Les 146

(26 mei)

Mijn denkgeest bevat enkel wat ik denk met God:


Toelichting:

Bij het bestuderen van de ideeën van deze herhaling in relatie tot het centrale thema, werd ik getroffen door de volgende woorden in de tweede en vierde alinea van de Inleiding:

 

Toch is ze [de gedachte dat mijn denkgeest enkel bevat wat ik denk met God] eeuwig waar (WdI.hIV.In.2:8).

 

En toch bevat jouw denkgeest enkel wat jij denkt met God. Je zelfmisleidingen kunnen de plaats van de waarheid niet innemen. Evenmin als een kind dat een stok in de oceaan werpt, verandering teweeg kan brengen in het komen en gaan van de getijden, het opwarmen van het water door de zon, en ’s nachts het zilver van de maan daarop (WdI.hIV.In.4:1-3).

 

Het is “eeuwig waar” dat mijn denkgeest enkel bevat wat ik denk met God. Het was waar toen God mij schiep, het zal waar zijn als de reis ten einde is en ik thuis ben bij God, en het is NU waar. Het is “eeuwig waar”.

 

De derde alinea van de Inleiding op deze herhalingslessen spreekt over de vele vormen van het gebrek aan vergeving, de manier waarop niet-vergevingsgezindheid zich “zorgvuldig verborgen houdt” in mijn denkgeest, de verdediging van het ego, zijn illusies en zijn gebruik van zelfmisleiding om het spel van gedachteloosheid gaande te houden. Maar ondanks dat bevat mijn denkgeest enkel wat ik denk met God. Niets wat ik doe kan dat beïnvloeden. De zelfmisleiding van de wereld kan de waarheid alleen verbergen, niet veranderen. “Je zelfmisleidingen kunnen de plaats van de waarheid niet innemen” (WdI.hIV.In.4:2). Het voorbeeld van het kind dat een stok in de oceaan gooit maakt dit volkomen duidelijk.

 

Toen ik nog klein was ging ik vaak naar de zee. Ik stond in de branding, op enkele meters afstand van de brekende golven. Ik wilde de golven slaan, met ze vechten, mijn vuist er doorheen stoten. Ik voelde me een dappere krijger die tegen de oceaan vocht, en ik was er zeker van dat de oceaan zich grote zorgen maakte!

 

Onze “rebellie” tegen God heeft evenveel resultaat. Met andere woorden: geen enkel. Het idee dat we Gods schepping kunnen veranderen is even dwaas als het geloof van het kind, dat denkt dat het de oceaan veranderd heeft door er een stok in te gooien – of mijn geloof als kleine jongen dat ik de oceaan kon overwinnen door tegen de golven te vechten. Daarom kan niemand falen die tot de waarheid tracht te komen. De waarheid is er al, in mijn denkgeest, waar ze altijd is geweest en altijd zal zijn. Ik kan niet falen haar te vinden, omdat ik haar nooit heb verloren! Ik heb haar nog steeds.

 

Ik heb naar deze wereld gekeken en geloofd dat God hier niet is. Ik heb iets gezien wat een buitensporig gebrek aan liefde lijkt te zijn. Ik heb me diep teleurgesteld gevoeld in de wereld. Nu “bevrijd ik de wereld van al wat ik haar heb toegedacht”. Ik laat al mijn voorstellingen van de wereld vallen. Ze kan niet zijn wat ik dacht dat ze was, omdat elke denkgeest enkel bevat wat hij denkt met God.

 

Net toen ik dacht dat ik de wereld begon te begrijpen, kwam de Cursus voorbij en zei: “Je bent niet eens warm!” Ik laat mijn oordelen over de wereld dus los en open mijn denkgeest om opnieuw onderwezen te worden. Misschien ga ik begrijpen dat de manier waarop ik de wereld zie alles te maken heeft met hoe ik mezelf zie; dat ik een wereld zie die in oorlog is met God omdat ik geloof dat mijn denkgeest in oorlog is met God en dat geloof projecteer op de wereld. En misschien verandert mijn beeld van de wereld als ik mijn dwaze ideeën over mezelf loslaat.

 

Ik ben bereid het een kans te geven.


Oefeninstructies:

DOEL

Hoewel Deel I van het Werkboek nog 80 lessen bevat, is deze herhaling toch een voorbereiding op Deel II. Ook de volgende herhaling (Herhaling V) kondigt deze voorbereiding aan. Het Werkboek neemt kennelijk aan dat we een aantal hobbels hebben genomen (zie bijvoorbeeld WdI.122.10:2-4) en dat we ons, nu we minder weerstand hebben, kunnen concentreren op de voorbereiding op het belangrijkste deel van het Werkboek: Deel II.

 

OEFENING

Twee keer ongeveer zeven minuten, aan het begin en aan het einde van de dag.

 

  • Besteed de eerste vijf minuten aan het centrale thema van deze herhaling: “Mijn denkgeest bevat enkel wat ik denk met God”. Breng je denkgeest tot rust en herhaal dit idee enkele keren langzaam, je bewust van de betekenis van deze woorden. Laat deze gedachte alle andere gedachten vervangen. Onze gebruikelijke gedachten zijn, zoals in de alinea’s 3 en 4 wordt beschreven, niet-vergevingsgezind. Misschien is dit niet meteen herkenbaar omdat ze zich in allerlei vermommingen aan je voordoen. Ze verbergen de waarheid dat je denkgeest enkel bevat wat je denkt met God. Door je te concentreren op dit ene, ware idee, kom je in contact met de ware staat van je denkgeest, die alleen Gods Gedachten denkt. Dit bereidt je voor op een dag die deze ware staat van zijn weerspiegelt, en waarin de gedachten die je denkt afkomstig zijn van God (6:1-2). 

 

  • Begin na deze vijf minuten aan de tweede fase. Lees de beide ideeën die herhaald worden, sluit je ogen en herhaal ze langzaam in jezelf. Elk woord bevat een geschenk van God. Sta je denkgeest toe dit geschenk te ontvangen. “Laat elk woord stralen van de betekenis die God eraan gegeven heeft” (7:4). Ontvang de betekenis die Hij in deze woorden heeft gelegd, want deze ontvankelijkheid is de ware staat van je denkgeest.

 

Het doel van de eerste fase is je voor te bereiden op de tweede fase. Door je vijf minuten uitsluitend te concentreren op een gedachte van God, bereid je je voor op het uitsluitend zien van de betekenis die God aan de twee herhaalde ideeën gegeven heeft.

 

HERHALINGEN

Op elk uur ongeveer een minuut.

Besteed een rustig moment aan het centrale thema en herhaal daarna de twee ideeën van de dag. Doe dat langzaam, en gun jezelf de tijd om de betekenis te zien die God daar voor jou aan gegeven heeft.

 

OPMERKING

Herhaal deze oefening ’s avonds, voordat je gaat slapen. Realiseer je dat het centrale thema deze dag, door jouw trouwe beoefening, “tot een bijzonder moment van zegen en geluk heeft gemaakt” (9:3), zowel voor jezelf als voor de wereld. Realiseer je ook dat je, terwijl je in slaap valt, omhuld bent door Gods dank. Want je maakt nu aanspraak op het erfgoed dat Hij je heeft gegeven.