Les 349

(15 december)

Vandaag laat ik de visie van Christus voor mij naar alles kijken en ik beoordeel het niet, maar schenk in plaats daarvan alles een wonder van liefde.

1. Zo wil ik alle dingen die ik zie bevrijden en ze de vrijheid geven die ik zoek. Want zo gehoorzaam ik de wet van de liefde en geef ik wat ik wil vinden en tot het mijne maken wil. Het zal mij gegeven worden, omdat ik dat gekozen heb als het geschenk dat ik wens te geven. Vader, Uw geschenken zijn de mijne. Elk dat ik aanvaard geeft me een wonder om weg te geven. En door te geven zoals ik ontvangen wil, leer ik dat Uw genezende wonderen mij toebehoren.

 

2. Onze Vader kent onze behoeften. Hij geeft ons de genade waarmee ze alle worden vervuld. En zo vertrouwen we op Hem om ons wonderen te zenden om daarmee de wereld te zegenen en onze denkgeest te genezen terwijl we terugkeren naar Hem.


Toelichting:

De wet van de liefde, die in de tweede zin van deze les wordt genoemd, werd ook al genoemd in de lessen 344, 345 en 346. Les 344 definieert dit in de titel als: “Vandaag leer ik de wet van de liefde: wat ik mijn broeder geef is mijn gave aan mij”.

 

De wet van de liefde zegt dat geven en ontvangen hetzelfde is, dat vrijgevigheid en het uitbreiden van liefde een praktische levenswijze is, omdat ik ontvang wat ik geef. Zo gezien zijn de volgende woorden van deze les volkomen logisch:

 

Zo [door niets te beoordelen, maar in plaats daarvan alles een wonder van liefde te schenken] wil ik alle dingen die ik zie bevrijden en ze de vrijheid geven die ik zoek. Want zo gehoorzaam ik de wet van de liefde en geef ik wat ik wil vinden en tot het mijne maken wil (1:1-2).

 

Wil ik dat anderen mij niet veroordelen, mij mijn vergissingen vergeven en me wonderen van liefde schenken? Laat ik dan geven wat ik zoek, laat ik geven wat ik wil ontvangen. Elke keer als ik een geschenk van God aanvaard wordt de voorraad wonderen, die ik zelf weg kan geven, groter (1:5). Elke keer als ik een wonder aan een ander geef, leer ik dat het wonder mij toebehoort (1:6). En dus herinner ik me God.

 

Vandaag wil ik niet oordelen, maar in plaats daarvan wonderen van liefde schenken. Vandaag wil ik geven wat ik wens te ontvangen.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS EEN WONDER”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is een wonder”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

  • Denk aan iemand die je kent.
  • Stel je voor dat je denkgeest een stapje terug zet en dat elk oordeel en elke mening over deze persoon zich terugtrekt.
  • Stel je dan voor dat Christus door jou heen naar deze persoon kijkt. Hij kijkt alleen maar, Hij oordeelt niet, Hij heeft alleen maar lief. Hij ziet deze persoon niet door jouw filter van wantrouwen. Het enige wat Hij wil is hem of haar een wonder schenken. Probeer Christus daadwerkelijk door jou heen naar de ander te laten kijken, zodat het méér wordt dan alleen je verbeelding.

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is een wonder”- tekst.

Wat is een wonder  9:

Deel 9: WdII.13.5:1-3

 

1. Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.

 

2. Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt. Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.

 

3. Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen. Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.

 

4. Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt. Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.

 

"Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen."

 

En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.



 

In een schrille beeldspraak wordt onze wereld hier beschreven als “een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven” (5:1). De Cursus zegt meer dan eens dat we naar deze wereld zijn gekomen om te sterven; dat we de dood zoeken door naar een plaats te komen waar alles dood gaat. Bijvoorbeeld: “Jij kwam om te sterven, en wat kun je anders verwachten dan de doodstekenen te zien die je zoekt?” (T29.VII.5:2). En: “Niet de levenswil, maar de doodswens is de motivatie voor deze wereld” (T27.I.6:3). We kwamen uit schuld, gelovend in onze eigen zonde en onze eigen bestraffing zoekend. We kwamen omdat, volgens de verwrongen logica van het ego, de dood het ultieme bewijs is dat we erin zijn geslaagd ons van God af te scheiden. We maakten deze wereld als een plaats om te sterven en vervolgens kwamen we om er te sterven.

 

Maar “wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel” (5:1) op dit uitgedroogde land dat we hebben gemaakt, en veranderen het in een paradijs. Ze transformeren de wereld van de dood in een plaats van leven. Het Tekstboek schildert in Paragraaf IX van hoofdstuk 26 (”Want Zij zijn gekomen”) hetzelfde beeld:

 

Het bloed van de haat verdwijnt, opdat het gras weer groen zal worden en de bloemen weer helemaal wit staan te blinken in de zomerzon. Wat een oord van de dood was, is nu een levende tempel geworden in een wereld van licht. Dankzij Hen. Hun Tegenwoordigheid is het die opnieuw de heiligheid heeft verheven, opdat ze haar aloude plaats inneemt op een aloude troon. Dankzij Hen zijn wonderen als gras en bloemen ontsproten aan de dorre grond die, door haat verschroeid, woest en ledig was geworden. Wat haat had aangericht, hebben Zij ongedaan gemaakt. En nu sta je op grond die zo heilig is dat de Hemel zich buigt om zich ermee te verbinden en die tot zijn evenbeeld te maken. De schaduw van een oeroude haat is verdwenen en alle verderf en verdorring zijn voorgoed vertrokken uit het land waar Zij gekomen zijn (T26.IX.3:1-8).

 

We staan open voor wonderen wanneer we openstaan voor vergeving en liefde, wanneer we openstaan voor God. De “Zij” en “Hen” in bovenstaand citaat verwijzen naar het gelaat van Christus (de visie van de onschuld van onze broeders) en naar de herinnering van God. Wanneer we het gelaat van Christus in onze broeders zien, keert de herinnering van God naar ons terug. En wanneer dat gebeurt, wordt de verschroeide en ledige grond van deze wereld een tuin, een weerspiegeling van de Hemel.