Les 245

(2 september)

Uw vrede is met mij, Vader. Ik ben veilig.

1. Uw vrede omringt me, Vader. Waar ik ga, vergezelt Uw vrede mij. Zij werpt haar licht op ieder die ik ontmoet. Ik breng haar naar hen die diepongelukkig, die eenzaam en die angstig zijn. Ik schenk Uw vrede aan hen die pijn lijden, of treuren om een verlies, of denken dat ze van hoop en geluk zijn beroofd. Stuur hen naar mij, mijn Vader. Laat mij Uw vrede met me meedragen. Want ik wil Uw Zoon verlossen, zoals dat Uw Wil is, opdat ik mijn Zelf weer herkennen zal.

 

2. En zo gaan wij in vrede. Aan heel de wereld geven we de boodschap die we hebben ontvangen. En op die manier zullen we de Stem namens God horen, die tot ons spreekt als wij Zijn Woord verkondigen, en wiens Liefde we herkennen doordat we het Woord delen dat Hij ons gegeven heeft.


Toelichting:

Gods vrede is altijd met mij en ik ben altijd veilig, niet slechts af en toe. Gods vrede is nu en altijd met mij.

 

Onrust is iets wat ik boven op de onderliggende vrede leg. Onrust is een onjuiste waarneming, vrede is werkelijkheid. Als ik bereid ben om te zeggen: “Stop... vrede... wees stil...” tegen de storm in mijn denkgeest, is Gods vrede er, wachtend om ontdekt te worden.

 

Uw vrede omringt me, Vader. Waar ik ga, vergezelt Uw vrede mij. Zij werpt haar licht op ieder die ik ontmoet (1:1-3).

 

Ik kan een instrument van Zijn vrede zijn en deze vrede naar iedereen brengen die diepongelukkig, eenzaam en angstig is (1:4). Vandaag wil ik zijn zoals ik werkelijk ben! Ik wil bereid zijn om te vragen: “Stuur hen naar mij, mijn Vader” (1:6). Ik wil luisteren naar de les van de Heilige Geest: “Wil je vrede, onderwijs vrede om vrede te leren” (T6.V.B). Als ik vrede breng aan hen die “van hoop en geluk zijn beroofd” (1:5), zal ik vrede in mezelf vinden. Ik zal mijn Zelf herkennen. Ik zal de Stem namens God horen. Ik zal Zijn Liefde herkennen.

 

Vader, als ik vandaag Uw vrede niet in mij voel, laat me haar dan aan iemand anders brengen die het nodig heeft. Door dat te doen, zal ik haar aanwezigheid in mezelf herkennen.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE WERELD”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de wereld”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de wereld”- tekst.

Wat is de wereld 5:

Deel 5: WdII.3.3:1-2

 

1. De wereld is onjuiste waarneming. Ze is uit dwaling voortgekomen en heeft haar bron niet verlaten. Ze zal niet langer blijven bestaan dan de gedachte die haar heeft voortgebracht wordt gekoesterd. Wanneer de gedachte van afgescheidenheid gewijzigd is in een van ware vergeving, zal de wereld in een heel ander licht worden gezien, een dat tot de waarheid leidt, waarin heel de wereld met al haar dwalingen zal verdwijnen. Nu is haar bron verdwenen en zijn haar gevolgen dat eveneens.

 

2. De wereld werd gemaakt als een aanval op God. Ze symboliseert angst. En wat is angst anders dan de afwezigheid van liefde? De wereld was aldus bedoeld als een plaats waar God niet binnen kon gaan en waar Zijn Zoon van Hem gescheiden kon zijn. Hier werd waarneming geboren, want kennis zou dergelijke waanzinnige gedachten niet kunnen voortbrengen. Maar ogen bedriegen en oren horen onjuist. Nu worden vergissingen alleszins mogelijk, omdat er geen zekerheid meer is.

 

"In plaats daarvan zijn de mechanismen van illusie ontstaan. En die gaan nu vinden wat hun gegeven werd te zoeken."

 

Hun oogmerk is te beantwoorden aan het doel waartoe de wereld werd gemaakt om daarvan te getuigen en dat tot werkelijkheid te maken. Zij zien in haar illusies niets dan een solide basis waarin waarheid bestaat, instandgehouden los van leugens. Maar alles waarvan ze melding maken is slechts een illusie die gescheiden wordt gehouden van de waarheid.

 

4. Waar het zien werd gemaakt om van de waarheid weg te leiden, kan het ook opnieuw worden gericht. Geluiden worden de roep om God, en aan alle waarneming kan een nieuw doel worden gegeven door Degene die God als Verlosser van de wereld heeft aangesteld. Volg Zijn licht en zie de wereld zoals Hij die beziet. Hoor alleen Zijn Stem in alles wat tot jou spreekt. En laat Hij jou de vrede en zekerheid schenken die jij hebt weggegooid, maar die de Hemel voor jou in Hem heeft bewaard.

 

5. Laten we niet voldaan rusten voordat de wereld zich bij onze veranderde waarneming aangesloten heeft. Laten we niet tevreden zijn voordat vergeving totaal is gemaakt. En laten we niet proberen onze functie te wijzigen. Wij moeten de wereld verlossen. Want wij die haar gemaakt hebben, moeten haar door de ogen van Christus zien, opdat wat gemaakt was om te sterven tot eeuwig leven kan worden hersteld.

 

 

In plaats van zekerheid (2:7) zijn de mechanismen van illusie ontstaan (3:1). De mechanismen van illusie bevatten niet alleen onze lichamelijke zintuigen, maar ook de mechanismen van de denkgeest die interpreteren en aanpassen wat is waargenomen, zodat het in de gewenste patronen past. We zien wat we verwachten en wensen te zien. We hebben allemaal een “blinde vlek” in onze ogen. Een deel van het netvlies, waar de oogzenuw het oog verlaat, vangt geen licht op. Op die plaats is iedereen dus blind. De denkgeest vult deze blinde vlek op met wat daar “hoort te zijn”. Niemand ziet de lege plek, maar hij is er wel. Alleen verzint de denkgeest wat er op die plek zou moeten zijn. Dit is dus eveneens een “mechanisme van illusie”. En onze denkgeest verzint veel vaker wat “er hoort te zijn” dan we ons realiseren.

 

Het hele proces van waarneming is een proces van illusie. De denkgeest stuurt zijn informanten op pad om te “vinden wat hun gegeven werd te zoeken” (3:2). De denkgeest vertelt hen: “Vind bewijsmateriaal van schuld” En ziedaar: ze vinden het. “Vind bewijsmateriaal van aanval”. Ze brengen het. “Vind bewijsmateriaal van afscheiding”. Ze produceren het. Het ego ziet alleen wat het wenst te zien. En het doel van het ego is getuigen te zien van de afwezigheid van liefde en deze tot werkelijkheid te maken; om te demonstreren dat God niet hier is, maar wij wel, afgescheiden van Hem.