Les 335
(1 december)
Ik kies ervoor mijn broeders zondeloosheid te zien.
1. Vergeving is een keuze. Ik zie mijn broeder nooit zoals hij is, want dat gaat waarneming verre te boven. Wat ik in hem zie is slechts wat ik wens te zien, omdat het staat voor wat ik wil dat de waarheid is. Alleen hierop reageer ik, hoezeer ik ook door uiterlijke gebeurtenissen schijn te worden gedreven. Ik kies ervoor te zien wat ik wil zien, en dat en dat alleen zie ik. Mijn broeders zondeloosheid toont me dat ik die van mijzelf wil zien. En ik zal die zien omdat ik ervoor gekozen heb mijn broeder in dat heilige licht te aanschouwen.
2. Wat anders zou de herinnering van U bij mij kunnen terugbrengen dan het zien van mijn broeders zondeloosheid? Zijn heiligheid herinnert mij eraan dat hij als één met mij en zoals ik geschapen werd. In hem vind ik mijn Zelf, en in Uw Zoon vind ik ook de herinnering van U.
Toelichting:
Deze les over beslissing en keuze is een vervolg op die van gisteren.
Gisteren ging het over de keuze om Gods Stem te volgen. Vandaag lezen we:
Vergeving is een keuze. Ik zie mijn broeder nooit zoals hij is, want dat gaat waarneming verre te boven. Wat ik in hem zie is slechts wat ik wens te zien, omdat het staat voor wat ik wil dat de waarheid is (1:1-3).
Met andere woorden: wat we zien is het resultaat van de keuzes die we hebben gemaakt met betrekking tot wat we wensen te zien. In Hoofdstuk 14, paragraaf III van het Tekstboek (“De keuze voor schuldeloosheid”) wordt, met name in de vierde alinea, gezegd dat we de keuze moeten maken om onschuld te zien in plaats van schuld. Als we die keuze maken is dát wat we zullen zien.
Het kan confronterend zijn wanneer ons wordt verteld dat we onze broeders nooit zien zoals ze zijn. Zien, of waarnemen, kan de werkelijkheid van wat we zijn niet bevatten. Wat we zien is altijd een symbool, een onvolmaakte weergave. Daarom is waarneming een misvatting. Een misvatting in termen van schuld en onschuld komt als volgt tot stand: Ik zie schuld in mezelf. Daar wil ik van af en daarom projecteer ik haar op een broeder. Ik zie hem als schuldig omdat ik dat wens; ik kies daarvoor omdat ik denk daarmee van mijn eigen schuld af te zijn.
De correctie van waarneming vindt in de omgekeerde volgorde plaats: Ik ben niet in vrede en realiseer me dat ik dus een verkeerde keuze moet hebben gemaakt. Ik besluit mijn broeder als onschuldig te zien. Als ik dat oprecht meen zal ik zijn onschuld zien. Dat is de grondwet van alle waarneming:
Je ziet wat je gelooft dat er is, en je gelooft dat het er is omdat je wilt dat het er is (T25.III.1:3).
Wanneer je louter liefde wilt, zul je niets anders zien (T12.VII.8:1).
De manier waarop de Cursus waarneming beschrijft is niet de manier waarop wij deze zien.
Wij zijn er volledig van overtuigd dat we zien wat we zien omdat het werkelijk is zoals we het zien. We geloven dat de gebeurtenissen buiten onszelf ons dwingen om het zo te zien. Wanneer we iemand als schuldig zien, komt dat niet doordat we ervoor kiezen hem zo te zien, maar omdat hij schuldig is. We denken dat dit de waarheid is. De Cursus kent onze argumenten en antwoordt: Het doet er niet toe hoe echt het voor jou lijkt, je ziet het verkeerd. Je reageert uitsluitend op wat je wenst te zien, niet op wat er werkelijk is:
Alleen hierop reageer ik, hoezeer ik ook door uiterlijke gebeurtenissen schijn te worden gedreven (1:4).
“Vergeving is een keuze” (1:1). We kunnen onze broeder als schuldig of als onschuldig zien, die keuze is voor de volle honderd procent aan ons. Het heeft niets te maken met wat de ander wel of niet gedaan heeft. Onze bereidheid om onze broeder als onschuldig te zien is de voorbode van onze bereidheid om onze eigen onschuld te zien (1:6-7). De keuze om de onschuld van onze broeder te zien is een teken dat we begonnen zijn de schuld in onze eigen denkgeest, die de wens opriep om hem als schuldig te zien, los te laten.
De ander als onschuldig en zondeloos zien, brengt de herinnering van God bij ons terug (2:1). Er is een uitspraak die door de hele Cursus heen loopt: Eerst zien we het gelaat van Christus in elkaar, vervolgens herinneren we ons God:
In hem vind ik mijn Zelf, en in Uw Zoon vind ik ook de herinnering van U (2:3).
Wat kan ik dus doen als ik mij God wil herinneren? De keuze maken om mijn broeder als onschuldig in plaats van schuldig te zien. We vinden onze weg naar God via onze broeders.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
De volgende krachtige oefening heb ik zelf vaak toegepast. Het idee erachter is dat we kiezen om zondigheid in anderen te zien, om te kunnen blijven geloven deze zich werkelijk in de ander bevindt, niet in onszelf. Dat is wat het ego wil.
Doe de oefening met een aantal mensen van wie de namen een voor een bij je opkomen en pas op elk van hen de volgende zinnen toe:
“Ik koos ervoor om [naam]’s zondigheid te zien, omdat ik die van mezelf niet wilde zien.
Nu kies ik ervoor [naam]’s zondeloosheid te zien, omdat ik die van mezelf wil zien.”
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.
Wat is het ego 5:
Deel 5: WdII.12.3:1-3
1. Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend. Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God.
2. Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft. En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen.
"De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft?"
Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?
4. De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt. In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.
5. Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf. En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.
“De Zoon van God is egoloos” (3:1). De Zoon van God, degene die ik werkelijk ben, heeft geen ego. Het ego is het kenmerk van een beperkt en afgescheiden zelf. Maar de Zoon van God is niet beperkt en afgescheiden van God. De Zoon is onbeperkt en verbonden met de Vader. Waar God is, daar is de Zoon, Ze zijn één. Er is geen ego, geen zelf dat afgescheiden is en los staat van God.
Ons ware Zelf heeft geen weet van de waanzin van het ego; het concept van de dood van God is onbegrijpelijk omdat de Zoon leeft (verblijft) in God (3:2). Hij leeft in eeuwige vreugde en kent geen lijden en verdriet (3:3).
Waanzin, God als vijand, lijden en verdriet, zijn gevolgen van de misleiding van het ego. Ze zijn even misleidend en onwerkelijk als het ego zelf. Omdat we zolang gevangen zijn geweest in deze misleiding van een afgescheiden zelf, kunnen we ons nauwelijks een staat van zijn voorstellen waarin deze dingen eenvoudig niet bestaan. Maar dat is waar de Cursus ons heen leidt: voorbij het ego, voorbij de waanzin, terug naar de eenheid die er altijd is geweest en er altijd zal zijn. Dat is de ware staat van de denkgeest, die ons terugroept uit onze afzondering.