Les 271

(28 september)

Het is de visie van Christus die ik vandaag gebruiken wil.

1. Elke dag, elk uur, ieder ogenblik kies ik waar ik naar kijken wil, de geluiden die ik wil horen, de getuigen van wat ik wil dat voor mij de waarheid is. Vandaag kies ik ervoor te kijken naar wat Christus me wil laten zien, te luisteren naar Gods Stem en de getuigen te zoeken van wat waar is in Gods schepping. In de visie van Christus ontmoeten de wereld en Gods schepping elkaar en als zij samenkomen, verdwijnt alle waarneming. Zijn milde blik verlost de wereld van de dood, want alles waar Hij naar kijkt kan niet anders dan leven en zich de Vader en de Zoon herinneren, de eenheid van Schepper en schepping.

 

2. Vader, de visie van Christus is de weg tot U. Wat Hij aanschouwt, nodigt de herinnering van U uit weer in mij te worden hersteld. En ik besluit dat dit het zal zijn waar ik vandaag naar kijk.


Toelichting:

Opnieuw confronteert het Werkboek ons met het feit dat we kiezen wat we willen zien, en dat vervolgens ook zien. Dit proces gaat altijd door:

 

Elke dag, elk uur, ieder ogenblik kies ik waar ik naar kijken wil, de geluiden die ik wil horen, de getuigen van wat ik wil dat voor mij de waarheid is (1:1).

 

Het laatste gedeelte van deze zin is veelbetekenend, omdat het de reden aangeeft voor onze keuze: we zien wat voor ons waar is. Als ik bijvoorbeeld voortdurend “slachtoffers” zie, komt dat doordat een deel van mij slachtoffer wil zijn. Ik denk waarschijnlijk dat ik dat helemaal niet wil, maar als ik mij realiseer dat het alternatief is dat ik verantwoordelijk ben voor alles wat mij overkomt, dan klinkt het niet verkeerd. Telkens als ik een slachtoffer zie, wens ik heimelijk dat ik iemand anders de schuld kan geven van mijn tekortkomingen.

 

Het belangrijkste punt van deze les is echter niet dat we negatieve keuzes maken, het punt is dat er een keuze is. Als ik naar het ego luister kies ik ervoor om zonde, schuld, angst en dood te zien. Maar als ik naar de Heilige Geest luister wil ik dat iets anders waar is en wil ik dus iets anders zien in de wereld – en dat zal ik dan zien. Doordat ik het in de wereld zie weet ik dat het waar is voor mij. In plaats van de getuigen van zonden te willen zien, wil ik de getuigen van de waarheid zien. En waar ik naar zoek zal ik vinden.

 

In de visie van Christus ontmoeten de wereld en Gods schepping elkaar en als zij samenkomen, verdwijnt alle waarneming (1:3).

 

Mijn veranderde waarneming zal me tonen wat de Cursus de werkelijke wereld noemt.

De verdwijning van waarneming betekent het einde van de wereld en mijn ontwaken in de Hemel.

Hoe wil ik mezelf zien? Als ik mezelf als liefde wil zien, moet ik liefde in mijn broeders en zusters zien. Als ik mezelf als zuiver wil zien, moet ik zuiverheid zoeken in anderen. Als ik mezelf als schuldeloos wil zien, moet ik naar de schuldeloosheid in anderen kijken.

Vandaag wil ik me herinneren:

 

Telkens wanneer jij iemand ontmoet, bedenk dan dat het een heilige ontmoeting is. Zoals je hem ziet, zie jij jezelf. Zoals je hem behandelt, behandel jij jezelf. Zoals je over hem denkt, denk jij over jezelf (T8.III.4:1-4).

 

Ieder die jij in het licht ziet brengt jouw licht dichter bij jouw bewustzijn (T13.VI.10:3).

 

Leer niemand dat hij is wat jij zelf niet zou willen zijn (T7.VII.3:8).


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE CHRISTUS”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de Christus”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de Christus”- tekst.

Wat is de Christus 1:

Deel 1: WdII.6.1:1-2

 

"Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God."

 

Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.

 

2. Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn. Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet.

 

3. Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.

 

4. Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet. Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?

 

5. En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken. Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon.

 

 

Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft (1:1).

 

Dit is wat wij leren in elkaar te zien, zodat we Hem ook weer in onszelf kunnen zien. Christus is de oorspronkelijke schepping van God, zoals Hij was – en altijd zal zijn – voordat wij een nieuwe versie van Hem maakten en een ander beeld over Gods meesterwerk schilderden. We wilden iets anders zijn en namen dus iets anders waar in iedereen om ons heen. Nu leren we voorbij te zien aan de beelden die we hebben gemaakt, om het verborgen meesterwerk onder de vervalsing opnieuw te ontdekken.

 

Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God (1:2).

 

Christus is de Zoon van God en wij zijn aspecten van die ene Zoon. Ik denk dat de Cursus het woord “Zoon” gebruikt in plaats van “Zonen en Dochters”, omdat dit laatste op een onderscheid wijst dat in Gods schepping niet bestaat. Ons oorspronkelijke Zelf, ons enige ware Zelf, delen we met iedereen. Een van de redenen waarom we ons verzetten tegen het kennen van dit Zelf komt voort uit het feit dat het ons Zelf is, niet mijn Zelf. Als we Christus erkennen als ons Zelf kunnen we niemand uitsluiten, omdat het Zelf dat we erkennen een universeel Zelf is, waar iedereen deel van uitmaakt.

 

In dit Zelf zijn we niet alleen verenigd met elkaar, maar ook met God (1:2). Zonder God zou dit Zelf niet bestaan. Hij is er de oorsprong van en houdt het in stand. Het kan niet van Hem gescheiden zijn; het kan niet onafhankelijk van Hem zijn en op geen enkele manier aan Hem tegengesteld. Alle kenmerken van dit Zelf ontstaan en komen voort uit Gods eigen Wezen.