1. Wat is vergeving?
(Lessen 221 - 230)
Inleiding:
1. Vergeving ziet in dat wat jij dacht dat je broeder jou heeft aangedaan, niet heeft plaatsgevonden. Wat ze niet doet is: zonden kwijtschelden en ze werkelijk maken. Ze ziet dat er geen zonde is geweest. En in die zienswijze zijn al jouw zonden vergeven. Wat is zonde anders dan een onjuist idee omtrent Gods Zoon? Vergeving ziet eenvoudig de onjuistheid daarvan en laat het daarom los. Wat dan vrij is om nu de plaats daarvan in te nemen, is de Wil van God.
2. Een niet-vergevende gedachte is er een die een oordeel velt dat ze niet in twijfel trekt, ook al is het niet waar. De denkgeest is gesloten en zal niet worden bevrijd. De gedachte beschermt projectie en trekt haar ketenen strakker aan, zodat vervormingen meer versluierd en verborgen zijn, minder makkelijk toegankelijk voor twijfel en nog verder weggehouden van gezond verstand. Wat kan er komen tussen een starre projectie en het doel dat ze als haar gewenste bestemming gekozen heeft?
3. Een niet-vergevende gedachte doet vele dingen. In koortsachtige actie jaagt ze haar doel na, waarbij ze verwringt en omverwerpt wat ze als een doorkruising van haar gekozen pad beschouwt. Verdraaiing is haar doel en tevens het middel waarmee ze dat tot stand wil brengen. Ze doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken.
4. Vergeving daarentegen is stil en doet in alle rust niets. Ze schendt geen enkel aspect van de werkelijkheid, en probeert die evenmin te verdraaien tot een verschijningsvorm die haar aanstaat. Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet. Wie niet wil vergeven, moet wel oordelen, want hij moet zijn onvermogen om te vergeven rechtvaardigen. Maar wie zichzelf vergeven wil, moet leren de waarheid te verwelkomen precies zoals die is.
5. Doe daarom niets en laat vergeving je tonen wat jou te doen staat, via Hem die je Gids is, je Verlosser en Beschermer, sterk in hoop en zeker van jouw uiteindelijk succes. Hij heeft jou al vergeven, want dat is Zijn functie, Hem gegeven door God. Nu moet jij Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost, wiens zondeloosheid Hij ziet, en wie Hij eert als de Zoon van God.
Toelichting:
Deel 1: WdII.1.1:1
"Vergeving ziet in dat wat jij dacht dat je broeder jou heeft aangedaan, niet heeft plaatsgevonden."
Deze beschrijving van vergeving zegt niet: wat je broeder heeft gedaan is niet gebeurd, maar: wat je dacht dat je broeder jou heeft aangedaan is nooit gebeurd. Vergeven betekent niet dat je een gebeurtenis ontkent of iemands gedrag over het hoofd ziet, maar dat je op een andere manier naar jezelf kijkt in relatie tot die gebeurtenis of persoon. Je dacht dat deze invloed op jou had, dat je erdoor gekwetst of beschadigd was. In feite hebben de daden van anderen echter geen enkele invloed op jou, alleen je eigen gedachten daarover beïnvloeden je.
Als je vergeeft erken je dat je je innerlijke vrede of liefde niet bent kwijtgeraakt door wat er is gebeurd of wat iemand heeft gedaan, maar doordat je daarvoor hebt gekozen. Op een bepaald moment heb je besloten de vrede van God los te laten. Dit verlies projecteerde je op de gebeurtenis en zei: “Dit is de reden van mijn onvrede”. Je gebruikte de gebeurtenis dus om je verlies van vrede te rechtvaardigen.
Wanneer deze gedachte is gecorrigeerd, kun je zien dat je broeder, ondanks zijn daden, onschuldig is. Hij kan wel iets heel naars hebben gedaan en je hoeft dat niet goed te keuren of prettig te vinden of het als een slachtoffer te ondergaan, maar zijn daad of woorden hebben je niet gekwetst en je vrede niet weggenomen. Hij heeft misschien een ernstige vergissing gemaakt, maar als je hem vergeeft kun je zien dat er geen “zonde” is begaan en dat hij niets heeft gedaan wat schuld rechtvaardigt.
Veel van waar de Cursus over spreekt is terug te voeren op deze eenvoudige verklaring: Wat je dacht dat je broeder jou heeft aangedaan, heeft niet plaatsgevonden. Jij denkt dat hij jou heeft verwond omdat je je hebt geïdentificeerd met je egogevoelens, met je lichaam, je bezittingen, je familieleden en hun lichamen, bezittingen en gevoelens. Maar de Cursus onderwijst dat dit een onjuiste identificatie is. Je bent niet je lichaam, je bent niet je bezittingen, je bent niet het ego met al zijn gekwetste gevoelens. Je bent iets dat veel groter en uitgestrekter is, iets dat op geen enkele manier door uiterlijke krachten kan worden aangetast.
We hebben volledig vergeven wanneer we onze identificatie met het lichaam volledig hebben losgelaten. Omdat niemand van ons dat al heeft bereikt, zegt de Cursus dat niemand al volledig heeft vergeven en dat, wanneer slechts één persoon één zonde volledig vergeeft, de wereld is genezen:
Eén zonde die door één leraar van God volmaakt vergeven is, kan de verlossing compleet maken (H14.3:7).
Dit is wat Jezus al heeft volbracht en daarom is de wereld al genezen. We zijn alleen nog niet klaar om dit te aanvaarden. We zullen eerst moeten erkennen dat we, in plaats van te denken dat we niemand iets te vergeven hebben, iedereen moeten vergeven. Zolang we denken dat wij of anderen beschadigd of gekwetst zijn door een bepaalde gebeurtenis, hebben we nog niet volledig vergeven. De Cursus onderwijst dat we, zolang we pijn als werkelijk waarnemen, nog niet volledig genezen zijn:
Hoe kun je weten wanneer je verkeerd ziet, of wanneer iemand anders verzuimt de les te zien die hij leren moet? Schijnt pijn als werkelijk te worden waargenomen? Als dat zo is, wees er dan zeker van dat de les niet is geleerd (WdI.193.7:1-3).
Misschien heb ik nu iedereen, inclusief mezelf, een schuldgevoel bezorgd omdat we, ondanks al ons werk met de Cursus, nog steeds niet geleerd hebben om te vergeven. Maar wees niet verrast en voel je niet schuldig. Voordat we kunnen vergeven, moeten we eerst toegeven dat we niet vergeven! We moeten alle manieren leren kennen waarop we pijn nog steeds werkelijk maken en erkennen dat we dit doen. Een belangrijke les in vergeving is onszelf vergeven dat we niet vergevingsgezind zijn.
“Vergeving is stil en doet in alle rust niets. Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet” (WdII.1.4:1,3). Behandel jezelf op deze manier. Maak contact met het deel in jou dat niet wil vergeven, dat geen vrede wil. Kijk ernaar en doe niets, wacht alleen maar zonder oordeel. Het zal uiteindelijk verdwijnen en plaats maken voor vrede.
Deel 2: WdII.1.1:2-7
“Wat ze niet doet is: zonden kwijtschelden en ze werkelijk maken. Ze ziet dat er geen zonde is geweest. En in die zienswijze zijn al jouw zonden vergeven. Wat is zonde anders dan een onjuist idee omtrent Gods Zoon? Vergeving ziet eenvoudig de onjuistheid daarvan en laat het daarom los. Wat dan vrij is om nu de plaats daarvan in te nemen, is de Wil van God.”
Wat ze [vergeving] niet doet is: zonden kwijtschelden en ze werkelijk maken. Ze ziet dat er geen zonde is geweest (1:2-3).
Dit is het onderscheid tussen ware en valse vergeving, wat door het Lied van het gebed “vergeving-ter-vernietiging” wordt genoemd (L2.I.2:1). Er is een groot verschil tussen zonde zien in een ander en worstelen om daaraan voorbij te zien, of het verlangen om te straffen los te laten en geen zonde te zien maar een vergissing, een roep om hulp van een verward kind van God en op een natuurlijke wijze te reageren met liefde. Wanneer de Heilige Geest ons op deze manier naar een “zonde” in een ander laat kijken, kunnen we ook onze eigen “zonden” in een heel ander licht zien. In plaats van onze fouten te rechtvaardigen kunnen we toegeven dat het vergissingen zijn en ze zonder schuld loslaten.
Zonde is niets anders dan “een onjuist idee omtrent Gods Zoon” (1:5). Het is een onjuiste inschatting van onszelf, geprojecteerd op iedereen om ons heen. Het is het geloof dat we werkelijk afgescheiden zijn en Gods Liefde aanvallen. Daarom zien we overal aanvallers.
Het proces van vergeving wordt hier (1:6-7) gezien in drie stappen:
- Eerst zien we de onjuistheid van het idee van zonde. We erkennen dat er geen zonde is begaan; de Zoon van God (in onszelf en anderen) is nog steeds de Zoon van God en geen duivel. Hij heeft zich vergist, maar niet gezondigd.
- In aansluiting op de eerste stap en als een natuurlijk gevolg daarvan laten we het idee van zonde los. We laten het vallen. We laten onze grieven en aanvalgedachten los. De eerste stap is een keuze, de tweede is daar het onvermijdelijk gevolg van. Als we geen aanval meer zien, welke reden is er dan voor een tegenaanval?
- De derde stap is Gods aandeel. Er komt iets om de plaats van de zonde in te nemen; de Wil van God is vrij om, ongehinderd door onze illusies, door ons heen te stromen en Liefde volgt haar natuurlijke loop. Hierin ervaren we ons ware Zelf, de uitbreiding van Gods eigen Liefde.
Het enige wat we dus hoeven te doen – als je dat al “doen” kunt noemen – is bereid zijn iets anders te zien dan een aanval, iets anders dan zonde. We hoeven alleen maar bereid te zijn om toe te geven dat onze waarneming van zonde onjuist is. Als we dat doen zal de Heilige Geest Zijn waarneming met ons delen. Hij weet wat vergeving is, wij niet. Ons aandeel bestaat er hoofdzakelijk uit Hem te vragen ons dit te leren. Hij doet de rest en alles vloeit voort uit dat beetje bereidwilligheid.
Deel 3: WdII.1.2:1-2
“Een niet-vergevende gedachte is er een die een oordeel velt dat ze niet in twijfel trekt, ook al is het niet waar. De denkgeest is gesloten en zal niet worden bevrijd.”
De tweede alinea gaat over niet-vergeven. Het onderscheidende kenmerk van een niet-vergevende gedachte is dat ze “een oordeel velt dat ze niet in twijfel trekt, ook al is het niet waar” (2:1). Het onderscheidende kenmerk van een vergevende denkgeest is dus dat deze wel bereid is te twijfelen aan zijn eigen oordeel. De niet-vergevende denkgeest zegt: “Ik heb mijn oordeel geveld, breng me niet in verwarring met nieuwe feiten”. De vergevende denkgeest zegt: “Misschien is er een andere manier om hiernaar te kijken”.
In hoofdstuk 4 van het Handboek van leraren, waarin de tien eigenschappen van de gevorderde leraren van God worden besproken, wordt als laatste eigenschap “openheid van denken” genoemd:
Zoals een oordeel de denkgeest afsluit voor Gods Leraar, zo nodigt openheid van denken Hem binnen. Zoals veroordeling de Zoon van God als slecht beoordeelt, zo staat openheid van denken Hem toe beoordeeld te worden door de Stem namens God die in Zijn Naam spreekt (H4.X.1:3-4).
De bereidheid om al onze eigen oordelen los te laten en te luisteren naar die van de Heilige Geest maakt vergeving mogelijk. Een niet-vergevende denkgeest “is gesloten en zal niet worden bevrijd” (2:2). De vergevende denkgeest is open. De Cursus vraagt ons keer op keer om alleen maar bereid te zijn anders naar de dingen te kijken, om alleen maar bereid te zijn te twijfelen aan wat we denken te weten, om alleen maar dit te doen:
Doe eenvoudig dit: wees stil en leg alle gedachten terzijde over wat jij bent en wat God is, alle ideeën die je hebt geleerd ten aanzien van de wereld, alle beelden die je hebt van jezelf (WdI.189.7:1).
Zet je oordeel opzij en “wat dan vrij is om nu de plaats daarvan in te nemen, is de Wil van God” (1:7).
Deel 4: WdII.1.2:3-4
“De gedachte beschermt projectie en trekt haar ketenen strakker aan, zodat vervormingen meer versluierd en verborgen zijn, minder makkelijk toegankelijk voor twijfel en nog verder weggehouden van gezond verstand. Wat kan er komen tussen een starre projectie en het doel dat ze als haar gewenste bestemming gekozen heeft?”
De [niet-vergevende] gedachte beschermt projectie (2:3).
Onze denkgeest, gekweld door zijn eigen schuld, heeft deze schuld naar buiten geprojecteerd. We hebben een zondebok gevonden, net als Adam deed bij Eva: “De vrouw gaf me de appel om te eten, het is haar fout.” We houden vast aan niet-vergeven. We willen anderen de schuld geven omdat vergeven de deur opent die onze eigen schuld verbergt.
Hoe meer we echter vasthouden aan niet-vergeven, des te meer we onszelf verblinden en des te steekhoudender onze illusoire projecties lijken te zijn, totdat we ons uiteindelijk niet meer kunnen voorstellen dat we het ook anders kunnen zien. De vervormingen van de werkelijkheid worden “meer versluierd en verborgen” (2:3). Onze zelfmisleidingen worden steeds “minder makkelijk toegankelijk voor twijfel” (2:3).
Daarom is het enige wat van ons wordt gevraagd onze oordelen wel te betwijfelen en ons gezonde verstand te gebruiken. Niet-vergeven blokkeert dit en trekt onze ketenen strakker aan (2:3).
We zien schuld in anderen omdat we hem daar willen zien (2:4) en we willen dat omdat het voorkomt dat we de schuld in onze eigen denkgeest zien. Toch is het zien van de schuld in onszelf de enige manier om deze te genezen. Als we ontkennen dat we ziek zijn zoeken we niet naar genezing. Als we onze eigen schuld ontkennen en op anderen projecteren, brengen we onszelf niet naar de genezende Tegenwoordigheid binnenin ons, de enige plaats waar schuld ongedaan kan worden gemaakt. Als onze denkgeest gesloten is, als we niet bereid zijn om onze versie van wat we zien te betwijfelen, sluiten we de deur naar onze eigen genezing. Alleen door onze denkgeest te openen, door onze starre overtuiging dat anderen fout zitten los te laten, door in te zien “dat er een betere manier moet zijn” (T2.III.3:6), vinden we onze eigen bevrijding.
Deel 5: WdII.1.3:1-2
“Een niet-vergevende gedachte doet vele dingen. In koortsachtige actie jaagt ze haar doel na, waarbij ze verwringt en omverwerpt wat ze als een doorkruising van haar gekozen pad beschouwt.”
In tegenstelling tot de stilte, waar de les van vandaag over spreekt, is een niet-vergevende gedachte koortsachtig actief. Dat moet ze wel, omdat ze indruist tegen de waarheid en probeert een illusie tot werkelijkheid te maken. Hectische mentale activiteit is vaak het signaal van niet herkend niet-vergeven. Dingen die het tegenovergestelde lijken te zijn van wat we willen dat de waarheid is, blijven opduiken als een duveltje uit een doosje en we moeten ze terug blijven duwen om onze versie van de waarheid in stand te kunnen houden.
Het stil laten worden van onze denkgeest is vaak voldoende om een begin te maken met het oplossen van ons niet-vergeven. In stilte kan niet-vergeven niet bestaan. Je kunt niet tegelijkertijd in vrede en niet-vergevingsgezind zijn. “In vrede zij mijn denkgeest. Laat al mijn gedachten stil zijn” (WdII.221.t). De concentratie op de uitbreiding van liefde, die in de les van vandaag centraal staat, bevordert deze vrede en stilheid. De kracht van onze liefde voor God en de Zijne voor ons kan de stormachtige gedachten tot bedaren brengen en, al is het maar voor even, een moment van rustige vrede geven, waarin niet-vergevingsgezindheid eenvoudig verdwijnt.
Deel 6: WdII.1.3:3-4
“Verdraaiing is haar doel en tevens het middel waarmee ze dat tot stand wil brengen. Ze doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken.”
We realiseren ons niet hoezeer een niet-vergevende gedachte de waarheid verdraait. Niet-vergevende gedachten verwringen onze waarneming van dingen die niet overeenstemmen met hoe ons niet-vergeven deze dingen wenst te zien. Ze zien elk bewijs van liefde over het hoofd en vinden altijd bewijzen van schuld.
In paragraaf IV van hoofdstuk 19 van het Tekstboek (“De blokkades voor vrede”) worden onze niet-vergevende gedachten vergeleken met opsporingsambtenaren die
... nors de opdracht [krijgen] schuld op te sporen, ieder greintje kwaad en zonde dat ze kunnen vinden te koesteren, en op straffe des doods niets ervan te verliezen, en het eerbiedig voor hun heer en meester neer te leggen (T19.IV.A.11:2).
Met andere woorden: we vinden waar we naar zoeken – en het ego zoekt naar schuld. Verdraaiing is echter niet alleen het middel dat het ego gebruikt, het is ook zijn doel. Het doel van niet-vergeven is dus het verdraaien van de werkelijkheid. Niet-vergeven “doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken” (3:4). De werkelijkheid is de gehate vijand, een onaanvaardbare aanwezigheid, omdat we in werkelijkheid nog steeds de Zoon van God zijn en nooit op enige manier van Hem gescheiden zijn geweest. De werkelijkheid stelt het ego ten toon als een leugen en dat kan niet worden getolereerd. Wanneer onze denkgeest gedomineerd wordt door niet-vergevende gedachten, verdraait hij dus de werkelijkheid tot iets onherkenbaars.
In tegenstelling daarmee vraagt de Cursus ons over onze broeders vriendelijkheden te dromen, in plaats van over zijn vergissingen, en zijn vele gaven niet weg te schuiven omdat hij in onze dromen niet volmaakt is (zie T27.VII.15). Hij vraagt ons naar liefde te zoeken, in plaats van naar schuld en fouten.
Als eerste stap kunnen we beginnen de manier waarop we de dingen zien in twijfel te trekken, in het bewustzijn dat onze denkprocessen en ons beoordelingsvermogen ernstig beschadigd en niet betrouwbaar zijn. Het gaat er niet om dat we niet mogen oordelen, maar dat we dat niet kunnen (zie H10.2:1). We handelen vanuit een verminderde capaciteit; we hebben een gezonde denkgeest nodig om voor ons te oordelen. En die denkgeest is de Heilige Geest.
Deel 7: WdII.1.4:1-3
“Vergeving daarentegen is stil en doet in alle rust niets. Ze schendt geen enkel aspect van de werkelijkheid, en probeert die evenmin te verdraaien tot een verschijningsvorm die haar aanstaat. Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet.”
“Vergeving daarentegen is stil en doet in alle rust niets” (4:1).
Als we deze woorden kunnen begrijpen hebben we een duidelijk beeld van wat vergeving werkelijk is. Het woord “daarentegen” refereert aan de twee voorafgaande alinea’s, die beschrijven wat een niet-vergevende gedachte is, met name 3:1: “Een niet-vergevende gedachte doet vele dingen”. Vergeving daarentegen doet niets. Niet-vergevende gedachten zijn hoogst actief en proberen onafgebroken dingen te laten passen in hun beeld van de werkelijkheid; vergevende gedachten haasten zich niet om dingen te interpreteren of proberen te begrijpen. Ze doen niets en laten alles zijn zoals het is.
Ook in deze les wordt de nadruk gelegd op stilte en rust. Het oefenen van het heilig ogenblik als het oefenen van vergeving bestaat uit stil zijn, tot rust komen, niets doen. De gebruikelijke staat van onze denkgeest is het product van de training door het ego: actief en constant aan het werk. Daarom is er meestal veel oefening voor nodig om de gewoonte van voortdurende mentale activiteit te doorbreken en de nieuwe gewoonte te ontwikkelen om stil en rustig te zijn.
Een van de trucjes van het ego, waar ik vaak mee te kampen heb, is dat het me een schuldgevoel probeert te geven als ik stil word en niets doe. Als ik probeer tien minuten te gaan zitten, overspoelt het ego mijn denkgeest met gedachten over wat ik in plaats daarvan hoor te doen. In de mentale staat waarin vergeving plaatsvindt, laten we alles gewoon zijn zoals het is, zonder ergens over te oordelen. “Ze schendt geen enkel aspect van de werkelijkheid, en probeert die evenmin te verdraaien tot een verschijningsvorm die haar aanstaat” (4:2). De verschijningsvorm die het ego gewoonlijk aanstaat, is de een of andere vorm van “ik heb gelijk en zij hebben ongelijk”, of: “Ik ben goed en zij zijn slecht”, of alleen maar: “Ik ben beter dan hij of zij”. En nog eenvoudiger: “Ik ben niet zoals hij of zij”. Al deze gedachten hebben dezelfde basis: Ik ben anders dan anderen en daarom van hen afgescheiden. En elk van deze gedachten verdraait de werkelijkheid, want de werkelijkheid is dat we hetzelfde zijn, dat we gelijk zijn, dat we één zijn. Vergeving brengt dergelijke gedachten tot zwijgen en verdrijft alle inspanningen om de werkelijkheid in een “meer wenselijke” vorm te kneden.
“Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet” (4:3). Vergeving ontkent niet wat ze ziet, maar ze interpreteert het niet. Ze wacht op de betekenis die de Heilige Geest er aan geeft. “Mijn partner heeft een affaire”. Vergeving kijkt, en wacht, en oordeelt niet. “Mijn kind is ziek”. Vergeving kijkt, en wacht, en oordeelt niet. “Mijn baas heeft me ontslagen”. Vergeving kijkt, en wacht, en oordeelt niet.
Wij denken zo snel dat we weten wat iets betekent! Maar we vergissen ons, we weten het niet. Ons begrip is gebaseerd op afscheiding en dat begrip begrijpt niets.
Het meest heilzame wat we kunnen doen wanneer er iets verontrustends gebeurt in ons leven is... niets. Onze denkgeest stil en rustig laten worden en ons openen voor het genezende licht van de Heilige Geest. Een heilig ogenblik zoeken. Als we dit tot een vaste gewoonte maken in ons leven zullen we de wereld op een volkomen andere manier gaan zien. Liefde zal door ons heen stromen en in elke situatie genezing brengen, in plaats van pijn.
Deel 8: WdII.1.4:4-5
“Wie niet wil vergeven, moet wel oordelen, want hij moet zijn onvermogen om te vergeven rechtvaardigen. Maar wie zichzelf vergeven wil, moet leren de waarheid te verwelkomen precies zoals die is.”
In de laatste twee zinnen van deze alinea wordt het verschil benadrukt tussen oordelen en de waarheid verwelkomen precies zoals die is. Het tegenovergestelde van oordeel is de waarheid. Dat betekent dat oordelen altijd de waarheid verdraait.
Eerder werd al gezegd dat verdraaiing niet alleen het middel, maar ook het doel is van niet-vergeven. Als ik niet wil vergeven, moet ik de waarheid verdraaien. Dan moet ik oordelen. Oordelen heeft hier duidelijk de betekenis van veroordeling, van zonde of iets verkeerds zien.
Vergeving doet dat niet; vergeving ziet het goede in plaats van het verkeerde, omdat het goede de waarheid is over ons allen.
Niemand van ons is schuldig. Dat is de waarheid. God veroordeelt ons niet en als ik dat wel doe verdraai ik de waarheid. Voor God is elk oordeel een verdraaiing van de waarheid van onze onschuld. Als ik iemand veroordeel doe ik dat omdat ik probeer mijn onwil om te vergeven te rechtvaardigen. En daar ben ik erg goed in geworden, ik vind altijd wel een reden om mijn niet-vergeven te rechtvaardigen. Maar wat ik me niet realiseer is dat elk oordeel de waarheid verwringt, verbergt en verstopt. Het maakt iets dat niet werkelijk is tot werkelijkheid.
Door de waarheid over mijn broeder of zuster te verbergen, verberg ik bovendien de waarheid over mijzelf. Ik onderbouw de basis van mijn zelfveroordeling. Als ik mezelf wil leren vergeven moet ik mijn veroordeling van anderen loslaten. Als hun zonde werkelijk is, is de mijne dat ook. Ik moet leren “de waarheid te verwelkomen precies zoals die is” (4:5). Alleen wanneer ik de waarheid over mijn broeder en zuster verwelkom, kan ik mijn eigen waarheid zien. We staan of vallen samen. “In hem zul jij jezelf vinden of verliezen” (T8.III.4:5).
Voor een denkgeest die gewend is zichzelf te zien als een afgescheiden ego, is het beangstigend om elk oordeel los te laten. Het voelt alsof de grond onder onze voeten wordt weggeslagen en we weten niet meer waar we nog houvast kunnen vinden. Hoe kunnen we in deze wereld leven zonder te oordelen? We weten het echt niet. Door te oordelen houden we overzicht, zonder oordeel vrezen we dat ons leven chaotisch wordt. De Cursus verzekert ons echter dat dit niet zal gebeuren:
Hier ben je bang voor omdat je gelooft dat zonder het ego alles chaos zou zijn. Maar ik verzeker je dat zonder het ego alles liefde zou zijn (T15.V.1:6-7).
Wanneer we onze oordelen loslaten, wanneer we bereid zijn de waarheid te verwelkomen precies zoals die is, stroomt liefde binnen om de leegte te vullen die door de afwezigheid van oordeel is ontstaan. Die liefde was er altijd al, maar we hebben haar geblokkeerd. We weten niet hoe het gebeurt, maar het gebeurt, omdat liefde de waarheid is die we verwelkomen. En als het oordeel is verdwenen zal de Liefde ons precies vertellen wat we moeten doen.
Deel 9: WdII.1.5:1-2
“Doe daarom niets en laat vergeving je tonen wat jou te doen staat, via Hem die je Gids is, je Verlosser en Beschermer, sterk in hoop en zeker van jouw uiteindelijk succes. Hij heeft jou al vergeven, want dat is Zijn functie, Hem gegeven door God.”
Wat staat ons te doen, nu we geconfronteerd worden met het schrille contrast tussen vergeven en niet-vergeven?
Doe niets... (5:1).
We worden niet opgeroepen om iets te doen, we worden opgeroepen om op te houden met doen, omdat er niets is dat gedaan moet worden. Voor het ego betekent doen: oordelen, en daar moeten we mee ophouden. Het gevoel dat er iets gedaan moet worden is een oordeel dat bevestigt dat er iets ontbreekt in onszelf, maar er ontbreekt niets. Dat moeten we onthouden. Geloven dat er iets gedaan moet worden is een ontkenning van onze heelheid, die altijd intact is gebleven.
“Laat vergeving je tonen wat jou te doen staat, via Hem die je Gids is” (5:1). Onszelf vergeven betekent: loslaten van het stuurwiel over ons leven, ophouden met proberen “de dingen beter te maken”, wat alleen maar zegt dat er iets verkeerd is.
Anderen vergeven betekent: ophouden met denken dat het onze taak is hen te corrigeren. De Heilige Geest is de enige die weet wat we moeten doen – als we al iets moeten doen – en Zijn leiding zal ons vaak verrassen. Er zal nog wel iets zijn wat we moeten “doen”, maar wij zijn niet degenen die bepalen wat dat is. Ons doen is vaak dodelijk, het dooft de geest in plaats van deze te bevestigen, het legt schuld op in plaats van deze weg te nemen.
De Heilige Geest is mijn Gids, mijn Verlosser en mijn Beschermer (5:1). Laat me in elke situatie, waarin ik in de verleiding kom om iets te doen, stoppen, mij realiseren dat mijn oordeel onbetrouwbaar is, het loslaten, en het in Zijn Handen leggen. Hij is sterk in hoop en zeker van mijn uiteindelijk succes (5:1). Hoe vaak ben ik zeker van mijn uiteindelijk succes, als ik mezelf of anderen veroordeel? Laat ik dus elke situatie overlaten aan de zorg van Degene die daar zeker van is. Hij zal me zeggen wat ik moet doen.
“Hij heeft jou al vergeven, want dat is Zijn functie” (5:2).
Laat ik, elke keer als ik iets verschrikkelijks gedaan meen te hebben en dat aan Hem geef, eraan denken dat Hij me al vergeven heeft. Ik hoef niet bang te zijn om Zijn Tegenwoordigheid binnen te gaan. Zijn functie, de reden van Zijn bestaan, is mij vergeven. Niet om mij te veroordelen, niet om me te straffen, niet om mij het gevoel te geven dat ik slecht ben, maar om mij te vergeven. Waarom zou ik nog een ogenblik langer bij Hem wegblijven? Laat ik dankbaar in Zijn liefdevolle armen vallen en Hem horen zeggen: “Mijn broeder, wat je denkt is niet de waarheid” (WdI.134.7:5). Hij zal de woelige wateren van mijn geest tot rust brengen en me vrede geven.
Deel 10: WdII.1.5:3
“Nu moet jij Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost, wiens zondeloosheid Hij ziet, en wie Hij eert als de Zoon van God.”
Er is nog iets dat bij vergeven hoort. Aangezien de Heilige Geest mij al vergeven heeft omdat dat Zijn functie is, moet ik op mijn beurt “Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost” (5:3).
Denk aan wat we hebben gezegd over de manier waarop de Heilige Geest met ons communiceert, dat we onze duisterste gedachten aan Hem kunnen geven en dat deze worden opgenomen en verdwijnen in Zijn Liefde. Denk aan Zijn volslagen afwezigheid van oordeel, Zijn vriendelijkheid jegens ons, Zijn acceptatie van ons, Zijn bewustzijn van onze zondeloosheid, Zijn respect voor ons als Zoon van God, onveranderd door onze dwaze gedachten van zonde. Nu moeten wij Zijn functie delen in relatie tot de wereld. Nu moeten we Zijn vertegenwoordigers zijn, Zijn manifestatie in de levens van degenen om ons heen. We bieden hen dezelfde milde vriendelijkheid aan, dezelfde overtuiging over de innerlijke heiligheid van iedereen die we ontmoeten, hetzelfde voorbij gaan aan gedachten van zelfveroordeling in iedereen die we zien of spreken of waar we aan denken. “Het is het voorrecht van wie vergeven is om te vergeven” (T1.I.27:2).
We zenden naar de wereld uit waar we zelf in geloven. Als we oordelen, veroordelen, en schuld leggen op degenen om ons heen, reflecteren we ons geloof dat God ons zo ziet. Maar wanneer we vergeving ervaren in de liefdevolle Tegenwoordigheid van de Heilige Geest, zenden we dát naar de wereld uit. Laat ik daarom Zijn Tegenwoordigheid binnengaan en Hem daar vinden, in alle rust. Hij doet niets, maar kijkt en wacht en veroordeelt me niet. Laat ik naar Hem luisteren, terwijl Hij mij vertelt over Zijn vertrouwen in mijn uiteindelijk succes. En laat ik me dan omdraaien en deze zegen met de wereld delen, gevend wat ik heb ontvangen. Alleen door iets te delen weet ik zeker dat het van mij is.