Les 334

(30 november)

Vandaag maak ik aanspraak op de gaven van vergeving.

1. Ik zal geen dag langer wachten om de rijkdommen te vinden die mijn Vader mij biedt. Illusies zijn allemaal zinloos, en dromen zijn al voorbij op het moment dat ze worden geweven uit gedachten die berusten op onjuiste waarnemingen. Laat ik vandaag niet weer zulke povere geschenken aannemen. Gods Stem biedt de vrede van God aan allen die luisteren en ervoor kiezen Hem te volgen. Dit is vandaag mijn keuze. En dus ga ik de rijkdommen vinden die God me geschonken heeft.

 

2. Ik zoek alleen het eeuwige. Want Uw Zoon kan met niets minder dan dat tevreden zijn. Wat anders kan daarom zijn vertroosting zijn dan datgene wat U zijn verbijsterde denkgeest en angstig hart aanbiedt, om hem zekerheid te geven en vrede te brengen? Vandaag wil ik mijn broeder zonder zonde zien. Dit is Uw Wil voor mij, want zo zal ik mijn eigen zondeloosheid zien.


Toelichting:

Ik zoek alleen het eeuwige” (2:1).

 

Deze les gaat over de beslissing om geen tijd meer te verspillen aan het najagen van de vermeende geschenken van het ego.

 

Ik zal geen dag langer wachten om de rijkdommen te vinden die mijn Vader mij biedt (1:1).

 

Het eerste gebruik dat we van onze vrije wil maken is het uitstellen van de aanvaarding van ons goddelijk erfgoed. We klampen ons als een bezetene vast aan onze illusie van onafhankelijkheid en onthouden onszelf het enige waarmee we tevreden kunnen zijn (2:2), als een dakloze die zich vastklampt aan zijn lompen, terwijl hem gloednieuwe kleren worden aangeboden. Vandaag wil ik eraan denken dat niets in deze wereld blijvende waarde heeft.

 

Illusies zijn allemaal zinloos, en dromen zijn al voorbij op het moment dat ze worden geweven uit gedachten die berusten op onjuiste waarnemingen (1:2).

 

Dit doet me denken aan een vers uit het boek Prediker in het Oude Testament, dat zegt dat al ons zoeken hetzelfde is als proberen houvast te vinden bij de wind. De illusies van het ego zijn even onbestendig, ze kunnen een Zoon van God nooit tevreden stellen. Alleen wat eeuwig is kan dat. Een van mijn Christelijke voorbeelden, Jim Elliot, zei ooit: “Hij die geeft wat hij niet kan houden, om te krijgen wat hij niet kan verliezen, is een wijs mens”.

Wat ik werkelijk wil is God en Zijn vrede. Als ik denk dat ik iets anders wil, vraag ik de Heilige Geest mij te helpen dit verlangen te vertalen in wat het werkelijk is: een symbool van mijn verlangen naar de Vader en naar mijn thuis. Gods Stem biedt mij vrede aan, laat dat het enige zijn waarnaar ik streef en al het andere wegvallen.

 

Wat heeft dit alles te maken met “de gaven van vergeving”? Eenvoudig dit: elk ander doel dan vrede veroorzaakt niet-vergeven en brengt me in strijd met iets of iemand, waarover dan ook. Vrede is het gevolg van vergeving. Wanneer vrede mijn enig doel is oordeel ik niet over mijn broeders, omdat een oordelende denkgeest niet in vrede is. Alleen een denkgeest die vrij is van mindere doelen en van het verlangen naar kortstondige dingen kan zijn broeders als zondeloos zien.

 

Iedere ontmoeting biedt me een kans op de Hemel. Daar is geen ernstige crisis voor nodig. De hele wereld is mijn klaslokaal en elk moment is een keuzemoment. Vandaag kies ik voor vrede.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.

Wat is het ego  4:

Deel 4: WdII.12.2:4-5

 

1. Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend. Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God.

 

2. Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft.

 

"En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen."

 

3. De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft? Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?

 

4. De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt. In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.

 

5. Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf. En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.



 

De illusie van afscheiding die we het ego noemen, deze “vreselijke autonomie” (2:4), lijkt aan te tonen dat we hebben getriomfeerd over Gods Wil tot Eenheid. Wat zou het vreselijk zijn als dat waar zou zijn! Als het ego werkelijk zou bestaan, zou het een bewijs zijn van de meest afschuwelijke voorstelling van schuld. Als ik het ego ben, dan ben ik schuldig aan de gruwelijkste moord, want dan heb ik mijn bestaan te danken aan de vernietiging van Gods Wil. Dat is wat we geloven in de identificatie met het ego. Dat is de primaire schuld onder al onze vage gevoelens van onbehagen en onwaardigheid.

 

Het [ego] droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen (2:5).

 

In de “vreselijke autonomie” van onze identificatie met het ego plaatsen we onszelf op gespannen voet met God en het universum. Alles en iedereen vormt een bedreiging voor onze autonomie. We hebben nachtmerries over de straffen voor onze “misdaad”. Het ego verkeert in een voortdurende staat van paranoia. We zijn overal bang voor. We verwachten dat de bijl van de beul elk moment kan vallen. Niemand is te vertrouwen. Elke figuur in onze droom is een vijand en de enige manier om te overleven is hen te doden voordat zij ons doden. Onze enige veiligheid ligt in de aanval.

 

Gezien de premisse van autonomie is deze paranoïde staat van de denkgeest onvermijdelijk. Ieder van ons ervaart dit in meerdere of mindere mate; hoewel sommigen het beter kunnen verbergen dan anderen. Maar als puntje bij paaltje komt voelen we ons allemaal eenzaam, een buitenstaander, ineengedoken in de schaduw van het bos, terwijl de rest van de wereld elkaars handen vasthoudt en zingt bij het kampvuur. Dat is het onontkoombare gevolg van de autonomie van het ego, het resultaat van wat we ten onrechte veronderstellen te zijn.

 

Het goede nieuws is dat dit niet is wie we zijn. De eenzaamheid is een illusie, een absolute onmogelijkheid. Het ego is voor altijd ongeloofwaardig. We zijn niet verder van God verwijderd dan een cel in ons lichaam verwijderd is van het lichaam zelf. We leven in God; we bewegen en bestaan in God. Ieder van ons beleeft een overgang van de autonomie van het ego naar een trans-persoonlijke eenheid, de erkenning van een groter Geheel waartoe we allen wezenlijk behoren, een Geheel dat bestaat in ieder deel – in jou, in mij. Niets kan deze overgang tegenhouden, omdat het de erkenning is van wat altijd al zo is geweest.