Les 327
(23 november)
Ik hoef slechts te roepen en U geeft me antwoord.
1. Er wordt mij niet gevraagd om verlossing aan te nemen op grond van een ongefundeerd geloof. Want God heeft beloofd dat Hij mijn roep zal horen en mij Zelf antwoord geven. Laat me slechts op grond van mijn ervaring leren dat dit waar is, en vertrouwen in Hem zal zeker tot me komen. Dit is het vertrouwen dat stand zal houden en me steeds verder en verder zal brengen op de weg die tot Hem leidt. Want zo zal ik er zeker van zijn dat Hij me niet verlaten heeft en nog steeds liefheeft, en slechts wacht op mijn roep om me alle hulp te geven die ik nodig heb om tot Hem te komen.
2. Vader, ik dank U dat Uw beloften in mijn ervaring altijd zullen worden ingelost, als ik ze maar uitprobeer. Laat me daarom proberen ze te beproeven en ze niet te beoordelen. Uw Woord is één met U. U schenkt de middelen waardoor overtuiging komt en de zekerheid van Uw blijvende Liefde eindelijk wordt verworven.
Toelichting:
Dit idee doet me denken aan een Bijbeltekst in het Oude Testament: “Roep mij aan en ik verhoor u” (Jr.33:3). De basisgedachte van deze les is: dit is Gods belofte; probeer het uit en bewijs jezelf dat Hij meent wat Hij zegt. “Laat me slechts op grond van mijn ervaring leren dat dit waar is” (1:3). We mogen Gods beloften uitproberen... (2:1).
Mijn vertrouwen in de Cursus is in de loop van de jaren toegenomen en zal nog meer toenemen als ik deze beloften inderdaad uitprobeer. Hij geeft ons expliciete instructies voor de beoefening van de werkboeklessen en belooft ons dat de manier waarop we over alles en iedereen denken zal veranderen. Hij belooft ons een vredige denkgeest en bevrijding van schuld. En ik merk dat ik, wanneer ik een oprechte poging doe om de instructies op te volgen, inderdaad ervaar wat mij beloofd wordt. Met andere woorden: het werkt!
We kunnen oeverloos over de beweringen van de Cursus discussiëren en betwijfelen of hij inderdaad werkt zoals hij zegt – en we zullen niets leren. Maar als we het proberen, als we het uittesten, als we oefenen zoals ons wordt geadviseerd, zullen we onvermijdelijk ontdekken dat hij werkt, en dat zal ons vertrouwen in zijn waarheid onwankelbaar maken.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS DE SCHEPPING”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de schepping”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Het gebed van vandaag is weer een van mijn favorieten. Doe jezelf een plezier en breng er vandaag enige tijd mee door.
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de schepping”- tekst.
Wat is de schepping 7:
Deel 7: WdII.11.4:1-3
1. De schepping is de som van al Gods Gedachten, oneindig in getal en overal totaal zonder beperkingen. Alleen liefde schept, en alleen als zichzelf. Er is geen tijd geweest waarin al wat zij geschapen heeft er niet was. Noch zal er een tijd zijn waarin wat zij ook schiep enig verlies lijdt. Voor eeuwig en altijd zijn Gods Gedachten precies zoals ze waren en zoals ze zijn, onveranderd door de tijd heen en nadat de tijd voorbij is.
2. Aan Gods Gedachten is alle macht gegeven die hun eigen Schepper heeft. Want Hij wil aan liefde toevoegen door haar uit te breiden. Zo heeft Zijn Zoon deel aan de schepping en moet hij daarom delen in de macht om te scheppen. Wat God gewild heeft dat voor eeuwig Eén is zal nog Eén zijn wanneer de tijd is gedaan; en het zal door de loop der tijden niet worden veranderd, en blijven zoals het was voor de gedachte aan tijd begon.
3. De schepping is het tegendeel van alle illusies, want de schepping is de waarheid. De schepping is de heilige Zoon van God, want in de schepping is Zijn Wil in ieder aspect compleet, ervoor zorgend dat elk deel het geheel bevat. Haar eenheid is voor eeuwig als onschendbaar gewaarborgd, blijft eeuwig in Zijn heilige Wil bewaard, buiten elke mogelijkheid tot schade, scheiding, onvolmaaktheid, en buiten enige smet op haar zondeloosheid.
"Wij zijn de schepping, wij de Zonen van God. We lijken elk apart te zijn en ons niet bewust van onze eeuwige eenheid met Hem. Maar achter al onze twijfels, voorbij al onze angsten is nog altijd zekerheid."
Want liefde blijft bij al haar Gedachten, terwijl haar zekerheid de hunne is. De Godsherinnering is in onze heilige denkgeest, die zijn eenheid en verbondenheid met zijn Schepper kent. Laat onze functie erin bestaan alleen deze herinnering terug te doen keren, alleen Gods Wil op aarde te laten geschieden, alleen onze innerlijke gezondheid weer terug te vinden en slechts te zijn zoals God ons geschapen heeft.
5. Onze Vader roept ons. We horen Zijn Stem en we vergeven de schepping in de Naam van haar Schepper, de Heiligheid zelf, wiens Heiligheid gedeeld wordt door Zijn eigen schepping, wiens Heiligheid nog altijd deel is van ons.
Wij zijn de schepping, wij de Zonen van God (4:1).
Wij bestaan. En aangezien alles wat bestaat Gods schepping is en de schepping de Zoon van God (3:2), moeten wij de schepping zijn, aspecten van het Geheel, “Zonen” die aspecten zijn van het Zoonschap.
We lijken elk apart te zijn en ons niet bewust van onze eeuwige eenheid met Hem (4:2).
Onze ervaringen in deze wereld leren ons dat we aparte, afgescheiden wezens zijn, onderscheiden van- en niet-verbonden met elkaar. Wij zijn ons bewust van ons deel-zijn, met uitsluiting van ons een-zijn, “onze eeuwige eenheid met Hem”. Toch lijken we alleen apart te zijn te zijn, in werkelijkheid zijn we dat niet. Onze worsteling met de Cursus, met ware spiritualiteit, komt voort uit de krankzinnige poging van het ego om vast te houden aan de illusie van afgescheidenheid. We proberen het deel-zijn tot de enige waarheid over onszelf te maken door ons bewustzijn van Eenheid uit te schakelen. En door dat te doen snijden we onszelf af van ons ware Zelf.
Maar achter al onze twijfels, voorbij al onze angsten is nog altijd zekerheid (4:3).
We twijfelen aan de Eenheid omdat we omstandigheden hebben gemaakt (deze wereld) waarin deel-zijn de enige werkelijkheid lijkt te zijn. We zijn bang voor de Eenheid, omdat deze ons deel-zijn lijkt te bedreigen. In werkelijkheid is dat niet zo, omdat de Eenheid ook een soort deel-zijn bevat, maar dat is het deel-zijn waarin elk deel het geheel bevat, in plaats van dit uit te sluiten. Ondanks onze krankzinnige identificatie met het deel-zijn, bevinden we ons nog steeds in het Geheel. De Eenheid is ongeschonden, ze kan op geen enkele manier verdeeld of beschadigd worden. Ze bestaat nog steeds en roept ons nog steeds.
In elk deel is de Eenheid aanwezig, hoe sterk de illusie van afgescheidenheid ook is. En de Eenheid, ons ware Zelf, is nog steeds zeker van Zichzelf. Alleen het idee van deel-zijn, van afgescheiden zijn van het Geheel, veroorzaakt twijfel en angst. De Eenheid kent geen twijfel en geen angst. Wat jij en ik zijn (en dat is hetzelfde) kent Zichzelf met een onwankelbare kennis. Met die zekerheid proberen we ons opnieuw te verbinden. De herinnering van God en van wat wij zijn bevindt zich in ons, in de Eenheid die we hebben ontkend en uitgesloten in onze dwaze poging om volledig afgescheiden delen te zijn. Door ons weer met elkaar te verbinden, verbinden we ons ook weer met dat Geheel. En door dat te doen herinneren we ons God.