Les 345
(11 december)
Vandaag bied ik niets dan wonderen aan, want ik wil graag dat ze tot mij terugkeren.
1. Vader, een wonder weerspiegelt Uw geschenken aan mij, Uw Zoon. En elk wonder dat ik schenk komt bij me terug en herinnert me eraan dat de wet van de liefde universeel is. Zelfs hier neemt die een vorm aan die herkend en in werking gezien kan worden. De wonderen die ik schenk worden precies in die vorm teruggegeven die ik nodig heb om me te helpen met de problemen die ik zie. Vader, in de Hemel is het anders, want daar zijn geen behoeften. Maar hier op aarde staat het wonder dichter bij Uw gaven dan enig ander geschenk dat ik geven kan. Laat me dan vandaag alleen dit geschenk geven dat, geboren uit ware vergeving, de weg verlicht die ik afleggen moet om me U te herinneren.
2. Vrede zij vandaag aan alle zoekende harten. Het licht is gekomen om wonderen aan te bieden tot zegen van de vermoeide wereld. Vandaag zal ze rust vinden, want we zullen aanbieden wat we ontvangen hebben.
Toelichting:
De basisgedachte van vandaag is gelijk aan die van gisteren: wat ik geef keert naar mezelf terug. Laat ik dus aan het begin van deze en elke dag besluiten om niets te geven wat ik zelf niet wil ontvangen. Een wonder geven betekent voorbij de illusies van mijn broeders kijken en hen zien zoals ze werkelijk zijn als schepping van God. Het betekent dat ik het beeld dat mijn broeder van zichzelf heeft als een beperkt ego, een denkgeest gevangen in een lichaam, niet accepteer en ondersteun. In plaats daarvan zie ik hem als onbegrensde geest, luisterrijk en glorieus.
Maar als jij een broeder als een fysieke entiteit beziet, gaan zijn kracht en heerlijkheid voor jou ‘verloren’, en dat geldt ook voor die van jou ..... Bezie hem niet op die manier, omwille van jouw eigen verlossing, die hem zeker de zijne brengen zal. Sta hem niet toe dat hij zich in jouw denkgeest kleineert, maar ontsla hem van zijn geloof in kleinheid, en ontkom zo aan dat van jou (T8.VII.5:3, 5-6).
Dat is een wonder geven. Weigeren om mijn broeder te zien op de beperkte manier waarop hij zichzelf ziet; voor hem in hem de Christus zien. Het wonder zegent dus zowel mijn broeder als mijzelf, want als mijn denkgeest genezen is van illusies brengt dat licht in de zijne. Ik geef hem de gelegenheid zichzelf te zien zoals God hem ziet.
En elk wonder dat ik schenk komt bij me terug en herinnert me eraan dat de wet van de liefde universeel is. Zelfs hier neemt die een vorm aan die herkend en in werking gezien kan worden (1:2-3).
Gisteren werd de wet van de liefde beschreven als: “wat ik mijn broeder geef is mijn gave aan mij” (WdII.344.t). De vorm die deze wet in deze les aanneemt is concreter en in deze wereld herkenbaar. Wanneer ik wonderen schenk aan degenen om me heen komen ze naar mij terug, niet noodzakelijk in dezelfde vorm als waarin ik ze geef, maar “precies in die vorm ..... die ik nodig heb om me te helpen met de problemen die ik zie”(1:4). In de Hemel zijn geen behoeften (1:5), maar hier op aarde neem ik behoeften waar, en de wet van de liefde past zich aan die waarneming aan.
Ik kan een wonder schenken door diepgaande vergeving, of door een glimlach naar een voorbijganger die hem laat weten: “Jij bent beminnenswaardig.” Ik schenk een wonder met elk vriendelijk gebaar, met elk blijk van beleefdheid, met elke uitdrukking van respect en elke zorgzame handeling. Wat de vorm of de inhoud van de boodschap ook is – “jij bent beminnenswaardig”, “jij bent waardevol”, “jij bent onschuldig”, enzovoort – ik heb het wonder gegeven en het zal naar mij terugkeren.
Vader, laat me elke dag beginnen met het besluit om alleen maar wonderen te schenken aan iedereen om me heen. Laat me uit het diepst van mijn hart zeggen: “Vrede zij vandaag aan alle zoekende harten. Het licht is gekomen om wonderen aan te bieden tot zegen van de vermoeide wereld” (2:1-2).
Voordat ik de drukte van de dag inga zal ik enkele minuten stil zijn en vrede aanbieden aan ieder zoekend hart dat in mijn gedachten komt. Die moeite is nooit tevergeefs, en ik zal evenveel ontvangen als ik bereid ben te geven.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS EEN WONDER”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is een wonder”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is een wonder”- tekst.
Wat is een wonder 5:
Deel 5: WdII.13.3:1-3
1. Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.
2. Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt. Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.
"Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen."
Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.
4. Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt. Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.
5. Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen. En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.
Een wonder corrigeert waarneming en komt voort uit vergeving. Wanneer we kijken met de ogen van Christus kijken we in genade en liefde; dan kijken we met vergeving. Dan verlenen we wonderen aan alles waar we met die gecorrigeerde waarneming naar kijken. Er verandert niet alleen iets in onze denkgeest en onze waarneming, er wordt van ons uit ook iets gecommuniceerd naar degenen naar wie we kijken. Evenals op andere plaatsen zegt de Cursus hier dat vanuit mijn vergevende denkgeest iets wordt doorgegeven aan de denkgeest van anderen. Wonderen zijn interpersoonlijk, zegt het Tekstboek (T1.II.1:4). Wanneer ik vergeving aanvaard in mijn denkgeest, voor mezelf of een ander, dan breidt deze zich uit naar anderen. In feite aanvaard ik haar juist door haar uit te breiden:
Wonderen zijn de natuurlijke tekenen van vergeving. Door wonderen aanvaard je Gods vergeving door die naar anderen uit te breiden (T1.I.21:1-2).
De zin: “wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen” (3:3) doet me denken aan het Bijbelverhaal over Jozef en zijn broers. Omdat Jozef bij zijn vader favoriet was, waren zijn broers jaloers op hem en verkochten hem als slaaf aan Egypte. Doordat hij de gave had de dromen van de Farao te verklaren, verwierf hij echter veel macht. Jaren later, tijdens een hongersnood, kwamen zijn broers naar Egypte, op zoek naar voedsel. Jozef had het beheer over de voedselvoorziening en in plaats van wraak te nemen, zei hij tegen zijn broers: “God heeft mij voor jullie uitgezonden om jullie in leven te houden ..... niet jullie hebben mij hier gebracht, maar God zelf ..... jullie hebben kwaad tegen mij beraamd, maar God heeft het ten goede gekeerd” (Gen.45:5,8; 50:20).
Wanneer we vergeving werkelijk hebben aanvaard in ons hart, zijn we in staat overal een zegen in te zien, zelfs in de daden van anderen die bedoeld zijn om ons te kwetsen. “Wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen”:
Hem [jouw broeder] is dank verschuldigd, zowel voor zijn liefdevolle gedachten als voor zijn verzoeken om hulp [wat wij gewoonlijk zien als een aanval]want beide zijn in staat jou bewust te maken van liefde, mits jij ze juist waarneemt (T12.I.6:2).
Die vorm van waarneming is een wonder.