Les 357

(23 december)

De waarheid beantwoordt elk beroep dat we doen op God door eerst met wonderen te reageren, en dan tot ons terug te keren om zichzelf te zijn.

1. Vergeving, de weerspiegeling van de waarheid, vertelt me hoe ik wonderen kan schenken en zo uit de gevangenis kan ontsnappen waarin ik meen te leven. Uw heilige Zoon wordt me aangewezen, eerst in mijn broeder, dan in mijzelf. Geduldig leert Uw Stem me Uw Woord te horen, en te geven zoals ik ontvang. En als ik vandaag naar Uw Zoon kijk, hoor ik Uw Stem die me leert hoe ik de weg naar U kan vinden zoals U die hebt vastgesteld:

‘Zie zijn zondeloosheid en wees genezen.’


Toelichting:

Hier wordt een idee aangereikt dat als een rode draad door de Cursus heen loopt: dat we onze weg naar God vinden via anderen. We zien Christus eerst in onze broeder en dan in onszelf (1:2). Wanneer we een beroep doen op God, antwoordt de waarheid altijd. De eerste reactie bestaat uit wonderen, die we anderen aanbieden door middel van vergeving. Vervolgens keert de waarheid tot ons terug “om zichzelf te zijn”. Dat is de weg van Een cursus in wonderen.

 

Uw heilige Zoon wordt me aangewezen, eerst in mijn broeder, dan in mijzelf (1:2).

 

En als ik vandaag naar Uw Zoon kijk [dat wil zeggen: als ik de Christus zie in iedereen om me heen] hoor ik Uw Stem die me leert hoe ik de weg naar U kan vinden zoals U die hebt vastgesteld (1:4).

 

We horen de Stem die ons naar God leidt als we kijken naar de Christus in anderen. Een andere manier waarop dit wordt uitgedrukt is: we zien het gelaat van Christus in anderen en herinneren ons God. Het antwoord bestaat dus uit twee fasen: 1) wonderen, 2) de terugkeer van de waarheid als zichzelf.

 

Wonderen, in de vorm van het vergeven van onze broeders, zijn slechts symbolen van de waarheid. Vergeving is “de weerspiegeling van de waarheid” (1:1). In het wonder zien we de Zoon van God, “eerst in mijn broeder, dan in mijzelf”. Wanneer het aantal wonderen toeneemt en onze denkgeest goed getraind is, begint de waarheid te dagen, het besef van onze goddelijke Identiteit. Dat is niet onze zorg, zegt de Cursus, we hoeven niets te doen om dat te laten gebeuren. Wanneer we ons concentreren op de eerste stap, volgt de tweede vanzelf. Dat is Gods gave aan ons.

 

Ik denk dat veel spirituele stromingen de vergissing begaan om zich rechtstreeks op de Godrealisatie te richten. Dat kan uiteindelijk wel werken omdat het doel juist is, maar het neemt veel tijd en bijzonder veel inspanning in beslag (zie T18. VII.4:9-11). De inspanning om te doen wat niet gedaan kan worden, te laten gebeuren wat al gebeurd is, en te vinden wat we nooit verloren hebben, kan een eindeloze worsteling vol frustratie worden, een perfect voertuig voor de instandhouding van het ego. De Cursus zegt: “De weg naar God loopt via vergeving hier”(WdII.256.1:1). Verlies jezelf niet in de zoektocht naar een abstracte ervaring van eenheid met God, maar beoefen vergeving. Richt je op de praktijk. Concentreer je op eenheid met je broeder en de eenheid met God zal je gegeven worden. Werk met het materiaal dat je wordt aangereikt, de relaties die voorhanden zijn. Je kunt dit proces niet overslaan. De weg naar God loopt via je broeder; hij is je verlosser. Er is geen andere weg.

 

De weg van de Cursus is allesbehalve narcistisch of eenzaam. Hij onderwijst dat we God niet alléén, of uitsluitend in onszelf kunnen vinden. We kunnen God nergens vinden zonder Hem overal te vinden: “je komt nader tot Hem door Zijn Zoon te waarderen” (T11.IV.7:2). Door te leren degenen om ons heen te zien als de Zoon van God, als Gods volmaakte schepping, leren we dat ook wij deel van die schepping zijn. En dit leidt ons naar de herinnering van God Zelf. De weg naar God loopt via de persoon die naast me staat:

 

Zie zijn zondeloosheid en wees genezen (1:5).


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT BEN IK”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat ben ik”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat ben ik”- tekst.

Wat ben ik  7:

Deel 7: WdII.14.4:1-3

 

1. Ik ben Gods Zoon, compleet, genezen en heel, stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde. In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd. In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel. Ik ben de heilige woning van God Zelf. Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist. Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne.

 

2. Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig. Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens. De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven. Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn.

 

3. Wij zijn de brengers van verlossing. We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost. En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven. We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed. We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt. Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld. Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid.

 

"Onze ogen zijn het waardoor de visie van Christus een wereld ziet die verlost is van elke gedachte aan zonde. Onze oren zijn het die de Stem namens God horen verkondigen dat de wereld zonder zonde is. Onze denkgeesten zijn het die zich met elkaar verenigen wanneer wij de wereld zegenen."

 

En vanuit de eenheid die we hebben bereikt, roepen we al onze broeders op en vragen hen onze vrede te delen en onze vreugde compleet te maken.

 

5. Wij zijn de heilige boodschappers van God die namens Hem spreken, en omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft, ontdekken we dat het in ons hart geschreven staat. En zo zijn we van gedachten veranderd over het doel waarvoor we kwamen en dat we proberen te dienen. We brengen een blijde boodschap naar de Zoon van God, die dacht dat hij leed. Nu is hij verlost. En nu hij de Hemelpoort voor hem ziet openstaan, zal hij binnengaan en verdwijnen in het Hart van God.



Deze passage doet denken aan alinea 9 in de Inleiding op Herhaling V:

 

Laat deze herhaling dan jouw geschenk zijn aan mij. Want dit alleen heb ik nodig: dat jij de woorden zult horen die ik spreek en ze aan de wereld geeft. Jij bent mijn stem, mijn ogen, mijn voeten, mijn handen, waarmee ik de wereld verlos. Het Zelf vanwaaruit ik tot je roep, is niets anders dan het jouwe. Naar Hem zijn wij samen op weg. Neem je broeders hand, want dit is geen weg die we alleen gaan. In hem ga ik met jou, en jij met mij. Onze Vader wil dat Zijn Zoon één is met Hem. Wat kan er leven dat niet één is met jou? (WdI.hV.In.9:1-9).

 

Christus kijkt door onze ogen. Onze oren horen de Stem namens God. Onze denkgeesten verenigen zich met elkaar. Als brengers van verlossing hebben we slechts één functie: de woorden horen die Jezus spreekt en deze aan de wereld geven. De kern van deze woorden is: de wereld zien zonder de gedachte van zonde, de boodschap horen dat de wereld zondeloos is, ons verenigen om de wereld te zegenen.

 

Ben ik een zegen of een last voor degenen om me heen? Neem ik schuld van hen weg of leg ik hen die op? Ik heb de boodschap van de Cursus niet echt begrepen, als ik niet besef dat ik hier ben om een kanaal van Gods genade voor de wereld te zijn en allen die ik ontmoet te bevrijden van hun schuld – vooral van de schuld die ik op hen heb gelegd.