Les 352
(18 december)
Oordeel en liefde zijn tegendelen.
Van het ene komt alle leed van de wereld. Maar van het andere komt de vrede van God Zelf.
1. Vergeving ziet alleen zondeloosheid en oordeelt niet. Zo kom ik tot U. Een oordeel zal me blinddoeken en blind maken. Maar liefde, hier in vergeving weerspiegeld, herinnert me eraan dat U me een manier gegeven hebt om opnieuw Uw vrede te vinden. Ik word verlost wanneer ik verkies deze weg te volgen. U hebt me niet zonder troost achtergelaten. * Ik draag in mij zowel de herinnering van U, als Iemand die me daarheen leidt. Vader, ik wil vandaag Uw Stem horen en Uw vrede vinden. Want ik wil mijn eigen Identiteit liefhebben, en daarin vinden de herinnering van U.
* De Nederlandse bijbels geven voor Joh.14:18: ‘Ik zal u niet als wezen/ verweesd achterlaten.’ Dit wijkt af van de King James, zoals geciteerd door de Engelse Course: ‘I will not leave you comfortless’ (Ik zal je niet zonder troost achterlaten).
Toelichting:
In de Inleiding op het Tekstboek zegt Jezus:
Het tegendeel van liefde is angst, maar wat alomvattend is kent geen tegendeel (TIn.1:8).
In deze les zegt hij dat het tegendeel van liefde oordeel is. Als je je denkgeest ontspant en je gedachten hier losjes overheen laat gaan, is het vrij gemakkelijk om te zien dat oordeel en angst hetzelfde zijn. Wanneer ik iets beoordeel als verkeerd, gevaarlijk of slecht, ben ik er bang voor. En als ik ergens bang voor ben, beoordeel ik het als verkeerd, gevaarlijk, of slecht. In paragraaf V van Hoofdstuk 13: “De twee emoties”, wordt gezegd dat zowel liefde als angst “een manier van zien” zijn, en dat uit hun verschillende soorten zicht verschillende werelden ontstaan (T13.V.10:2).
In deze les wordt hetzelfde gezegd over oordeel en liefde. De Heilige Geest kijkt nu echter naar twee houdingen of handelingen, in plaats van naar twee emoties. Het gaat om mijn gebruikelijke houding tegenover anderen en hoe ik hen benader: is die liefdevol of veroordelend? In plaats van de invloed die anderen op mij hebben, waar in de paragraaf “De twee emoties” de nadruk op ligt, gaat het hier om de invloed die ik op anderen heb. Het verschil zit in de richting van de energiestroom, die hier vanuit mij naar de ander gaat.
Alle leed van de wereld komt voort uit oordeel; geen wonder dat de Cursus ons vraagt dit op te geven. Liefhebben is niet-oordelen, oordelen is niet-liefhebben. Liefhebben geeft ons vrede, oordelen alleen maar leed. Dus hoe vinden we vrede? Door niet te oordelen.
Vergeving ziet alleen zondeloosheid en oordeelt niet. Zo kom ik tot U (1:1-2).
Vergeven betekent niet oordelen. We kunnen niet tegelijkertijd oordelen en vergeven. Vergeving ziet alleen zondeloosheid, omdat alleen zondeloosheid is wat we zijn (zie WdII.14.1:6). En door deze vergeving komen we tot God.
Een oordeel zal me blinddoeken en blind maken. Maar liefde, hier in vergeving weerspiegeld, herinnert me eraan dat U me een manier gegeven hebt om opnieuw Uw vrede te vinden (1:3-4).
De Cursus benadrukt diverse keren wat hier wordt beschreven als “liefde, hier in vergeving weerspiegeld”. Zuivere liefde is in deze wereld onmogelijk. “Er is in deze wereld geen liefde zonder ..... tweeslachtigheid” (T4.III.4:6). In deze wereld wordt liefde het dichtst benaderd door vergeving. Oordeel en vergeving zijn dus elkaars tegengestelden. Door ervoor te kiezen mijn broeders te vergeven in plaats van hen te veroordelen, vind ik mijn eigen vrede terug, de vrede van God.
Oordeel maakt ons blind voor de waarheid. Liefde, die alleen in de Hemel volmaakt is, wordt hier volmaakt weerspiegeld in vergeving. Er is een manier om onze weg uit blindheid te vinden en die weg is vergeving. Daarmee bevestigen we de onwerkelijkheid van onze waarneming van zonde in alles en iedereen.
Ik word verlost wanneer ik verkies deze weg te volgen. U hebt me niet zonder troost achtergelaten. Ik draag in mij zowel de herinnering van U, als Iemand die me daarheen leidt (1:5-7).
Wij zijn verdwaald, als slaaf verkocht door onszelf. Maar God heeft ons niet verlaten. Hij heeft ons twee dingen gegeven: 1) de herinnering van God in onze denkgeest en 2) de Heilige Geest die ons naar die herinnering leidt. Ik heb vaak horen zeggen dat de Heilige Geest de herinnering van God in ons is, maar dat is niet wat de Cursus bedoelt. Het is belangrijk om hier onderscheid in te maken. De herinnering van God is iets van mezelf, het is deel van mij. Mijn juist gerichte denkgeest bevat de herinnering van God. De Heilige Geest is de Gids die me naar de herontdekking van die verborgen schat in mijn Zelf leidt.
Vader, ik wil vandaag Uw Stem horen en Uw vrede vinden. Want ik wil mijn eigen Identiteit liefhebben, en daarin vinden de herinnering van U (1:8-9).
De herinnering van God ligt in mijn eigen Identiteit. In het herinneren van mijn Zelf herinner ik mij God. Vandaag wil ik mij in mijn stille tijd naar die herinnering laten leiden. Ik heb machtige hulp, die me naar het liefhebben van mijn eigen Identiteit leidt. Ik kan niet liefhebben wat ik ben als ik niet, in de vorm van vergeving, ieder ander liefheb, omdat wat ik ben hetzelfde is als wat iedereen is. We zijn allen de Zoon van God, de Christus. Als ik anderen veroordeel, veroordeel ik mezelf, omdat ik ben wat zij zijn.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT BEN IK”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat ben ik”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat ben ik”- tekst.
Wat ben ik 2:
Deel 2: WdII.14.1:4-6
1. Ik ben Gods Zoon, compleet, genezen en heel, stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde. In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd. In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel.
"Ik ben de heilige woning van God Zelf. Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist. Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne."
2. Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig. Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens. De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven. Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn.
3. Wij zijn de brengers van verlossing. We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost. En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven. We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed. We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt. Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld. Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid.
4. Onze ogen zijn het waardoor de visie van Christus een wereld ziet die verlost is van elke gedachte aan zonde. Onze oren zijn het die de Stem namens God horen verkondigen dat de wereld zonder zonde is. Onze denkgeesten zijn het die zich met elkaar verenigen wanneer wij de wereld zegenen. En vanuit de eenheid die we hebben bereikt, roepen we al onze broeders op en vragen hen onze vrede te delen en onze vreugde compleet te maken.
5. Wij zijn de heilige boodschappers van God die namens Hem spreken, en omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft, ontdekken we dat het in ons hart geschreven staat. En zo zijn we van gedachten veranderd over het doel waarvoor we kwamen en dat we proberen te dienen. We brengen een blijde boodschap naar de Zoon van God, die dacht dat hij leed. Nu is hij verlost. En nu hij de Hemelpoort voor hem ziet openstaan, zal hij binnengaan en verdwijnen in het Hart van God.
Ik ben de heilige woning van God Zelf (1:4).
Wauw! Dat maakt meer indruk dan alleen maar: “God is in mij”. Ik ben Gods woning. Een woning is niet de een of andere plek waar God zich toevallig bevindt, het is de plek waar Hij verblijf houdt, waar Hij verkiest te zijn, waar Hij het Zich bij wijze van spreken gemakkelijk maakt. Psalm 132 zegt: “De Heer heeft Sion (Jeruzalem) verkozen en als rustplaats begeerd: ‘Dit is, voor altijd, mijn rustplaats, hier verlang Ik te wonen’.” (Ps132.13-14). Nu zijn wij deze rustplaats; nu spreekt Hij tot jou en mij en zegt dat wij voor altijd Zijn woning zijn, omdat Hij dat wenst. Dat was zijn enige intentie toen Hij ons schiep.
Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist (1:5).
Misschien hebben we altijd heel naïef geloofd dat God in de Hemel woont. En dat is ook zo, maar wij zijn de Hemel. Wat een opzienbarende gedachte! Ik durf te wedden dat je het grootste deel van je leven hebt gedacht dat je, als je maar goed genoeg zou zijn, of heilig genoeg, of als je maar genoeg vertrouwen zou hebben, ooit wel naar de Hemel zou gaan. Maar dat is niet mogelijk. Je kunt niet naar de Hemel gaan, want je bént de Hemel waar Gods Liefde huist.
Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne (1:6)
Heb je gemerkt dat al deze zinnen woorden gebruiken die Gods verblijfplaats aanduiden? “De heilige woning” (1:4), “waar Zijn Liefde huist”(1:5), “in mijn zuiverheid woont de Zijne” (1:6)... God is niet op doorreis, Hij komt niet op bezoek, Hij woont hier, in mij, in jou. Dit is Zijn thuis. Hij verblijft in ons, Hij huist in ons.
Ik moet bekennen dat ik het idee dat ik Gods heilige Zondeloosheid ben nog niet helemaal kan bevatten. “Zondeloosheid” lijkt een abstract begrip en ik begrijp nog niet zo goed hoe ik zondeloosheid kan zijn. Maar de tweede helft van deze zin: “want in mijn zuiverheid woont de Zijne”, helpt me een beetje op weg, zeker als ik daar een analogie voor gebruik: Een ouder die zijn tijd en energie in de opvoeding van zijn kind steekt, het alles leert wat hij weet, vindt zijn voldoening en geluk in het succes en geluk van dat kind: “Het succes van mijn kind is mijn succes, het geluk van mijn kind is mijn geluk.” Ik denk dat het daarmee te vergelijken is. God breidde Zichzelf uit in ons en daarom is Zijn zuiverheid de onze. Als wij niet zondeloos en zuiver zijn, is Hij het ook niet, want onze natuur is de Zijne. Wij zijn zoals Hij: “Zijn heilige Zondeloosheid zelf”.