Les 243

(31 augustus)

Vandaag zal ik over geen enkel voorval een oordeel vellen.

1. Ik zal vandaag eerlijk zijn met mezelf. Ik zal niet denken dat ik al weet wat mijn huidige begrip beslist nog steeds te boven gaat. Ik zal niet denken dat ik het geheel begrijp op basis van brokstukken van mijn waarneming, wat alles is wat ik kan zien. Vandaag erken ik dat dit zo is. En zo word ik ontlast van oordelen die ik niet vellen kan. Aldus bevrijd ik mezelf en dat waarnaar ik kijk, om in vrede te zijn zoals God ons geschapen heeft.

 

2. Vader, vandaag laat ik de schepping vrij om zichzelf te zijn. Ik eer al haar onderdelen, waarin ik inbegrepen ben. Wij zijn één omdat elk deel de herinnering van U bevat, en de waarheid wel als één in ieder van ons moet stralen.


Toelichting:

Ook al brengt de les van vandaag mij niets anders, ze zal me in elk geval laten zien hoe mijn denkgeest constant aan het oordelen is. Het uiteindelijke doel is het opgeven van alle oordelen en de Heilige Geest alles voor mij laten beoordelen. Het opgeven van oordelen is een sleutel tot het overstijgen van het ego: “Het ego kan zonder oordeel niet overleven, en wordt bijgevolg terzijde gelegd” (T4.II.10:3).

 

Ik zal vandaag eerlijk zijn met mezelf” (1:1). De Cursus leert ons dat het loslaten van oordelen betekent dat we eerlijk leren zijn tegen onszelf. Het Handboek voor leraren zegt hierover:

 

Het is noodzakelijk dat de leraar van God beseft, niet dat hij niet mag oordelen, maar dat hij dat niet kàn. Door oordelen op te geven geeft hij slechts op wat hij niet had. Hij geeft een illusie op, of liever, hij heeft de illusie iets op te geven. In feite is hij alleen maar eerlijker geworden. Nu hij inziet dat oordelen voor hem altijd al onmogelijk is geweest, probeert hij het ook niet langer (H10.2:1-5).

 

Het opgeven van oordelen is dus eerlijk zijn over het feit dat ik niet kàn oordelen. Om correct te kunnen oordelen, zou ik veel meer moeten weten dan “wat mijn huidige begrip beslist nog steeds te boven gaat” (1:2). Ik zou het geheel moeten begrijpen op basis van wat mijn beperkte waarneming mij vertelt. En dat kan niet. Desondanks doen we het voortdurend. Onze denkgeest plaatst iedereen die we ontmoeten automatisch in een bepaalde categorie. We beoordelen hun kleding, hun uiterlijk, hun seksuele aantrekkelijkheid, hun gedrag, de manier waarop ze lopen, enzovoort. We staan op, zien de zon schijnen en zeggen: “Wat een mooie dag!” Of we zien dat het regent en zeggen: “Wat een rotweer!”. We lezen een boek en vertellen een vriend wat een “geweldig boek” het is. We nemen een hap van ons eten en vinden het meteen lekker of vies. Kortom, het ego lijkt weinig anders te doen dan oordelen.

 

Dit stopt niet in één dag, maar wat we kunnen doen is ons bewust worden van deze oordelen die constant plaatsvinden en ons realiseren dat ze zonder betekenis zijn. We kunnen tegen het ego zeggen: “Bedankt voor de informatie”, en ons realiseren dat we niet echt weten wat iets betekent en hoe we erop moeten reageren. In plaats van te luisteren naar wat het ego ons influistert kunnen we ons tot onze innerlijke gids wenden. We kunnen “de schepping vrij laten om zichzelf te zijn” (2:1), zonder onze voortdurende bemoeienis. We kunnen onze oordelen aan de Heilige Geest geven en Hem vragen onze denkgeest te genezen. En het belangrijkste van alles: we kunnen verlangen dat onze neiging om te oordelen ongedaan wordt gemaakt. Want uiteindelijk is dat verlangen het enige wat nodig is:

 

Visie zou niet nodig zijn, als er geen oordeel was geveld. Verlang nu dat het totaal ongedaan wordt gemaakt, en het wordt voor jou gedaan (T20. VIII.1:5-6).

 

Ongedaan maken is niet jouw taak, maar het is wel aan jou dit al dan niet te verwelkomen (T21.II.8:5).

 

We hoeven ons dus geen zorgen te maken over de manier waarop ons oordelen ongedaan wordt gemaakt. We hoeven het niet zelf te doen. We hoeven alleen maar te verlangen dat het ongedaan wordt gemaakt en dat te verwelkomen. Dat is alles. De Heilige Geest zal het voor ons doen.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE WERELD”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de wereld”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Denk aan een situatie die je van streek heeft gemaakt en zeg het volgende: “Ik weet niet wat dit betekent, omdat betekenis wordt verleend door het geheel, en ik kan het geheel, dat totaal en eeuwig is, niet overzien. Ik zie alleen de brokstukken van mijn waarneming. Ik weet dus niet wat dit betekent.”

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de wereld”- tekst.

Wat is de wereld 3:

Deel 3: WdII.3.2:1-4

 

1. De wereld is onjuiste waarneming. Ze is uit dwaling voortgekomen en heeft haar bron niet verlaten. Ze zal niet langer blijven bestaan dan de gedachte die haar heeft voortgebracht wordt gekoesterd. Wanneer de gedachte van afgescheidenheid gewijzigd is in een van ware vergeving, zal de wereld in een heel ander licht worden gezien, een dat tot de waarheid leidt, waarin heel de wereld met al haar dwalingen zal verdwijnen. Nu is haar bron verdwenen en zijn haar gevolgen dat eveneens.

 

"De wereld werd gemaakt als een aanval op God. Ze symboliseert angst. En wat is angst anders dan de afwezigheid van liefde? De wereld was aldus bedoeld als een plaats waar God niet binnen kon gaan en waar Zijn Zoon van Hem gescheiden kon zijn."

 

Hier werd waarneming geboren, want kennis zou dergelijke waanzinnige gedachten niet kunnen voortbrengen. Maar ogen bedriegen en oren horen onjuist. Nu worden vergissingen alleszins mogelijk, omdat er geen zekerheid meer is.

 

3. In plaats daarvan zijn de mechanismen van illusie ontstaan. En die gaan nu vinden wat hun gegeven werd te zoeken. Hun oogmerk is te beantwoorden aan het doel waartoe de wereld werd gemaakt om daarvan te getuigen en dat tot werkelijkheid te maken. Zij zien in haar illusies niets dan een solide basis waarin waarheid bestaat, instandgehouden los van leugens. Maar alles waarvan ze melding maken is slechts een illusie die gescheiden wordt gehouden van de waarheid.

 

4. Waar het zien werd gemaakt om van de waarheid weg te leiden, kan het ook opnieuw worden gericht. Geluiden worden de roep om God, en aan alle waarneming kan een nieuw doel worden gegeven door Degene die God als Verlosser van de wereld heeft aangesteld. Volg Zijn licht en zie de wereld zoals Hij die beziet. Hoor alleen Zijn Stem in alles wat tot jou spreekt. En laat Hij jou de vrede en zekerheid schenken die jij hebt weggegooid, maar die de Hemel voor jou in Hem heeft bewaard.

 

5. Laten we niet voldaan rusten voordat de wereld zich bij onze veranderde waarneming aangesloten heeft. Laten we niet tevreden zijn voordat vergeving totaal is gemaakt. En laten we niet proberen onze functie te wijzigen. Wij moeten de wereld verlossen. Want wij die haar gemaakt hebben, moeten haar door de ogen van Christus zien, opdat wat gemaakt was om te sterven tot eeuwig leven kan worden hersteld.

 

 

De wereld werd gemaakt als een aanval op God (2:1).

 

Dit is waarschijnlijk een van de schokkendste verklaringen van Een cursus in wonderen. Ze elimineert het idee dat God de wereld heeft geschapen. God heeft geen aanval op zichzelf geschapen. De wereld is de poging van het ego om God uit te schakelen en ons een alternatief te bieden.

 

In hoofdstuk 23, paragraaf II (“De wetten van de chaos”) spreekt het Tekstboek over de wetten van het ego en dat deze wetten de wereld werkelijk hebben gemaakt: “Dit zijn de principes die jou vaste grond onder je voeten lijken te geven” (T23.II.13:5). De wetten van het ego hebben de wereld gemaakt.

 

En hoe zit het dan met de schoonheid van de wereld? Met de schittering van de sterren, de fragiele schoonheid van een bloem, de grootsheid van de adelaar in zijn vlucht? We mogen het zien als een weerspiegeling van de schittering en grootsheid van de Hemel, maar in deze wereld ligt onder al dat moois een wereld van onafgebroken oorlogvoering, van “doden of gedood worden”.

 

Er is geen leven buiten de Hemel” (T23.II.19:1). De wereld symboliseert angst, wat de afwezigheid is van liefde.

 

De wereld was aldus bedoeld als een plaats waar God niet binnen kon gaan en waar Zijn Zoon van Hem gescheiden kon zijn (2:4).

 

Het ego maakte de wereld als een plaats om zich te verbergen en God te ontlopen. Ja, we kunnen symbolen van Hem vinden in de natuur en dat is goed; ware waarneming ziet alleen liefde in alles. Maar dat betekent dat we Hem evengoed in tornado’s en aardbevingen moeten zien als in bloemen en vogels. Het betekent dat we Hem overal in zouden kunnen zien, omdat Hij in onze denkgeest is. Maar in feite is de wereld een plaats waar God niet is. Dat is de reden waarom het ego haar heeft gemaakt. Dat is het doel waarmee we hier als ego komen. En als ego hebben we het bijzonder goed gedaan. We hebben eeuwenlang geprobeerd om het bestaan van God in deze wereld te bewijzen, maar dat is nooit gelukt, behalve misschien voor de enkelen die dit al geloofden. God in de wereld vinden is een onmogelijk opgave. De wereld slaagt er veel beter in om Hem te verbergen dan om Hem te tonen.

 

Welke boodschap bevat dit voor ons? “De wereld is onjuiste waarneming” (1:1). De wereld is niet werkelijk. Het beeld van de wereld, dat angst en aanval symboliseert, is het beeld van het denksysteem van het ego. “Ze is uit dwaling voortgekomen” (1:2). Deze wereld is niet wat we willen. We kunnen ons niet vastklampen aan de “mooie dingen” en alle ellende om ons heen vergeten. Het is alles of niets. We kunnen leren om met liefde naar de wereld te kijken – naar alles wat ze bevat. Door te kijken met vergeving zien we voorbij de boodschappen van haat en angst, die ze ons voortdurend probeert te geven en zien we alleen nog de universele roep om liefde.

 

Jij wilt de wereld niet. Het enige erin wat waarde heeft, is elk deel ervan waar jij met liefde naar kijkt. Dat verleent de wereld de enige werkelijkheid die ze ooit bezitten zal. Haar waarde ligt niet in haarzelf besloten, maar die van jou ligt wel in jou. Zoals zelfwaarde voortvloeit uit zelfuitbreiding, zo vloeit de waarneming van zelfwaarde voort uit de uitbreiding van liefdevolle gedachten naar buiten toe. Maak de wereld voor jezelf tot werkelijkheid, want de werkelijke wereld is de gave van de Heilige Geest, en behoort jou dus toe (T12.VI.3:1-6).