Les 336

(2 december)

Vergeving laat me weten dat denkgeesten verbonden zijn.

1. Vergeving is het aangewezen middel om waarneming te beëindigen. Kennis wordt hervonden nadat eerst de waarneming veranderd is, om dan volledig te wijken voor wat voor eeuwig buiten haar hoogste bereik blijft. Want beelden en geluiden kunnen in het gunstigste geval slechts dienen om de herinnering terug te brengen die voorbij dat alles ligt. Vergeving vaagt alle vervormingen weg en opent het verborgen altaar voor de waarheid. Haar lelies zenden hun licht de denkgeest in en roepen die op terug te keren en naar binnen te kijken, om te vinden wat hij tevergeefs buiten zich heeft gezocht. Want hier, en hier alleen, wordt innerlijke vrede hervonden, want dit is de woonplaats van God Zelf.

 

2. Moge vergeving in stilte mijn dromen van afscheiding en zonde wegwissen. Vader, laat me dan naar binnen kijken en ontdekken dat U Uw belofte omtrent mijn zondeloosheid gehouden hebt; dat Uw Woord onveranderd blijft in mijn denkgeest, en Uw Liefde nog altijd woont in mijn hart.


Toelichting:

In het Tekstboek wordt gesproken over het idee dat de vereniging van denkgeesten wordt ervaren in een heilige relatie, waarin twee mensen zich hebben verenigd in een gezamenlijk doel, wat onder andere “een gemeenschappelijke staat van denken” wordt genoemd (T22.III.9:7). In een heilige relatie brengen de partners voortdurend vergeving naar elkaar in praktijk. Het resultaat daarvan wordt als volgt beschreven:

 

Dit is de functie van je heilige relatie. Want wat de een denkt, zal de ander samen met hem ervaren. Wat kan dit anders betekenen, dan dat jouw denkgeest en die van je broeder één zijn? Bezie dit blije feit niet met angst, en denk niet dat het een zware last op jou legt. Want wanneer je het van harte hebt aanvaard, zul je beseffen dat jullie relatie een weerspiegeling is van de eenheid van de Schepper met Zijn Zoon (T22.VI.14:1-5).

 

Het idee dat vergeving verbonden is met verenigde denkgeesten is niet meteen duidelijk. Een kleine bespiegeling maakt het echter helderder: Wanneer ik iemand niet vergeef is er een barrière tussen onze denkgeesten. Ik wijs de ander af en heb geen behoefte om mij met hem te verenigen. Mijn oordeel is een “nee” tegen de ander. Wanneer ik hem vergeef opent mijn denkgeest zich voor hem. Vergeving laat me weten dat denkgeesten verbonden zijn. Zij opent voor mij de weg om me te realiseren dat dit waar is.

 

Onze waarnemingen vertellen ons op talloze manieren dat we afgescheiden wezens zijn. Vergeving opent de weg naar een ervaring die ons voorbij waarneming voert en ons de onderliggende eenheid laat zien die waarneming niet kan zien. Vergeving “opent het verborgen altaar voor de waarheid” (1:4). Door vergeving hervinden we “de woonplaats van God Zelf” (1:6) in onze denkgeest. Vergeving wist mijn dromen van afscheiding en zonde weg (2:1). In de ervaring van eenheid met een ander beginnen we ons onze eenheid met God en de hele schepping te herinneren.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.

Wat is het ego  6:

Deel 6: WdII.12.3:4

 

1. Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend. Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God.

 

2. Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft. En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen.

 

3. De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft?

 

"Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?"

 

4. De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt. In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.

 

5. Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf. En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.



 

In tegenstelling tot het ego is ons ware Zelf, de Zoon van God, omringd door eeuwigdurende vrede. Terwijl het ego zichzelf in oorlog ziet met het universum en voortdurend beeft van angst voor een aanval van elke figuur in zijn dromen, is de Zoon van God “voor altijd vrij van conflict”. De Zoon van God rust voor altijd “onverstoord, in de diepste stilte en rust“ (3:4).

 

Wanneer we in contact beginnen te komen met ons ware Zelf, beginnen we ook iets te ervaren van die diepste stilte en rust. Het is een van de kenmerken van het heilig ogenblik, een vrede die elke beschrijving tart.

 

Er is een stilte waarin de wereld niet kan binnendringen. Er is een aloude vrede die jij in je hart draagt en niet verloren hebt. Er is een gevoel van heiligheid in jou dat nooit door de gedachte aan zonde is beroerd (WdI.164.4:1-3).

 

Het ego zal deze vrede nooit kennen. Zij komt alleen voort uit het ware Zelf en is een eigenschap van Wie we zijn. Ze heeft niets te maken met uiterlijke omstandigheden en wordt door geen enkele daarvan beïnvloed. Ze is deel van wat we allemaal samen zijn.