Les 43

(12 februari)

God is mijn Bron. Los van Hem kan ik niet zien.

1. Waarneming is geen eigenschap van God. Hem behoort het rijk der kennis. Maar Hij heeft de Heilige Geest geschapen als Middelaar tussen waarneming en kennis. Zonder deze schakel met God zou waarneming voorgoed de plaats van kennis in jouw denkgeest hebben ingenomen. Met deze schakel met God zal waarneming zo veranderd en gezuiverd worden dat ze tot kennis leidt. Dit is haar functie zoals de Heilige Geest die ziet. Daarom is dit in waarheid haar functie.

 

2. In God kun je niet zien. Waarneming heeft geen functie in God en bestaat niet. Toch heeft waarneming in de verlossing, het ongedaan maken van wat nooit heeft bestaan, een groots doel. Door de Zoon van God gemaakt voor een onheilig doel, moet ze nu het middel worden waarmee hij zich zijn heiligheid weer bewust wordt. Waarneming heeft geen betekenis. Toch geeft de Heilige Geest er een betekenis aan, heel dicht bij die van God. Genezen waarneming wordt het middel waardoor de Zoon van God zijn broeder en zo zichzelf vergeeft.

 

3. Los van God kun je niet zien, omdat je los van God niet kunt bestaan. Alles wat je doet, doe je in Hem, want alles wat je denkt, denk je met Zijn Denkgeest. Als visie werkelijk is, en ze is werkelijk in de mate waarin ze het doel van de Heilige Geest deelt, dan kun jij los van God niet zien.

 

4. Vandaag worden er drie oefenperioden van vijf minuten gevraagd, een zo vroeg en een zo laat mogelijk op de dag. De derde kan worden gedaan op een tijdstip dat gezien de omstandigheden en jouw bereidheid het meest gunstig en geschikt is. Herhaal aan het begin van deze oefenperioden het idee voor vandaag met open ogen. Kijk dan een korte tijd om je heen, en pas het idee concreet toe op wat je ziet. Vier of vijf onderwerpen zijn voor deze fase van de oefenperiode voldoende. Je kunt bijvoorbeeld zeggen:

 

God is mijn Bron. Los van Hem kan ik dit bureau niet zien.

God is mijn Bron. Los van Hem kan ik dat schilderij niet zien.

 

5. Hoewel dit deel van de oefenperiode naar verhouding kort dient te zijn, moet je ervoor zorgen dat je de onderwerpen voor deze fase van de oefening willekeurig kiest, zonder dat jij zelf beslist wat jij er wel en niet bij betrekt. Voor de tweede en langere fase doe je je ogen dicht, herhaal je het idee van vandaag nogmaals en laat je vervolgens alle relevante gedachten die bij je opkomen op je eigen persoonlijke wijze bijdragen aan het idee.

 

Gedachten zoals:

Ik zie met ogen van vergeving.

Ik zie de wereld als gezegend.

De wereld kan mij mezelf laten zien.

Ik zie mijn eigen gedachten, die zijn als die van God.

 

Elke gedachte die min of meer direct verbonden is met het idee van vandaag is geschikt. De gedachten hoeven geen duidelijke relatie tot het idee te hebben, maar ze mogen er niet mee in strijd zijn.

 

6. Als je merkt dat je denkgeest afdwaalt, als je je bewust begint te worden van gedachten die duidelijk niet in overeenstemming zijn met het idee van vandaag, of als je niet in staat lijkt te zijn om aan iets te denken, open dan je ogen, herhaal de eerste fase van de oefening en probeer dan de tweede fase opnieuw. Zorg dat er geen langdurige periode optreedt waarin je door irrelevante gedachten in beslag wordt genomen. Keer zo vaak als nodig terug naar de eerste fase van de oefening om dit te voorkomen.

 

7. Bij de toepassing van het idee van vandaag in de korte oefenperioden kan de vorm variëren naargelang de omstandigheden en situaties waarin jij jezelf deze dag bevindt. Als je bijvoorbeeld met iemand anders samen bent, probeer er dan aan te denken hem in stilte te zeggen:

 

God is mijn Bron. Los van Hem kan ik jou niet zien.

 

Deze vorm is evenzeer toepasselijk op onbekenden als op diegenen van wie jij denkt dat ze dichter bij jou staan. Probeer dit soort onderscheid in feite helemaal niet te maken.

 

8. Ook moet het idee van vandaag de hele dag door worden toegepast op allerhande situaties en gebeurtenissen die zich aandienen, vooral op die welke jou op een of andere manier verdriet lijken te doen. Pas voor dit doel het idee in deze vorm toe:

 

God is mijn Bron. Los van Hem kan ik dit niet zien.

 

9. Als zich op het moment geen speciaal onderwerp aan jou voordoet, herhaal het idee dan gewoon in zijn oorspronkelijke vorm. Probeer vandaag geen lange tijd ongemerkt te laten verstrijken zonder aan het idee van vandaag en dus aan jouw functie te hebben gedacht.


Toelichting:

Alles wat wij “zien” noemen is waarneming. Het is geen kennis. Waarneming laat ons niet de waarheid zien, ze laat ons hooguit een symbool van de waarheid zien.

Kennis” is in de Cursus iets dat hoort bij het rijk van volmaaktheid, van de Hemel. Het is niet mogelijk om kennis te hebben en tegelijkertijd in deze wereld te zijn, omdat deze wereld niet werkelijk is. Het doel van de Cursus is ons van onjuiste naar juiste waarneming te brengen. Als onze waarneming gezuiverd is, zijn we klaar voor de overstap naar kennis.

 

Zonder de Heilige Geest zou waarneming onjuist zijn gebleven, maar omdat God deze schakel met Zichzelf in onze denkgeest heeft geplaatst kan waarneming gezuiverd worden, zodat ze ons naar kennis kan leiden. In de Hemel, noch in God bestaat zoiets als waarneming, daar is alleen kennis. Waarneming heeft twee dingen nodig: een waarnemer en dat wat waargenomen wordt. Dat is dualiteit en in werkelijkheid bestaat deze niet.

 

Toch heeft waarneming in de verlossing, het ongedaan maken van wat nooit heeft bestaan, een groots doel” (2:3). Hoewel we waarneming hebben gemaakt voor “een onheilig doel” (2:4), namelijk om illusies te maken die we voor werkelijkheid aanzien, kan de Heilige Geest haar gebruiken om onze heiligheid in ons bewustzijn te herstellen.

 

Herinner je je les 1? “Niets wat ik zie betekent iets”. Dat komt doordat waarneming geen betekenis heeft (2:5). Alle waarneming is in essentie betekenisloos, maar “toch geeft de Heilige Geest er een betekenis aan, heel dicht bij die van God” (2:6). In plaats van proberen te begrijpen wat we zien, moeten we een stapje terug doen, zodat de Heilige Geest er Zijn betekenis aan kan geven. Door met Zijn ogen te kijken openbaart God zich in alles.

 

Zonder God denken we dat we zien, maar zien we in werkelijkheid niets. We zien niets dat ergens op lijkt en geven er onze betekenis aan, een betekenis die ons misleidt. “Los van Hem kan ik niet zien”. Ik denk dat ik zie, maar in feite ben ik aan het hallucineren. Met God kan ik werkelijk zien. Met God kan ik in alles waar ik naar kijk een zuivere weerspiegeling van de waarheid waarnemen. Het is deze waarneming van de waarheid die wordt bedoeld als ik mijn broeder vergeef. Als ik erom vraag, zal ik het zien.

 

Los van God kan ik niet zien, maar dat spreekt vanzelf omdat ik niet los van God kan bestaan. De waarheid is dus dat ik los van Hem helemaal niets kan doen. Het is hetzelfde als dat mijn hand los van mijn lichaam niets kan doen. Mijn hand bestaat niet los van mijn lichaam. “Alles wat je doet, doe je in Hem” (3:2).

 

Om ware visie te verkrijgen hoef ik geen deel van God te worden of me met hem te verenigen, alsof ik een soort overgang moet maken van een afgescheiden staat naar een staat van eenheid. Het enige wat ik hoef te doen is herkennen en erkennen dat ik al een ben met Hem. Als ik die waarheid over mezelf aanvaard bezit ik visie. Visie hoort bij mijn natuurlijke staat van zijn.

 

Wat ik zie als ik denk dat ik los sta van God kan geen zien zijn, omdat losstaan van God een illusie is. Het zien moet dus ook een illusie zijn. “Los van Hem kan ik dat schilderij niet zien” (4:7-10).

 

In de oefeningen van vandaag is het weer de bedoeling om verwante gedachten te laten opkomen. We worden aangemoedigd om onze eigen woorden te gebruiken bij het toepassen van het idee, om het uit te breiden en aan te passen voor persoonlijk gebruik. Soms blijkt een aangepaste vorm meer effect te hebben dan de originele versie. We moeten ons vrij voelen om dit te doen bij alle Werkboeklessen, als het helpt om de lessen persoonlijk zinvoller te maken.


Oefeninstructies:

DOEL

Je herinneren wat je functie is.

 

OEFENING

Drie keer, telkens vijf minuten. ‘s Morgens (zo vroeg mogelijk na het opstaan), ’s avonds (zo laat mogelijk voor het slapengaan) en daar tussendoor (wanneer je je daar klaar voor voelt en de omstandigheden het toelaten).

 

  • Eerste fase: Herhaal het idee, kijk vervolgens om je heen en pas het idee concreet en willekeurig toe op wat je ziet. Vier of vijf onderwerpen zijn voldoende.
  • Tweede fase: Sluit je ogen, herhaal het idee, en laat verwante gedachten opkomen. De bedoeling is om “op je eigen persoonlijke wijze” (5:2) bij te dragen aan het idee. Deze gedachten hoeven geen rechtstreekse relatie tot het idee te hebben, maar ze mogen er niet mee in strijd zijn.

 

Wanneer je gedachten afdwalen, of wanneer er helemaal geen gedachten (meer) opkomen, herhaal dan de eerste fase van de oefening en probeer vervolgens de tweede fase opnieuw.

Verlies je tijdens het oefenen niet in allerlei gedachten die losstaan van het idee en wees vastbesloten zo vaak mogelijk te oefenen.

 

HERHALINGEN

Gedurende de dag kun je op drie manieren oefenen:

 

  1. Als je met iemand anders samen bent, of dat nu een vriend of een “vreemde” is, zeg dan in stilte tegen hem of haar: “God is mijn Bron. Los van Hem kan ik jou niet zien”.
  2. Pas het idee toe op een situatie of gebeurtenis die zich aandient door te zeggen: “God is mijn Bron. Los van Hem kan ik dit niet zien”.
  3. Als zich geen speciaal onderwerp voordoet, herhaal het idee dan in zijn oorspronkelijke vorm.

 

OPMERKING

Probeer geen lange perioden voorbij te laten gaan zonder aan het idee te denken. Dit is een belangrijk trainingsdoel in het Werkboek. In Les 36 werd hier eveneens op gewezen. Denk er ook aan het idee toe te passen op de mensen die je ontmoet. Dit vereist alertheid, maar het is te doen en het zal de kwaliteit van de ontmoeting verbeteren.

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Pas het idee specifiek toe op gebeurtenissen of situaties die je van streek maken. Zeg dan: “God is mijn Bron. Los van Hem kan ik dit niet zien” (8:3-4).