Les 58
(27 februari)
De herhaling voor vandaag omvat de volgende ideeën:
1. (36) Mijn heiligheid omsluit al wat ik zie.
Uit mijn heiligheid komt de waarneming van de werkelijke wereld voort. Nu ik vergeven heb, zie ik mezelf niet langer als schuldig. Ik kan de onschuld, die de waarheid over mij is, aanvaarden. Door begrijpende ogen gezien is de heiligheid van de wereld het enige wat ik zie, want ik kan alleen de gedachten die ik over mezelf koester als beeld voor me zien.
2. (37) Mijn heiligheid zegent de wereld.
De waarneming van mijn heiligheid zegent niet mij alleen. Al wat en wie ik zie in haar licht, deelt in de vreugde die ze mij brengt. Er is niets wat buiten deze vreugde staat omdat er niets is wat mijn heiligheid niet deelt. Wanneer ik mijn heiligheid herken, straalt ook de heiligheid van de wereld uit, zodat iedereen die kan zien.
3. (38) Er is niets wat mijn heiligheid niet kan.
Mijn heiligheid is in haar genezende kracht onbeperkt, omdat ze onbeperkt is in haar verlossende kracht. Wat is er anders dan illusies om van te worden verlost? En wat zijn alle illusies anders dan valse ideeën over mijzelf? Mijn heiligheid maakt ze alle ongedaan door de waarheid over mij te bevestigen. In aanwezigheid van mijn heiligheid, die ik deel met God Zelf, verdwijnen alle afgoden.
4. (39) Mijn heiligheid is mijn verlossing.
Aangezien mijn heiligheid me van alle schuld verlost, betekent de erkenning van mijn heiligheid de erkenning van mijn verlossing. Het is ook de erkenning van de verlossing van de wereld. Als ik eenmaal mijn heiligheid heb aanvaard, kan niets mij meer beangstigen. En omdat ik zonder angst ben, moet ieder delen in mijn inzicht, dat Gods geschenk is aan mij en aan de wereld.
5. (40) Ik ben als Zoon van God gezegend.
Hierin ligt mijn aanspraak op al het goede en louter het goede. Ik ben gezegend als Zoon van God. Al het goede is van mij, omdat God het mij heeft toebedacht. Ik kan geen verlies, ontbering of pijn lijden, op grond van Wie ik ben. Mijn Vader steunt me, beschermt me en leidt me in alles. Zijn zorg om mij is oneindig en vergezelt me altijd. Ik ben voor eeuwig gezegend als Zijn Zoon.
Toelichting:
“Onschuld is de waarheid over mij” (1:4).
Dat geloof ik niet echt. Ik wil het wel geloven en ik kan wel zeggen dat ik het geloof, maar als ik het echt zou geloven zou ik niet meer in deze wereld zijn. Ik zou op zijn minst de wereld niet meer zien zoals ik hem nu zie, want de manier waarop ik de wereld zie komt voort uit de manier waarop ik mezelf zie: “ik kan alleen de gedachten die ik over mezelf koester als beeld voor me zien” (1:5). Als ik dus werkelijk zou geloven dat onschuld de waarheid over mij is, zou ik alleen nog maar onschuld en heiligheid zien.
Dit is de reden waarom het aanvaarden van de Verzoening voor mijzelf de wereld verlost. Als ik mijn eigen onschuld kan aanvaarden, zal onschuld het enige zijn wat ik zie. Onze denkgeest is vaak verward over wie als eerste vergeeft. Vergeef ik anderen en zie ik dan mijn eigen onschuld? Of vergeef ik mezelf, waardoor ik anderen als onschuldig zie? Het antwoord op beide vragen is “Ja”.
Hoe kunnen beide vragen met “Ja” beantwoord worden? Omdat ik en de ander geen twee verschillende personen zijn. We zijn één. De zonde die ik in anderen zie is altijd mijn eigen zonde, geprojecteerd vanuit mijn denkgeest (zie T31.III.1:5). Wanneer ik dus “anderen” vergeef, vergeef ik in werkelijkheid mezelf. Elke daad van vergeving, of die nu naar buiten of naar binnen is gericht, heeft als resultaat dat iedereen vergeven is. Als ik dus mijn eigen heiligheid waarneem, zegen ik de hele wereld. De heiligheid die ik in mezelf zie wordt door iedereen gedeeld. Als mijn eigen onschuld in mijn denkgeest ontwaakt, straalt daarin de heiligheid van de hele wereld. Onschuld of heiligheid is een centraal thema in de Cursus.
Ieder heeft een speciale rol in de Verzoening te spelen, maar de boodschap die aan ieder wordt gegeven, is steeds dezelfde: Gods Zoon is schuldeloos (T14.V.2:1).
Maar de inhoud van de cursus verandert nooit. Het centrale thema is altijd: ‘Gods Zoon is schuldeloos en in zijn onschuld ligt zijn verlossing’ (H1.3:4-5).
Het gaat om een boodschap van radicale, totale en universele onschuld, die niets en niemand uitsluit. Niemand wordt veroordeeld, niemand wordt schuldig bevonden, niemand wordt verdoemd.
Aangezien mijn heiligheid me van alle schuld verlost, betekent de erkenning van mijn heiligheid de erkenning van mijn verlossing. Het is ook de erkenning van de verlossing van de wereld (4:2-3).
Als Zoon van God ben ik heilig en dus gezegend. Maar als ik een Zoon van God ben, dan ben jij dat ook, dan is iedereen dat. Want ik ben niet Gods Zoon vanwege mijn eigen verdiensten, of vanwege de een of andere prestatie die me onderscheidt van anderen, maar alleen omdat God me zo geschapen heeft. Als ik dit feit erken met betrekking tot mijzelf, dan moet ik daar iedereen bij insluiten die door God geschapen is – anders ben ik samen met alle anderen uitgesloten.
Mijn aanspraak op onschuld en “al het goede en louter het goede” (5:2) komt voort uit het feit dat ik Gods Zoon ben. God wil goede dingen voor mij en dus krijg ik ze – niet omdat ik ze op de een of andere manier heb verdiend, maar omdat Hij ze wil geven.
Zijn zorg om mij is oneindig en vergezelt me altijd. Ik ben voor eeuwig gezegend als Zijn Zoon (5:7-8).
Het doet er niet toe wat ik over mezelf denk of hoe slecht ik me gedragen meen te hebben: ik ben nog steeds Zijn Zoon. Ik ben nog steeds onschuldig. Ik ben nog steeds heilig.
Onthoud dit: wat je ook over jezelf denkt, wat je ook over de wereld denkt, jouw Vader heeft jou nodig en zal je roepen tot jij ten langen leste in vrede tot Hem komt (L3.IV.10:7).
Heb slechts vertrouwen in dit ene en dat zal voldoende zijn: God wil dat jij in de Hemel bent, en niets kan jou daarvan afhouden, of die weghouden van jou. Je wildste waanbeelden, je bizarre fantasieën, je zwartste nachtmerries betekenen allemaal niets. Ze zullen niet zegevieren over de vrede die God voor jou wil (T13.XI.7:1-3).
Oefeninstructies:
DOEL
Herhalen van de eerste vijftig lessen om ze dieper op je in te laten werken, te zien hoe ze met elkaar verbonden zijn en hoe samenhangend het denksysteem is waarheen ze je leiden.
OEFENING
Gebruik voor elke oefenperiode ruim twee minuten.
- Lees aan het begin en het eind van de dag de vijf ideeën plus de toelichting.
- Oefen daarna elk uur een van de ideeën in een willekeurige volgorde.
- Oefen elk idee tenminste één keer.
- Als een bepaald idee je bijzonder aanspreekt, concentreer je daar dan op.
Tijdens de uurlijkse oefenperioden:
- Zoek een rustige plek op waar je alleen bent en lees één van de vijf ideeën en de toelichting daarop. Deze toelichtingen zijn geschreven alsof het je eigen gedachten over het idee zijn. Probeer je voor te stellen dat dit echt zo is. Het kan helpen om regelmatig je eigen naam te noemen.
- Sluit je ogen en denk na over het idee en de bijbehorende toelichting. Denk vooral na over de kern van de toelichting. Laat verwante gedachten opkomen. Als je denkgeest afdwaalt, herhaal dan het idee en ga door met je overdenkingen. Dit is dezelfde basisoefening als in Les 50, waarin je actief nadenkt over de ideeën om ze dieper in je denkgeest te laten zinken.