Les 226
(14 augustus)
Mijn thuis wacht mij.
Ik haast me erheen.
1. Als ik dat verkies, kan ik deze wereld totaal verlaten. Niet de dood maakt dit mogelijk, maar een verandering van denken over het doel van de wereld. Als ik geloof dat ze waarde heeft zoals ik haar nu zie, dan zal ze steeds voor mij blijven bestaan. Maar als ik geen waarde zie in de wereld zoals ik die waarneem, en niets dat ik voor mezelf wil houden of najaag als doel, dan zal ze van me heengaan. Want ik heb niet naar illusies gezocht ter vervanging van de waarheid.
2. Vader, mijn thuis verwacht mijn blijde terugkeer. Uw Armen zijn open en ik hoor Uw Stem. Waarom zou ik nog langer toeven in een oord van vruchteloze verlangens en vergruisde dromen, wanneer de Hemel zo makkelijk de mijne kan zijn?
Toelichting:
Thuis... wat een veelbetekenend woord! “Ik ga naar huis...”
Alleen al de gedachte aan “naar huis gaan” kan diepe gevoelens van vreugde in ons oproepen, hoewel voor sommigen, die een ongelukkig thuis hadden, het woord besmet is geraakt. Maar zelfs dan bevindt zich in de meesten van ons een diep verlangen naar een thuis zoals het zou moeten zijn.
Ons ware thuis is in God. Ons verlangen naar thuis is geworteld in het verlangen naar dit spirituele thuis in God.
Hoe kan ik “naar huis gaan”?
Er zijn liederen die uitdrukking geven aan het algemeen heersende idee dat we naar huis, naar de Hemel gaan als we sterven. Maar de Cursus is hier bijzonder duidelijk over: “Niet de dood maakt dit mogelijk, maar een verandering van denken over het doel van de wereld” (1:2). Zolang wij denken dat het doel van de wereld in haarzelf te vinden is, dat geluk, vrijheid en tevredenheid hier gevonden kunnen worden, zullen we haar nooit verlaten, zelfs niet als we “sterven”. De ketenen die ons aan de wereld binden zijn mentaal, niet fysiek. Als ik de wereld waardeer zoals ik haar nu zie houdt ze me in haar greep, zelfs als mijn lichaam vergaat (1:3). Maar als ik geen waarde meer zie in deze wereld “zoals ik die waarneem, en niets dat ik voor mezelf wil houden of najaag als doel” (1:4) ben ik vrij.
Er schuilt een wereld van betekenis - letterlijk! - in zinnen zoals “zoals ik haar nu zie” en “zoals ik die waarneem”. In de waarneming van het ego is deze wereld een plaats van bestraffing en gevangenschap en tegelijkertijd een plaats waar ik kom zoeken wat in mezelf lijkt te ontbreken. Zolang ik waarde toeken aan straf en gevangenschap, misschien niet voor mezelf maar bijna altijd voor anderen op wie ik mijn schuld heb geprojecteerd, zal ik gebonden zijn aan de wereld en niet naar huis gaan. Zolang ik denk dat er iets ontbreekt in mezelf en ernaar blijf zoeken buiten mezelf, waarbij ik de wereld waarde toeken om wat ik denk dat ze mij kan geven, zal ik aan de wereld gebonden zijn en niet naar huis gaan.
“Mijn thuis wacht mij”. Ons thuis is niet in aanbouw. Het is klaar en wacht op ons, de rode loper is uitgerold, alles is in gereedheid gebracht en “Gods Armen zijn open en we horen Zijn Stem” (2:2). Ons thuis is hier en nu beschikbaar als we daarvoor kiezen. We moeten alleen bereid zijn te onderzoeken wat ons tegenhoudt om die keuze te maken.
Verlang je er nog steeds naar je prins of prinses op het witte paard te vinden? Wil je nog steeds bepaalde dingen doen, voordat je klaar bent om te vertrekken? Vind je nog steeds een zekere voldoening in je “verdiende” lijden? Als deze wereld over een uur zou verdwijnen, wat zou je dan missen? Ben je er klaar voor om haar te verlaten? Als er een glinsterend gordijn zou verschijnen in een deuropening en een Stem zou verklaren: “Ga door dit gordijn en je bent in de Hemel”, zou je daar dan doorheen gaan? Zo nee, waarom niet?
Dit is geen fantasie. De Stem roept ons nu en de Hemel is hier. We kunnen door het gordijn gaan op elk moment dat we daarvoor kiezen. Als we de Hemel niet ervaren moeten we daarvoor gekozen hebben, en het werk dat ons in dit klaslokaal te doen staat is uitzoeken wat ons tegenhoudt. Daar kan de wereld voor gebruikt worden: leren om haar los te laten.
Waarom zou ik nog langer toeven in een oord van vruchteloze verlangens en vergruisde dromen, wanneer de Hemel zo makkelijk de mijne kan zijn? (2:3).
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
LEZEN VAN DE “WAT IS VERGEVING”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is vergeving”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
In het gebed van vandaag wordt God voorgesteld als een ouder die wacht op onze thuiskomst. Als een moeder die ons roept om te komen eten roept Hij ons om naar huis te komen. Als een Vader die ons een hele tijd niet meer heeft gezien wacht Hij met open armen op ons, om ons te omhelzen in een vreugdevol welkom. Als je dit gebed bidt, kun je dat misschien visualiseren. Natuurlijk heeft God geen armen en geen hoorbare stem, maar deze aardse symbolen kunnen ons helpen om onze denkgeest te verheffen tot datgene wat niet gesymboliseerd kan worden.
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is vergeving”- tekst.
Wat is vergeving 6:
Deel 6: WdII.1.3:3-4
1. Vergeving ziet in dat wat jij dacht dat je broeder jou heeft aangedaan, niet heeft plaatsgevonden. Wat ze niet doet is: zonden kwijtschelden en ze werkelijk maken. Ze ziet dat er geen zonde is geweest. En in die zienswijze zijn al jouw zonden vergeven. Wat is zonde anders dan een onjuist idee omtrent Gods Zoon? Vergeving ziet eenvoudig de onjuistheid daarvan en laat het daarom los. Wat dan vrij is om nu de plaats daarvan in te nemen, is de Wil van God.
2. Een niet-vergevende gedachte is er een die een oordeel velt dat ze niet in twijfel trekt, ook al is het niet waar. De denkgeest is gesloten en zal niet worden bevrijd. De gedachte beschermt projectie en trekt haar ketenen strakker aan, zodat vervormingen meer versluierd en verborgen zijn, minder makkelijk toegankelijk voor twijfel en nog verder weggehouden van gezond verstand. Wat kan er komen tussen een starre projectie en het doel dat ze als haar gewenste bestemming gekozen heeft?
3. Een niet-vergevende gedachte doet vele dingen. In koortsachtige actie jaagt ze haar doel na, waarbij ze verwringt en omverwerpt wat ze als een doorkruising van haar gekozen pad beschouwt.
"Verdraaiing is haar doel en tevens het middel waarmee ze dat tot stand wil brengen. Ze doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken."
4. Vergeving daarentegen is stil en doet in alle rust niets. Ze schendt geen enkel aspect van de werkelijkheid, en probeert die evenmin te verdraaien tot een verschijningsvorm die haar aanstaat. Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet. Wie niet wil vergeven, moet wel oordelen, want hij moet zijn onvermogen om te vergeven rechtvaardigen. Maar wie zichzelf vergeven wil, moet leren de waarheid te verwelkomen precies zoals die is.
5. Doe daarom niets en laat vergeving je tonen wat jou te doen staat, via Hem die je Gids is, je Verlosser en Beschermer, sterk in hoop en zeker van jouw uiteindelijk succes. Hij heeft jou al vergeven, want dat is Zijn functie, Hem gegeven door God. Nu moet jij Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost, wiens zondeloosheid Hij ziet, en wie Hij eert als de Zoon van God.
We realiseren ons niet hoezeer een niet-vergevende gedachte de waarheid verdraait. Niet-vergevende gedachten verwringen onze waarneming van dingen die niet overeenstemmen met hoe ons niet-vergeven deze dingen wenst te zien. Ze zien elk bewijs van liefde over het hoofd en vinden altijd bewijzen van schuld.
In paragraaf IV van hoofdstuk 19 van het Tekstboek (“De blokkades voor vrede”) worden onze niet-vergevende gedachten vergeleken met opsporingsambtenaren die
... nors de opdracht [krijgen] schuld op te sporen, ieder greintje kwaad en zonde dat ze kunnen vinden te koesteren, en op straffe des doods niets ervan te verliezen, en het eerbiedig voor hun heer en meester neer te leggen (T19.IV.A.11:2).
Met andere woorden: we vinden waar we naar zoeken – en het ego zoekt naar schuld. Verdraaiing is echter niet alleen het middel dat het ego gebruikt, het is ook zijn doel. Het doel van niet-vergeven is dus het verdraaien van de werkelijkheid. Niet-vergeven “doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken” (3:4). De werkelijkheid is de gehate vijand, een onaanvaardbare aanwezigheid, omdat we in werkelijkheid nog steeds de Zoon van God zijn en nooit op enige manier van Hem gescheiden zijn geweest. De werkelijkheid stelt het ego ten toon als een leugen en dat kan niet worden getolereerd. Wanneer onze denkgeest gedomineerd wordt door niet-vergevende gedachten, verdraait hij dus de werkelijkheid tot iets onherkenbaars.
In tegenstelling daarmee vraagt de Cursus ons over onze broeders vriendelijkheden te dromen, in plaats van over zijn vergissingen, en zijn vele gaven niet weg te schuiven omdat hij in onze dromen niet volmaakt is (zie T27.VII.15). Hij vraagt ons naar liefde te zoeken, in plaats van naar schuld en fouten.
Als eerste stap kunnen we beginnen de manier waarop we de dingen zien in twijfel te trekken, in het bewustzijn dat onze denkprocessen en ons beoordelingsvermogen ernstig beschadigd en niet betrouwbaar zijn. Het gaat er niet om dat we niet mogen oordelen, maar dat we dat niet kunnen (zie H10.2:1). We handelen vanuit een verminderde capaciteit; we hebben een gezonde denkgeest nodig om voor ons te oordelen. En die denkgeest is de Heilige Geest.