Les 299
(26 oktober)
Eeuwige heiligheid woont in mij.
1. Mijn heiligheid gaat mijn eigen vermogen om te begrijpen en te weten verre te boven. Maar God, mijn Vader, die mijn heiligheid geschapen heeft, erkent haar als de Zijne. Onze gezamenlijke Wil begrijpt haar. En Onze gezamenlijke Wil weet dat het zo is.
2. Vader, mijn heiligheid is niet van mij. Het is niet aan mij om haar door zonde te laten vernietigen. Het is niet aan mij om haar onder aanvallen te laten lijden. Illusies kunnen haar versluieren, maar ze kunnen haar stralende gloed niet doven, noch temperen haar licht. Ze blijft eeuwig volmaakt en onaangetast. In haar zijn alle dingen geheeld, want ze blijven zoals U ze geschapen hebt. En ik kan mijn heiligheid kennen. Want ik werd door Heiligheid Zelf geschapen, en ik kan mijn Bron kennen omdat het Uw Wil is dat U wordt gekend.
Toelichting:
Dit is het soort les dat mij altijd bewust maakt van mijn gespleten denkgeest. Het ene deel verzucht gelukzalig: “Wat prachtig dat Gods heiligheid onaangetast in mij woont”. Het andere deel kijkt om zich heen en zegt: “Heb je het over mij?” Soms kan ik het idee dat er heiligheid in mij woont aanvaarden. Maar ik wil het vaker en intensiever aanvaarden. Ik wil weten dat heiligheid alles is wat ik ben.
Ik herken wat de eerste zin zegt:
Mijn heiligheid gaat mijn eigen vermogen om te begrijpen en te weten verre te boven (1:1).
Maar er is ook een deel in mij dat weet dat ik heilig ben, misschien niet gekend, misschien nog niet begrepen, maar evengoed in mij aanwezig. Wanneer ik mij realiseer dat ik één ben met God en dat tot mijn bewustzijn door laat dringen, dan weet ik, samen met Hem, dat het waar is, dat eeuwige heiligheid in mij woont. De Cursus benadrukt dit zo vaak, dat ik mij wel moet realiseren dat er een enorme weerstand in mij is om dit te erkennen. Maar:
Het is niet aan mij om haar [mijn heiligheid] door zonde te laten vernietigen. Het is niet aan mij om haar onder aanvallen te laten lijden. Illusies kunnen haar versluieren, maar ze kunnen haar stralende gloed niet doven, noch temperen haar licht (2:2-4).
Ik kan mijn gedrag veranderen, ik kan hallucineren en geloven dat ik mijn oorspronkelijke natuur veranderd heb, maar ik kan in werkelijkheid niet veranderen wat ik ben; ik kan niet veranderen wat God geschapen heeft als mij. Mijn aanval op mezelf heeft niet gewerkt en zal nooit werken. Ik blijf zoals God mij geschapen heeft: Zijn heilige Zoon. Alles wat iets anders zegt is een illusie, een verzinsel van mijn onjuist gerichte denkgeest, die zich wanhopig vastklampt aan zijn identificatie met het ego.
Ook schuld is zo’n verzinsel. Niemand die heilig is kan schuldig zijn, dus als ik schuldig ben kan ik niet heilig zijn. Dit is de manier waarop het ego zijn werkelijkheid probeert te bewijzen.
Vandaag erken ik dat mijn heiligheid niet van mij is (2:1). Ik heb haar niet gemaakt en niets wat ik doe, denk of zeg kan haar beïnvloeden. God wil dat ik haar ken en dus zal ik haar kennen. Ik zet mijn cynisme opzij en sta het idee van vandaag toe zich in mijn denkgeest te nestelen: “Eeuwige heiligheid woont in mij”.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS DE WERKELIJKE WERELD”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de werkelijke wereld”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Het gebed van deze les is weer een van mijn favorieten. Ik adviseer om het heel langzaam en aandachtig te lezen en het tot een oprechte communicatie van jou tot God te maken. Ga er van uit dat Hij je hoort. Laat de woorden je onderdompelen in een staat van rust en stilte, waarin je je ontspant in het vreugdevolle bewustzijn dat niets van wat je doet je oorspronkelijke heiligheid kan veranderen. Verzink in een diepe meditatie, die veel vervullender zal zijn als je haar inleidt met dit prachtige gebed.
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de werkelijke wereld”- tekst.
Wat is de werkelijke wereld 9:
Deel 9: WdII.8.5:1-2
1. De werkelijke wereld is een symbool, zoals al het overige wat waarneming te bieden heeft. Toch staat ze voor iets wat tegengesteld is aan wat jij hebt gemaakt. Jouw wereld wordt gezien door ogen vol angst en levert je denkgeest de bewijzen van verschrikking. De werkelijke wereld kan alleen waargenomen worden met ogen die door vergeving zijn gezegend, zodat ze een wereld zien waarin verschrikking onmogelijk is en bewijzen voor angst niet kunnen worden gevonden.
2. De werkelijke wereld bevat een tegenhanger voor elke ongelukkige gedachte die zich in jouw wereld weerspiegelt, een feilloze correctie voor de beelden van angst en de geluiden van strijd waar jouw wereld vol van is. De werkelijke wereld toont een wereld die anders wordt gezien, door kalme ogen en met een vredige denkgeest. Daar heerst niets dan rust. Kreten van pijn en verdriet zijn daar niet te horen, want daar rest niets behalve vergeving. En de beelden zijn er vriendelijk. Alleen blije beelden en geluiden kunnen doordringen tot de denkgeest die zichzelf vergeven heeft.
3. Wat voor behoefte heeft zo’n denkgeest aan doodsgedachten, aanval- en moordgedachten? Wat kan hij anders om zich heen zien dan geborgenheid, liefde en vreugde? Wat is er dat hij zou verkiezen te verwerpen en wat is er waartegen hij oordelen wil? De wereld die hij ziet komt voort uit een denkgeest die met zichzelf in vrede is. In niets wat hij ziet loert enig gevaar, want hij is zachtaardig, en zachtaardigheid is het enige wat hij ziet.
4. De werkelijke wereld is het symbool dat de droom van zonde en schuld voorbij is en Gods Zoon niet langer slaapt. Zijn wakkere ogen zien de ontwijfelbare weerspiegeling van de Liefde van zijn Vader, de stellige belofte dat hij is verlost. De werkelijke wereld markeert het einde van de tijd, want haar aanblik maakt tijd zinloos.
"De Heilige Geest heeft de tijd niet nodig als die Zijn doel heeft gediend. Nu wacht Hij slechts dat ene ogenblik nog tot God Zijn laatste stap zet, dan is de tijd verdwenen en heeft in zijn heengaan waarneming met zich meegenomen en enkel de waarheid achtergelaten om zichzelf te zijn."
Dat ogenblik is ons doel, want het bevat de Godsherinnering. En terwijl we een vergeven wereld aanschouwen is Hij het die ons roept en mee naar huis komt nemen, en ons herinnert aan onze Identiteit, die onze vergeving aan ons teruggegeven heeft.
Wanneer de tijd eenmaal het doel van de Heilige Geest heeft gediend, is er geen behoefte meer aan. Maar het is aan ons welk doel de tijd dient.
Twee hoofdstukken van het Tekstboek bespreken het gebruik van de tijd: Hoofdstuk 13, paragraaf IV: “De functie van tijd” en Hoofdstuk 15, paragraaf 1: “De twee manieren om de tijd te gebruiken”. Deze teksten vertellen ons dat we de tijd kunnen gebruiken voor het ego of voor de Heilige Geest. Het ego gebruikt de tijd om zichzelf in stand te houden. Het ziet de tijd als destructief. De Heilige Geest gebruikt de tijd om te genezen.
Net als de Heilige Geest gebruikt het ego de tijd om jou ervan te overtuigen dat doel en tijd van het onderwijs onontkoombaar zijn. Voor het ego is het doel de dood, en dat is zijn eind. Maar voor de Heilige Geest is het doel het leven, en dat heeft geen einde (T15.I.2:7-9).
Ons wordt gevraagd: “Begin je te bekwamen in het gebruik dat de Heilige Geest van de tijd maakt als een leermiddel tot vrede en geluk”(T15.I.9:4). Dat doen we door het heilig ogenblik te oefenen. “De tijd is je vriend, mits je het aan de Heilige Geest overlaat die te gebruiken” (T15.I.15:1). Er is behoefte aan tijd zolang we aan het leren zijn hem alleen voor Zijn doel te gebruiken; door verleden en toekomst los te laten en vrede te zoeken in het heilig ogenblik in het hier en nu.
Elke dag behoort aan wonderen te zijn gewijd. Het doel van de tijd is jou de gelegenheid te geven te leren de tijd constructief te gebruiken. Zo is het een leermiddel op een doel gericht. De tijd zal ophouden wanneer hij niet langer van nut is om het leerproces te vergemakkelijken (T1.I.15:1-4).
Zin 5:2 begint met het woord “Nu”. Dit “nu” verwijst naar het moment waarop de tijd zijn doel heeft gediend; als er niets meer is wat nog gedaan of geleerd moet worden en we alleen nog maar hoeven te wachten “tot God Zijn laatste stap zet”. De tijd duurt nog even voort zodat we van de werkelijke wereld kunnen genieten en dan verdwijnt hij gewoon.
De term ”laatste stap” wordt 29 keer gebruikt in de Cursus. Hij vertegenwoordigt de overgang van waarneming (dualiteit) naar kennis (eenheid), van de wereld naar de Hemel, van lichaam naar geest. Elke keer wordt duidelijk gemaakt dat deze stap alleen door God wordt gezet, dat dit niet aan ons is. Ons enige aandeel bestaat eruit onszelf daarop voor te bereiden; onze waarneming te zuiveren tot het “ware waarneming” is geworden. Of zoals hierboven werd geciteerd: “Elke dag behoort aan wonderen te zijn gewijd”.
Dat is het enige waarvoor de tijd is bedoeld.