Les 77
(18 maart)
Ik heb recht op wonderen.
1. Jij hebt recht op wonderen op grond van wat jij bent. Jij zult wonderen ontvangen op grond van wat God is. En je zult wonderen schenken omdat jij één bent met God. Nogmaals: wat is verlossing toch eenvoudig! Het is louter een vaststelling van jouw ware Identiteit. Dit is wat we vandaag gaan vieren.
2. Jouw aanspraak op wonderen ligt niet in je illusies over jezelf. Ze hangt niet af van enige magische kracht die jij jezelf hebt toegedicht, noch van enig ritueel dat jij hebt bedacht. Ze is inherent aan de waarheid van wat jij bent. Ze ligt besloten in wat God, jouw Vader, is. Ze werd gegarandeerd bij jouw schepping en gewaarborgd door de wetten van God.
3. Vandaag zullen we aanspraak maken op de wonderen die jouw recht zijn, aangezien ze jou toebehoren. Jou is volledige bevrijding beloofd van de wereld die jij hebt gemaakt. Jou is verzekerd dat het Koninkrijk van God in jou is * en nooit verloren kan gaan. We vragen niet meer dan wat ons in waarheid toebehoort. Maar we zullen er vandaag ook voor zorgen dat we ons niet met minder tevreden zullen stellen.
4. Begin de langere oefenperioden door vol vertrouwen tegen jezelf te zeggen dat jij recht op wonderen hebt. Vergeet niet, terwijl je je ogen sluit, dat jij alleen vraagt om wat al rechtmatig het jouwe is. Vergeet evenmin dat wonderen nooit van de een worden afgenomen en aan de ander gegeven, en dat jij door om jouw rechten te vragen ieders rechten hooghoudt. Wonderen gehoorzamen de wetten van deze wereld niet. Zij volgen louter uit de wetten van God.
5. Wacht na deze korte inleidende fase rustig op de verzekering dat je verzoek is ingewilligd. Je hebt gevraagd om de verlossing van de wereld en jezelf. Je hebt verzocht dat jou de middelen worden verschaft waarmee dit wordt bereikt. De bevestiging hiervan kan jou niet worden onthouden. Jij vraagt slechts dat de Wil van God geschiedt.
6. Door dit te doen vraag jij eigenlijk niet om iets. Je stelt een feit vast dat niet kan worden ontkend. De Heilige Geest kan jou alleen maar bevestigen dat jouw verzoek is ingewilligd. Het feit dat jij aanvaardde moet wel het geval zijn. Er is vandaag geen plaats voor twijfel en onzekerheid. Eindelijk stellen we een werkelijke vraag. Het antwoord is een simpele vaststelling van een simpel feit. Je zult de verzekering krijgen die je zoekt.
7. Onze korte oefenperioden zullen talrijk zijn, en zijn er tevens aan gewijd een simpel feit in herinnering te roepen. Zeg vandaag vaak tegen jezelf:
Ik heb recht op wonderen.
Vraag om wonderen in iedere situatie die dit verlangt. Je zult die situaties herkennen. En aangezien jij je niet op jezelf verlaat om het wonder te vinden, hebt jij er volledig recht op het te ontvangen wanneer je er maar om vraagt.
8. Denk er ook aan niet met minder dan het volmaakte antwoord tevreden te zijn. Mocht je in de verleiding komen, zeg dan snel tegen jezelf:
Ik zal wonderen niet inruilen voor grieven.
Ik wil enkel wat mij toebehoort.
God heeft bepaald dat wonderen mijn recht zijn.
* * *
* De Engelse tekst citeert hier de King James Version. In geen van de gebruikte Nederlandse bijbels komt deze vertaling voor. In de NBG staat in Lc.17:21: ‘Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u’; bij de KBS luidt het: ‘Want het Rijk Gods is midden onder u’; en Willibrord 95 geeft: ‘Ziet u, het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’ Alleen de oude Statenvertaling heeft: ‘Want zie, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden.’
Toelichting:
Vandaag vieren we onze ware Identiteit als schepping van God en onze eenheid met Hem (1:3,5,6). De sleutel tot wat de Cursus “verlossing” noemt is ons herinneren wat we zijn. Deze les verwoordt dit als volgt:
- Wat we zijn geeft ons recht op wonderen.
- Wat God is garandeert dat we wonderen zullen ontvangen.
- Onze eenheid met God betekent dat we anderen wonderen zullen schenken.
Niets van wat we over onszelf denken, geen enkele bijzondere kracht die we menen te bezitten, en geen enkel ritueel dat we uitvoeren schenkt ons wonderen. We ontvangen wonderen door wat we zijn, vanwege iets wat onafscheidelijk verbonden is met ons zijn. De kwalificatie om wonderen te ontvangen is ons gegeven bij onze schepping, we hoeven ze niet te verdienen.
Hij [de Heilige Geest] zal jou nooit vragen wat je hebt gedaan om de gave van God waardig te zijn. Vraag dit dan ook niet van jezelf. Neem in plaats daarvan Zijn antwoord aan, want Hij weet dat jij alles waard bent wat God voor jou wil. Probeer niet de gave van God, die Hij jou zo vrijelijk en hartelijk aanbiedt, te ontlopen. Hij biedt jou alleen maar aan wat God Hem voor jou gegeven heeft. Jij hoeft niet te beslissen of je het verdient of niet. God weet dat je het verdient (T14.III.11:4-10).
Deze les bevestigt dat ons volledige bevrijding is beloofd van de wereld die wij hebben gemaakt (3:2), van alle duisternis, pijn, lijden en dood, voortkomend uit onze pogingen om afgescheiden te blijven. Daarnaast is ons verzekerd dat het Koninkrijk van God in ons is en nooit verloren kan gaan (3:3). Vandaag besluiten we om niet aan deze beloften te twijfelen, maar ze te aanvaarden als feiten. We kunnen aan het duister ontsnappen en het licht is nooit weg geweest. Daarom zijn we vastbesloten “dat we ons niet met minder tevreden zullen stellen” (3:5).
Begin de lange oefenperioden met enkele keren tegen jezelf te zeggen dat je recht hebt op wonderen en dat ze nooit worden gegeven ten koste van een ander. Door een wonder voor jezelf te vragen, vraag je het tegelijkertijd voor iedereen.
De rest van de oefentijd wordt besteed aan rustig wachten op een innerlijk gevoel van zekerheid: de zekerheid dat de wonderen waar je om hebt gevraagd je reeds gegeven zijn. Omdat je precies hebt gevaagd wat God voor je wil voor de verlossing van de wereld, heb je alle redenen om te geloven dat Hij je verzoek zal inwilligen.
Door dit te doen vraag jij eigenlijk niet om iets. Je stelt een feit vast dat niet kan worden ontkend. De Heilige Geest kan jou alleen maar bevestigen dat jouw verzoek is ingewilligd (6:1-3).
Hoe zou Hij anders kunnen reageren? Hij kan je verzoek niet weigeren zonder de waarheid te ontkennen en Hij spreekt uitsluitend de waarheid. “Niets werkelijks kan bedreigd worden. Niets onwerkelijks bestaat” (TIn.2:2-3). Dit wordt door ons verzoek bevestigd.
In de korte oefenperioden wordt ons aangeraden om een wonder te vragen “in iedere situatie die dit verlangt” (7:4). En: “Je zult die situaties herkennen” (7:5). Hier bestaat geen twijfel over en we hoeven ons niet af te vragen hoe we ze zullen herkennen. Iets in ons weet wanneer we om een wonder moeten vragen. We hoeven ook geen moeite te doen om dat wonder zelf te bewerkstelligen, we vragen de Heilige Geest om dat voor ons te doen. We richten ons met ons verzoek tot de Bron van wonderen, we proberen niet de plaats van die Bron in te nemen. We vertrouwen op wat we zijn als we aanspraak maken op wonderen, maar we verlaten ons niet op onszelf om ze te vinden (zie 7:6).
Een wonder, zoals de Cursus dat ziet, hoeft niet per se een zichtbare verandering te bevatten:
Wonderen zijn gedachten (T.1.I.12:1).
Het zijn plotselinge verschuivingen naar onzichtbaarheid, weg van het lichamelijke niveau (T1.I.17:1-2).
Je herkent op hetzelfde moment je eigen waarde en die van je naaste (T1.I.18:4).
Een wonder is een correctie door mij in het onjuiste denken ingevoerd (T1.I.37:1).
Wonderen zijn uitingen van liefde, maar ze hoeven niet altijd een zichtbare uitwerking te hebben (T1.I.35:1).
“Niet altijd” is niet hetzelfde is als “nooit”. Als ik zeg: “ik eet niet altijd muesli als ontbijt”, betekent dit dat ik niet elke dag, maar wel regelmatig muesli eet. Als de Cursus dus zegt dat wonderen niet altijd een zichtbare uitwerking hoeven te hebben, betekent dit dat het wel voorkomt. We moeten dus niet de vergissing begaan om te denken dat er geen wonder gebeurt als dit niet waarneembaar is, maar evenmin de verwachting opzij zetten dat het waarneembaar kán zijn. De essentie van een wonder is echter niet een verandering in de materiële wereld, maar de bevrijding van onze denkgeest van illusies.
Oefeninstructies:
DOEL
Aanspraak maken op de wonderen waar je recht op hebt, op de verzekering dat ze jou werkelijk toebehoren, en weigeren tevreden te zijn met alles wat minder is.
OEFENING
Twee keer, tien tot vijftien minuten.
- Herhaal het idee als een vertrouwvol verzoek om de wonderen te ontvangen die God je beloofd heeft. Sluit je ogen en herinner jezelf er aan dat je 1) vraagt om wat je toebehoort en 2) door het ontvangen van wonderen ieders recht daarop bevestigt.
- Wacht gedurende de rest van de oefenperiode in stille verwachting op de verzekering van de Heilige Geest dat je verzoek is ingewilligd, dat je werkelijk recht hebt op wonderen. Dit is weer een andere oefening in wachten op antwoord van de Heilige Geest. In vorige lessen (71, 72, 75 en 76) wachtte je op leiding, begrip, en visie. Nu wacht je op de verzekering dat de schatkamer van de wonderen werkelijk voor jou openstaat. Evenals in de voorgaande lessen wordt hier het volgende bij aangeraden:
- Wacht in stilte en ontvankelijkheid
- Wacht vol vertrouwen. Aangezien je vraagt om de bevestiging van iets wat al waar is, kun je dit vragen zonder enige twijfel of onzekerheid.
- Herhaal af en toe het idee om je vertrouwen te versterken.
HERHALINGEN
Herhaal het idee zo vaak mogelijk.
Wees verder gedurende de dag alert op situaties die om een wonder vragen. “Je zult die situaties herkennen” (7:5). Vraag om dit wonder door het idee te herhalen.
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Als je in de verleiding komt een grief te ontwikkelen of te koesteren, zeg dan snel tegen jezelf: “Ik zal wonderen niet inruilen voor grieven. Ik wil enkel wat mij toebehoort. God heeft bepaald dat wonderen mijn recht zijn”.