is genezing overbodig. Genezing is een tijdelijke (of kortstondige, met betrekking tot de tijd) maatregel. In de Hemel is geen behoefte aan genezing. Evenals vergeving slechts een illusie van een behoefte is, is verlossing slechts een illusie van een behoefte. Verlossing is niets anders dan de aanvaarding van wat altijd al waar is geweest en altijd waar zal zijn. Vrede is een feit en onze verlossing ligt in het aanvaarden van dat feit. Verlossing, zoals de Cursus haar ziet, is geen actief goddelijk antwoord op een reële behoefte. Ze is een ogenschijnlijk antwoord op een behoefte die in werkelijkheid niet bestaat.

 

Daarom noemt de Cursus ons spirituele pad “een reis zonder afstand” (T8. VI.9:7) en “een reis die nooit begonnen is” (WdII.225.2:5). Terwijl we deze reis ondernemen lijkt hij zeer werkelijk en vaak erg lang te zijn, maar wanneer hij ten einde is zullen we weten dat we de Hemel nooit hebben verlaten, nooit op reis zijn geweest en altijd precies daar zijn geweest waar we zijn: thuis in God. De reis is denkbeeldig. Hij bestaat uit het stapje voor stapje leren dat de afstand, die we tussen onszelf en God ervaren, er in werkelijkheid niet is.