4. Wat is zonde?

(Lessen 251 - 260)

Inleiding:

1. Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is. Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.

 

2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.

 

3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is. Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.

 

4. De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood. Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.

 

5. Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?


Toelichting:

Deel 1: WdII.4.1:1-3

 

“Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is.”

 

Zonde is het geloof dat ik slecht ben, dat ik beschadigd ben door de fouten die ik heb gemaakt en voorgoed geschonden door mijn misplaatste gedachten.

 

Zonde is dus het geloof dat de volmaakte schepping van een volmaakte God onvolmaakt kan worden, verwrongen en misvormd en zijn Schepper onwaardig. En daarom:

 

Zonde is waanzin.

Uit het geloof in zonde ontstaat schuld, die ons gek maakt en ons ertoe drijft om te proberen “illusies de plaats te laten innemen van de waarheid” (1:2). En dat is de oorzaak van de wereld die wij zien:

 

De wereld die je ziet is het waansysteem van hen die gek geworden zijn van schuld (T13.In.2:2).

 

Door ons geloof in schuld zijn we bang voor de waarheid, bang voor God, bang voor ons Zelf. We geloven dat we de Hemel verbeurd hebben, dus moeten we een andere plaats bedenken waar we voldoening kunnen vinden, of in elk geval hopen te vinden. Die plaats is deze wereld. Door ons geloof in zonde denken we dat we de Hemel niet kunnen hebben, daarom maken we een vervanging daarvoor.

 

Door de waanzin, veroorzaakt door zonde en schuld, zien we “illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is” (1:3). We hallucineren. We zien aanval in liefde. We zien liefde in aanval. We zoeken voldoening in wanen. We zoeken eeuwig geluk in dingen die vergaan en sterven.

 

Onze genezing begint wanneer we illusies beginnen te herkennen als illusies. Het kan een periode van grote wanhoop zijn, wanneer alles waarop we dachten te kunnen vertrouwen tot stof vergaat. Maar het is het begin van wijsheid, het begin van het grote ontwaken.

 

De kracht van de gedachten die jij eropna houdt is enorm, en illusies zijn even sterk in hun gevolgen als de waarheid dat is. Een krankzinnige denkt dat de wereld die hij ziet werkelijk is en twijfelt er niet aan. Evenmin kan hij daarvan worden afgebracht door de gevolgen van zijn gedachten in twijfel te trekken. Pas wanneer hun bron in twijfel wordt getrokken gloort voor hem eindelijk de hoop op vrijheid (WdI.132.1:4-7).

 

We zijn omringd door illusies, de gevolgen van onze gedachten. We twijfelen niet aan de werkelijkheid van die gevolgen. Alleen wanneer hun bron in twijfel wordt getrokken, alleen wanneer we beginnen te twijfelen aan het geloof in zonde, dat de oorzaak is van onze waanzin, zal de hoop op vrijheid beginnen te gloren.

 

Deel 2: WdII.4.1:4-9

 

“Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.”

 

Onze lichamelijke ogen zijn het product van zonde: “Zonde heeft het lichaam ogen gegeven” (1:4). Of zoals de volgende alinea zegt:

 

Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden (2:1).

 

Waarneming is het gevolg van zonde, “want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien?” (1:4). Ons ware Zelf is alle waarneming voorbij, want waarneming is van nature dualistisch: Ik ben hier en neem iets waar wat ergens anders is. En dat impliceert afscheiding. De zondeloze heeft geen behoefte aan waarneming, omdat hij geen afscheiding ziet. De behoefte om af te scheiden, om op zichzelf en objectief te zijn ten opzichte van iets anders, is onderdeel van het concept van zonde en schuld.

 

In de zienswijze van de Cursus ervaart de zondeloze alles als onderdeel van zichzelf. Hij kent alles in plaats van het waar te nemen. Hij heeft dus geen behoefte aan zien of horen of aanraken, omdat dat alles deel uitmaakt van wie hij is; niet waargenomen maar gekend. “Zintuiglijk waarnemen is niet kennen” (1:8). Het doel van waarneming is niet kennen. Of sterker nog: het doel van waarneming is ontkennen. Waarneming is beperkt, incompleet en onvolmaakt. Het is afscheiding, uitsluiting, apartheid. En de oorzaak van deze inkrimping, deze terugtrekking van de eenheid, is het zondebewustzijn.

 

De waarheid daarentegen “kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders” (1:9). Waarheid neemt niets waar, zij kent alles. Zij kent het omdat ze er één mee is. Ik kan jou niet kennen door waarneming. Waarneming misleidt me, want dat is haar intentie. Waarneming weerhoudt me ervan jou te kennen. Ik kan jou alleen kennen wanneer ik ervaar dat ik jou ben.

 

Dat is wat er gebeurt in het heilig ogenblik, want het heilig ogenblik is een ervaring van verenigde denkgeesten. Een dergelijke ervaring kan desoriënterend zijn voor een denkgeest die gewend is aan alleen zijn. De schijnbare identiteit die we tijdens ons leven hebben opgebouwd is plotseling verdwenen. Ik weet niet meer of ik mezelf ben of jou. Gedurende een moment realiseer ik mij dat het “ik” dat ik dacht te zijn in werkelijkheid niet bestaat.

 

Het bewustzijn van zonde en schuld staat ons in de weg bij de vereniging van onze denkgeesten. Ik trek mezelf angstig van jou terug. Ik houd mijn liefde binnen en twijfel aan de jouwe. De Cursus brengt ons naar het punt waarop die angst oplost en de eenheid, die er altijd was, weer wordt gekend zoals ze is.

 

Deel 3: WdII.4.2:1-4

 

“Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel.”

 

Zoals we hebben gezien is het lichaam “het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden” (2:1). Het doel van het lichaam, zoals het ego dat ziet, is “te streven” (2:2), om in conflict te zijn en te wedijveren met andere lichamen. Het lichaam worstelt, het kerft zijn bestaan in deze wereld door hard te werken en door andere lichamen aan te vallen. Zijn wet is de wet van de jungle, “doden of gedood worden” (H17.7:11).

 

Betekent dit dat het lichaam verwerpelijk en slecht is en daarom veracht en verworpen moet worden? Nee. Het doel waarnaar het streeft kan veranderd worden (2:3). In dienst van het ego is strijd zijn doel, want strijd houdt het ego in stand. Maar in dienst van de Heilige Geest kan zijn streefdoel de waarheid worden, in plaats van leugens.

 

De Heilige Geest kan alles, wat het ego heeft gemaakt, gebruiken om de doelen van het ego ongedaan te maken. Hij kan onze speciale relaties gebruiken, onze woorden en gedachten, de wereld zelf en ons lichaam, om het doel van de waarheid te dienen. De sleutel is de verandering van het doel dat het lichaam, en alles wat daarmee samenhangt, dient. Een speciale relatie wordt heilig, wanneer haar doel verandert van schuld in vergeving, van een poging om aan te vullen wat we denken te missen in de herinnering dat we al heel en compleet zijn.

 

Deel 4: WdII.4.2:4-7

 

“En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.”

 

Wanneer we ons streefdoel hebben veranderd en een nieuw doel hebben gekozen voor ons lichaam en al zijn zintuigen, wordt dit doel heiligheid in plaats van zonde, vergeving in plaats van schuld. Onze denkgeest probeert zichzelf door middel van ons lichaam te misleiden (2:1, 2:5). Hij probeert de illusie van afscheiding werkelijk te maken. Nu is ons doel het herontdekken van de waarheid. Wanneer de denkgeest een nieuw doel kiest, zal het lichaam volgen. Het lichaam dient de denkgeest, niet omgekeerd (zie T31.III.4). Het doet altijd wat de denkgeest hem opdraagt. Als we dus bewust een nieuw doel kiezen zal het lichaam dat doel dienen (T31.III.6:2-3).

 

In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is” (2:7). Met andere woorden: we beginnen de dingen anders te zien. Het Tekstboek legt in detail uit hoe dit werkt (zie T11.VIII.9-14 en T19.IV.A.10-11). We beginnen naar de liefdevolle gedachten van onze broeders te kijken, in plaats van naar hun fouten. We zoeken naar hun werkelijkheid (de Christus), in plaats van naar hun schuld. We zien voorbij hun ego, de “wisselende waarneming” die ze van zichzelf hebben (T11. VIII.11:1) en voorbij hun verdedigingen. We vragen de Heilige Geest om hulp om hun werkelijkheid te zien en Hij zal ons deze tonen. “Wanneer je louter liefde wilt, zul je niets anders zien” (T12.VII.8:1).

 

Wat we zien hangt af van wat we in onze denkgeest kiezen te zien. Kies voor liefde en het lichaam zal het instrument worden van een nieuwe waarneming.

 

Deel 5: WdII.4.3:1-2

 

“Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is.”

 

Onze illusies komen voort uit, of ontspruiten aan onze onware gedachten. Illusies zijn geen “dingen”, het zijn symbolen die staan voor denkbeeldige zaken (3:1). Het zijn luchtspiegelingen, verbeeldingen van iets wat er in werkelijkheid niet is. Onze gedachten van tekort, onze gevoelens van onwaardigheid, onze schuld en angst, het beeld van een wereld die ons aanvalt, zelfs ons eigen lichaam – het zijn allemaal illusies, luchtspiegelingen, symbolen die niets vertegenwoordigen.

 

Zonde is de bakermat van alle illusies” (3:1). Elke illusie komt voort uit het idee van onze innerlijke verdorvenheid, van onze verwrongen natuur. De gedachte van zonde en schuld creëert een omgeving die illusies koestert en voedt. Deze gedachte heeft verandering nodig. Neem de gedachte van zonde weg, en illusies hebben geen plek meer om te verblijven. Ze verdwijnen gewoon in het niets.

 

Onze illusies, die voortkomen uit onze onware gedachten en zonde tot hun verblijfplaats maken, “zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is” (3:2). Ons lichaam lijkt te bewijzen dat ziekte en dood werkelijk zijn. Onze zintuigen lijken te bewijzen dat pijn werkelijk is. Onze ogen en oren nemen alle mogelijke bewijzen van schuld waar, de werkelijkheid van verlies en de broosheid van liefde. De wereld lijkt te bewijzen dat God ofwel niet bestaat, ofwel boos op ons is. Maar al deze dingen hebben geen enkele werkelijkheid, hoe werkelijk ze voor ons ook lijken te zijn. Ze komen alleen voort uit ons geloof in zonde en zonder dat geloof lossen ze gewoon op.

 

Deel 6: WdII.4.3:3-4

 

“Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.”

 

Als zonde werkelijk is, zijn de gevolgen enorm en in feite onmogelijk. Want wat lijkt de werkelijkheid van zonde te bewijzen?

 

Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet (3:3).

 

Als de Zoon die God geschapen heeft werkelijk gezondigd heeft, dan moet Hij dus slecht zijn. Is dat mogelijk? Als de Zoon van God slecht is, dan moet wat als eeuwig leven geschapen werd sterven. Dat zou de “gerechtigheid” vereisen. Maar kan er een eind komen aan tijdloosheid? Kan iets wat eeuwig is sterven? Natuurlijk niet, dat is een absurd idee. En daarom moet zonde absurd zijn. Hij kan niet werkelijk zijn.

 

Zonde “bewijst” dus het volgende:

 

En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat (3:4).

 

Het idee dat God kan verliezen wat Hij liefheeft lijkt me onmogelijk, evenals het idee van hel en eeuwige verdoemenis. Stel dat ik naar de Hemel ga en mijn vader – die niet in God gelooft – naar de hel. Hoe kan ik voor eeuwig gelukkig zijn in de Hemel, als ik weet dat mijn vader voor eeuwig lijdt in de hel? En als ik daar niet gelukkig mee kan zijn, hoe kan ik dan in de Hemel zijn? En als ik daar niet gelukkig mee kan zijn, hoe zou God dat dan wel kunnen?

 

Als zonde werkelijk is, is de Zoon, die God geschapen heeft voor Zijn eigen compleetheid, verdorven. En dan heeft God alleen verdorvenheid om Zichzelf compleet te maken. Dan is Zijn Wil volkomen uitgeschakeld. Dan heeft het kwaad gewonnen en is vrede voorgoed verdwenen.

 

Daarom kan zonde niet werkelijk zijn, evenmin als schuld en angst. Als er geen zonde is, is er geen schuld; als er geen schuld is, is er geen angst. Hoe zou er anders vrede kunnen zijn? “Zonde is waanzin” (1:1). Hij kan eenvoudig niet bestaan, aangezien God God is, Zijn Wil geschiedt, en Zijn schepping eeuwig is. Vergeving laat ons zien dat:

 

... alle zonde voor altijd onmogelijk is, en dit is wat we vandaag verkiezen te dromen. God is ons doel, vergeving is het middel waardoor onze denkgeest ten langen leste tot Hem terugkeert (WdII.256.1:8-9).

 

Deel 7: WdII.4.4:1-3

 

“De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood.”

 

Ons geloof in zonde, en de illusies die we gemaakt hebben om dat geloof te ondersteunen, zijn “de dromen van een gek” (4:1). De dromen van een gek kunnen zeer angstaanjagend zijn, zoals ook de projectie van zonde in deze wereld zeer beangstigend kan zijn. “Zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen” (4:1). Ziekte, dood en verlies in alle opzichten kan alleen maar tot paniek leiden. De Illusie is niet vriendelijk.

 

En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel” (4:2). Niets daarvan heeft blijvende gevolgen. In het licht van de eeuwigheid zijn onze conflicten en kwellingen niet werkelijker en niet angstaanjagender dan de denkbeeldige strijd tussen actiehelden in een kinderboek. Het lijdt geen twijfel dat dit moeilijk te accepteren is, vooral als je midden in zo’n strijd zit en deze als werkelijk ervaart. Maar toch is dit wat de Cursus erover zegt.

 

De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood (4:3).

 

Het is geen werkelijkheid, we spelen slechts een spel. Niets ervan betekent wat we denken dat het betekent.

 

Als we naar een film kijken huilen we misschien wanneer een personage, met wie we ons geïdentificeerd hebben, verlies lijdt of sterft. Maar een deel van onszelf weet dat we naar een verhaal kijken en dat de acteur, die dit personage uitbeeldt, niet dood gaat. De Cursus vraagt ons als het ware om op diezelfde manier te kijken naar wat wij “het leven” noemen. Op een dieper niveau weten we dat elk leven, dat door God geschapen is, niet kan sterven. Het personage in de wereld sterft, daar huilen we om, maar intussen weten we dat het slechts spel is en niet de uiteindelijke werkelijkheid.

 

Deel 8: WdII.4.4:4

 

“Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.”

 

Terwijl we verwikkeld zijn in het drama van het “kinderspel” (4:2) bestaat de werkelijkheid nog steeds. Die is nooit veranderd. “Maar al die tijd straalt Zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen” (4:4). Onze “pretenties”, het kinderspel, het spel dat we een lichaam zijn dat lijdt onder kwaad en schuld en dood, heeft de diepe, duurzame realiteit van Gods Liefde niet veranderd en kan dat ook niet, evenmin als de oneindige, volmaakte veiligheid waarin we in Hem verblijven.

 

De onveranderlijkheid van de Hemel ligt in jou, zo diep vanbinnen, dat er niets in deze wereld is of het gaat onopgemerkt en ongezien voorbij. De stille oneindigheid van eindeloze vrede omhult jou teder in haar zachte omhelzing, zo krachtig en kalm, en sereen in de macht van haar Schepper, dat niets de Heilige Zoon van God in jou verstoren kan (T29.V.2:3-4).

 

Gods Liefde garandeert ons eeuwige veiligheid. Omdat Zijn Liefde eeuwig is, zijn wij dat ook. Omdat Zijn Liefde standvastig is, zijn wij dat ook.

 

De Zoon van het Leven kan niet worden gedood. Hij is onsterfelijk, zoals zijn Vader. Wat hij is kan niet worden veranderd. Hij is het enige in heel het universum dat één moet zijn. Wat eeuwig lijkt zal allemaal een einde kennen. De sterren zullen verdwijnen, en er zal geen dag of nacht meer zijn. Alle dingen die komen en gaan, de getijden, de seizoenen en de levens van mensen, alle dingen die met de tijd veranderen, opbloeien en wegsterven, zullen niet terugkeren. Daar waar de tijd een eind heeft gesteld is niet waar het eeuwige is. Gods Zoon kan nooit veranderen door wat mensen van hem hebben gemaakt. Hij zal zijn zoals hij was en is, want de tijd heeft zijn lot niet bezegeld, noch het uur van zijn geboorte en dood bepaald (29.VI.2:3-12).

 

Deel 9: WdII.4.5:1-4

 

“Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien?”

 

Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde?” wordt ons gevraagd (5:1). Want dat is alles wat het is: een dwaas spelletje. Niet iets afschuwelijks, iets vreselijks, maar slechts een onvolwassen spel van de denkgeest met “scherpgekant kinderspeelgoed” (5:2). Volgens mij is het geen toeval dat de apostel Paulus in het beroemde Bijbelse hoofdstuk “Het Hooglied van de liefde” zegt, dat we als kinderen spreken, voelen en denken als kinderen, maar dat we als volwassenen het kinderlijke moeten afleggen (1Kor.13:11). Dat is wat deze les van ons vraagt. Ze vraagt ons om volwassen te worden. Zonde is een scherpgekant stukje speelgoed, waarmee we eeuwenlang hebben gespeeld. Het is tijd om het opzij te leggen en onze volwassen rol als uitbreiding van God op ons te nemen.

 

Het is tijd om ons speelgoed opzij te leggen, het hele concept van zonde en schuld, het idee dat we iets doen – en gedaan hebben – dat onze ware aard onherroepelijk heeft veranderd; iets dat eeuwige verdoemenis en bestraffing verdient. Het is tijd om om ons heen te kijken en ons te realiseren dat niets, absoluut niets in dat concept past. Zonde als menselijk gedrag bestaat niet. Er zijn geen zonden, alleen vergissingen. Alles kan gecorrigeerd worden. Niets sluit ons uit van Gods Liefde. Niets neemt ons eeuwig erfgoed van ons af. Niets kan ons scheiden van de Liefde van God.

 

Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? (5:3-4).

 

We zijn weggelopen van huis omdat we dachten dat we slecht waren en iets onvergeeflijks hadden gedaan. Maar niets is onvergeeflijk. Alleen ons eigen geloof in zonde en schuld houdt ons hier, houdt ons thuisloos. Maar ons thuis wacht op ons. Net als de zoon in de parabel van de verloren zoon, zitten we in een varkensstal te treuren om ons verlies, terwijl de Vader aan het eind van de weg op ons wacht en vraagt: “Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Ik ben hier, Ik houd van je, Ik wacht op je.” Laten we vandaag, nu, in dit heilig ogenblik, een moment stil zijn en naar huis toe gaan.

 

Deel 10: WdII.4.5:5-8

 

“Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?”

 

Er is geen zonde. De schepping is onveranderd (5:5-6).

 

Dit is wat de herinnering van onze Bron ons vertelt. Zonde is slechts een kinderspel dat we hebben verzonnen en het heeft geen enkele invloed op Gods schepping. Het is een spel dat we alleen in onze verbeelding spelen en het heeft de werkelijkheid in geen enkel opzicht veranderd. De “zondeval” heeft nooit plaatsgevonden. Er is niets waar we voor moeten boeten, waarvoor we gestraft moeten worden. De poort van de Hemel staat wagenwijd open om ons te verwelkomen.

 

Het enige wat we hoeven te doen is stoppen met het spelen van dit kinderlijke spel, met denken dat schuld – die van onszelf of van anderen – ook maar enige waarde heeft, en deze gedachte loslaten. We houden alleen maar vast aan zonde en schuld om onze illusie van afscheiding in stand te houden. Is dat de prijs die we daarvoor betalen waard? Wanneer we de gedachte van zonde loslaten is er geen afscheiding meer en is de Hemel weer aan ons teruggegeven.

 

Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang? (5:7-8).