Les 248
(5 september)
Wat lijdt is geen deel van mij.
1. Ik heb de waarheid verstoten. Laat me nu even trouw zijn in het verwerpen van onwaarheid. Wat lijdt is geen deel van mij. Wat verdriet heeft ben ik niet zelf. Wat pijn heeft is niets dan een illusie in mijn denkgeest. Wat sterft heeft in werkelijkheid nooit geleefd en heeft slechts de waarheid omtrent mijzelf bespot. Nu verwerp ik zelfbeelden en valse voorstellingen en leugens over de heilige Zoon van God. Nu ben ik bereid hem opnieuw te aanvaarden zoals God hem geschapen heeft, en zoals hij is.
2. Vader, mijn aloude liefde voor U keert terug en laat me ook Uw Zoon weer liefhebben. Vader, ik ben zoals U mij geschapen hebt. Nu herinner ik me Uw Liefde alsook de mijne. Nu begrijp ik dat die één zijn.
Toelichting:
Deze les bevestigt dat alles wat lijdt geen deel van mij kan zijn. Aangezien ik de Zoon van God ben moet dit wel waar zijn, want “Zijn Zoon kan niet lijden” (WdI.110.6:3; WdII.244.1:3). Wat ik werkelijk ben kan niet lijden, daarom is wat lijdt geen deel van mij.
Laat ik eerlijk zijn. Als ik ook maar even aan het lijden denk dat ik in allerlei vormen heb ervaren in mijn leven, dan staat één ding vast: ik was er behoorlijk zeker van dat ik aan het lijden was. Niet slechts een deel van mijzelf, maar ik in mijn totaliteit. Om een eenvoudig voorbeeld te geven: als ik griep heb, voel ik me ellendig. Het is niet iemand anders die zich ellendig voelt en het is niet iets waarvan ik me zelfs maar voor kan stellen dat ik mij ervan af kan scheiden (hoewel ik dat zeker gewenst heb...!). Bewijst dit dat de Cursus het mis heeft? Of bewijst het hoezeer ik nog geïdentificeerd ben met het ego en het lichaam? Deze les vraagt mij een begin te maken met het loslaten daarvan:
Ik heb de waarheid verstoten. Laat me nu even trouw zijn in het verwerpen van onwaarheid (1:1-2).
Dan volgen enkele verklaringen waarin onderscheid wordt gemaakt tussen het ware Zelf en datgene wat de Cursus ziet als illusies: lijden, verdriet, pijn en dood. De uitspraak over dit laatste is behoorlijk drastisch:
Wat sterft heeft in werkelijkheid nooit geleefd en heeft slechts de waare heid omtrent mijzelf bespot (1:6).
Het beoefenen van dit soort lessen is extra moeilijk als we “in de nesten zitten”. Maar als we bereid zijn ze toch te doen kan dat opvallend veel troost geven. Als ik bijvoorbeeld verdriet heb en kan zeggen: “wat verdriet heeft ben ik niet zelf” (1:4) kan mij dat helpen. Dit is geen ontkenning in negatieve zin. Ik zeg niet: ”in werkelijkheid voel ik geen verdriet”. Ik zeg: “wat verdriet heeft (het verdriet wordt dus erkend) ben ik niet zelf”. Ik ontken het verdriet niet, ik ontken dat het verdriet is wie ik ben. Ik erken dat het deel van mij dat verdriet voelt een onjuist beeld van mezelf is, een illusie waarmee ik mij heb geïdentificeerd. Het is niet mijn ware Zelf. Als ik het gevoel heb dat ik word opgeslokt en overspoeld door verdriet, zodat het lijkt alsof ik erin ten onder ga, kan het besef dat ik dat verdriet niet bèn zeer behulpzaam zijn. En dit geldt zeker met betrekking tot de lichamelijke dood: de wetenschap dat wat ik ben niet kan sterven kan bijzonder geruststellend zijn.
Deze onthechting van alles wat niet werkelijk is, het verwerpen van “zelfbeelden en valse voorstellingen en leugens over de heilige Zoon van God” (1:7) bereidt ons voor op het verwelkomen van ons ware Zelf. Wanneer ik mij realiseer dat niets van dit alles invloed heeft op wie ik werkelijk ben, keert mijn aloude liefde voor God terug (2:1). Die liefde wordt geblokkeerd en onderdrukt door mijn geloof dat ik ben wat lijdt. Want bewust of onbewust geef ik God daar de schuld van en daardoor kan ik Hem niet echt liefhebben. Onder het niveau van ons bewustzijn wijten we ons lijden, ons verdriet en onze pijn aan God en wijzen met een beschuldigende vinger naar Hem. Als we onszelf beginnen los te maken van ons lichaam en ego, als we beginnen te beseffen dat ons Zelf niet lijdt, kunnen we ons Gods Liefde weer herinneren en Hem op onze beurt liefhebben.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
LEZEN VAN DE “WAT IS DE WERELD”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de wereld”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Wanneer je in de verleiding komt om te denken dat iemand je boos, angstig of verdrietig maakt, zeg dan: “Deze boosheid/angst/pijn/dit verdriet is geen deel van mij.”
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de wereld”- tekst.
Wat is de wereld 8:
Deel 8: WdII.3.4:3-5
1. De wereld is onjuiste waarneming. Ze is uit dwaling voortgekomen en heeft haar bron niet verlaten. Ze zal niet langer blijven bestaan dan de gedachte die haar heeft voortgebracht wordt gekoesterd. Wanneer de gedachte van afgescheidenheid gewijzigd is in een van ware vergeving, zal de wereld in een heel ander licht worden gezien, een dat tot de waarheid leidt, waarin heel de wereld met al haar dwalingen zal verdwijnen. Nu is haar bron verdwenen en zijn haar gevolgen dat eveneens.
2. De wereld werd gemaakt als een aanval op God. Ze symboliseert angst. En wat is angst anders dan de afwezigheid van liefde? De wereld was aldus bedoeld als een plaats waar God niet binnen kon gaan en waar Zijn Zoon van Hem gescheiden kon zijn. Hier werd waarneming geboren, want kennis zou dergelijke waanzinnige gedachten niet kunnen voortbrengen. Maar ogen bedriegen en oren horen onjuist. Nu worden vergissingen alleszins mogelijk, omdat er geen zekerheid meer is.
3. In plaats daarvan zijn de mechanismen van illusie ontstaan. En die gaan nu vinden wat hun gegeven werd te zoeken. Hun oogmerk is te beantwoorden aan het doel waartoe de wereld werd gemaakt om daarvan te getuigen en dat tot werkelijkheid te maken. Zij zien in haar illusies niets dan een solide basis waarin waarheid bestaat, instandgehouden los van leugens. Maar alles waarvan ze melding maken is slechts een illusie die gescheiden wordt gehouden van de waarheid.
4. Waar het zien werd gemaakt om van de waarheid weg te leiden, kan het ook opnieuw worden gericht. Geluiden worden de roep om God, en aan alle waarneming kan een nieuw doel worden gegeven door Degene die God als Verlosser van de wereld heeft aangesteld.
"Volg Zijn licht en zie de wereld zoals Hij die beziet. Hoor alleen Zijn Stem in alles wat tot jou spreekt. En laat Hij jou de vrede en zekerheid schenken die jij hebt weggegooid, maar die de Hemel voor jou in Hem heeft bewaard."
5. Laten we niet voldaan rusten voordat de wereld zich bij onze veranderde waarneming aangesloten heeft. Laten we niet tevreden zijn voordat vergeving totaal is gemaakt. En laten we niet proberen onze functie te wijzigen. Wij moeten de wereld verlossen. Want wij die haar gemaakt hebben, moeten haar door de ogen van Christus zien, opdat wat gemaakt was om te sterven tot eeuwig leven kan worden hersteld.
In plaats van het bewijsmateriaal van onze zintuigen te volgen, het bewijsmateriaal waarmee het ego ons ervan wil overtuigen dat we alleen en afgescheiden zijn, kunnen we ook het licht van de Heilige Geest volgen en de wereld zien zoals Hij die beziet (4:3). Dat betekent meestal, vooral in het begin, eerst zien zoals het ego ziet, vervolgens beseffen dat dit een illusie is, en dan de Heilige Geest vragen ons te helpen om het anders te zien.
Er gebeurt iets – iemand die dicht bij me staat bekritiseert me om iets wat ik doe – en ik zie dit eerst door de ogen van het ego. Ik zie een aanval en voel me gekwetst en boos. Maar Gods Stem spreekt tot mij en herinnert me er aan: “Ik voel nooit onvrede om de reden die ik denk” (WdI.5.t). Dus wend ik mij tot Hem en zeg: “Oké, Heilige Geest”. En ik voeg er aan toe:
Ik ken van niets, ook hiervan niet, de betekenis. En dus weet ik niet hoe ik erop reageren moet. En ik zal wat ik in het verleden heb geleerd niet als lichtbaken gebruiken dat mij nu leiden zal (T14.XI.6:7-9).
Ik vraag Hem mij te tonen hoe Hij het ziet. En Hij ziet alles altijd als een uitdrukking van liefde, of als een roep om liefde, en beide kunnen alleen beantwoord worden met liefde. Als ik mijn denkgeest werkelijk voor Hem open en de manier waarop ik de situatie zie loslaat, zal Zijn visie mijn zicht vervangen.
Hoor alleen Zijn Stem in alles wat tot jou spreekt (4:4).
De Heilige Geest spreekt voortdurend tot ons; Hij spreekt tot ons via onze broeders en zusters en via de gebeurtenissen in ons leven. De roep om hulp van onze broeders is de Stem van de Heilige Geest, die ons oproept om ons-Zelf te zijn, om de liefde te zijn die we zijn. Achter elke illusie schuilt de Stem namens God, die ons onafgebroken oproept om onze Identiteit terug te vorderen en te reageren als de verlosser van de wereld, die we zijn.
Hij geeft ons vrede en zekerheid (4:5). Wij hebben die weggegooid, maar Hij heeft ze veilig voor ons bewaard en geeft ze ons terug zodra we bereid zijn ze te ontvangen. In de wereld kunnen we geen vrede en zekerheid vinden; daar zijn ze nooit geweest en zullen ze nooit zijn. Ze zijn alleen te vinden in Zijn visie van de wereld. “Wanneer je louter liefde wilt, zul je niets anders zien” (T12.VII.8:1). Wanneer we alle bewijzen van het ego negeren en de Heilige Geest alles laten interpreteren wat we zien, zullen we een volkomen andere wereld zien dan die we altijd gezien hebben. En deze wereld, de werkelijke wereld, zal ons vervullen met vrede en zekerheid.