2. Wat is verlossing?
(Lessen 231 - 240)
Inleiding:
1. Verlossing is een belofte, gedaan door God, dat jij jouw weg naar Hem uiteindelijk zult vinden. Het kan niet anders of ze wordt gehouden. Ze garandeert dat er een eind komt aan de tijd, en dat alle gedachten die in de tijd zijn ontstaan eveneens een eind zullen nemen. Gods Woord is elke denkgeest gegeven die denkt dat hij afzonderlijke gedachten heeft, en zal deze conflictgedachten vervangen door de Vredesgedachte.
2. De Vredesgedachte werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht. Voordien was er geen behoefte aan zo’n Gedachte, want vrede werd zonder tegendeel gegeven en wás gewoon. Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing. Dus werd de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen deel van elk fragment van de denkgeest, die nog altijd één was, maar zijn eenheid niet herkende. Nu kende hij zichzelf niet en dacht hij dat zijn eigen Identiteit verloren was.
3. Verlossing is ongedaan maken in die zin dat ze niets doet, en nalaat de wereld van dromen en boosaardigheid te steunen. Zo laat zij illusies los. Door die geen steun te geven laat zij ze enkel kalm tot stof vergaan. En wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard: een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat, met de geschenken van jouw vergeving daarvoor neergelegd en de Godsherinnering niet ver daarachter.
4. Laten we dagelijks deze heilige plaats bezoeken om er samen een tijdje te vertoeven. Hier delen wij onze laatste droom. Het is een droom waarin geen verdriet schuilt, want hij doet ons heel de heerlijkheid vermoeden die ons door God gegeven werd. Het gras duwt zich door de bodem heen, de bomen botten nu en er zijn vogels in hun takken komen wonen. De aarde wordt in nieuw perspectief herboren. De nacht is voorbij en we zijn samengekomen in het licht.
5. Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen. Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd, dat de tijd bijna teneinde is, en dat Gods Zoon slechts een ogenblik hoeft te wachten tot hij zich zijn Vader weer herinnert, dromen voorbij zijn, de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat.
Toelichting:
Deel 1: WdII.2.1:1-3
“Verlossing is een belofte, gedaan door God, dat jij jouw weg naar Hem uiteindelijk zult vinden. Het kan niet anders of ze wordt gehouden. Ze garandeert dat er een eind komt aan de tijd, en dat alle gedachten die in de tijd zijn ontstaan eveneens een eind zullen nemen.”
Om te beginnen is het belangrijk ons te realiseren dat de Cursus een andere betekenis aan het woord “verlossing” toekent dan traditionele religies. Verlossing betekent voor velen van ons: gered worden van de een of andere dreigende ramp; van de hel bijvoorbeeld, van een vreselijke straf, van de gevolgen van wat we verkeerd hebben gedaan. Het traditionele christendom gebruikt vaak het beeld van een verdrinkende man die een reddingsboei krijgt toegeworpen. De Cursus weerlegt dit idee:
Jouw Zelf heeft geen verlossing nodig, maar jouw denkgeest moet leren wat verlossing is. Je wordt niet verlost van iets, maar je wordt verlost voor de heerlijkheid (T11.IV.1:3-4).
Ook in de Cursus is verlossing een “reddingsboei”, maar ze redt ons op een andere manier. Ze redt ons niet van de dood, maar voor het leven. Ze garandeert dat de dood ons niet kan treffen:
Verlossing is een belofte, gedaan door God, dat jij jouw weg naar Hem uiteindelijk zult vinden (1:1).
We lopen geen gevaar om vernietigd te worden, dat is nooit zo geweest en zal nooit zo zijn. Verlossing, zoals de Cursus haar ziet, is niet gered worden van een ramp, ze voorkomt dat de ramp ooit plaatsvindt.
Voordat de tijd begon deed God een belofte en “het kan niet anders of ze wordt gehouden” (1:2). Deze belofte garandeert ons dat er een eind komt aan de tijd en aan alle ellende die wij in de tijd veroorzaakt lijken te hebben; dat er uiteindelijk in het geheel geen gevolgen zijn; dat leven niet kan eindigen; dat heiligheid niet kan veranderen in zonde en de Hemel niet in de hel. Ze garandeert dat er alleen een illusie van afgescheidenheid kan zijn en een droom van lijden en dood. Ze garandeert dat het ego nooit werkelijkheid kan worden en dat er geen wil kan bestaan die los staat van die van God. Ze garandeert het einde vanaf het begin en is daar volledig zeker van. We zullen tenslotte onze weg naar God vinden, omdat Hij dat heeft beloofd.
Deel 2: WdII.2.1:4
“Gods Woord is elke denkgeest gegeven die denkt dat hij afzonderlijke gedachten heeft, en zal deze conflictgedachten vervangen door de Vredesgedachte.”
Hoe werkt verlossing? De essentie daarvan wordt hier uitgedrukt in een enkele zin:
Gods Woord is elke denkgeest gegeven die denkt dat hij afzonderlijke gedachten heeft, en zal deze conflictgedachten vervangen door de Vredesgedachte (1:4).
Op hetzelfde moment dat onze denkgeest een conflictgedachte had, werd Gods Woord eveneens in onze denkgeest geplaatst. Nog voordat de ramp kon plaatsvinden was het Antwoord al gegeven.
Jij en ik, die onszelf zien als afzonderlijke entiteiten, zijn denkgeesten die denken dat ze afzonderlijke gedachten hebben. Maar Gods Woord is in onze denkgeest geplaatst; de waarheid ligt onder al ons zelfbedrog. In ons binnenste is de Gedachte van God rustig aan het werk, wachtend om al onze conflictgedachten te vervangen. Er zijn ontelbare conflictgedachten, die duizenden vormen aannemen. Elk ervan is in conflict met het universum en vooral met elkaar. De Vredesgedachte is eenduidig. Zij is de enige remedie voor elke conflictgedachte, ongeacht of het gaat om een gedachte van haat, boosheid, wanhoop, frustratie, bitterheid of dood. De Gedachte van God geneest hen alle.
De remedie ligt in mezelf, hier en nu. Dit is verlossing: mij naar binnen keren, naar de Vredesgedachte en haar vinden in mezelf.
Deel 3: WdII.2.2:1-3
“De Vredesgedachte werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht. Voordien was er geen behoefte aan zo’n Gedachte, want vrede werd zonder tegendeel gegeven en wás gewoon. Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing.”
De Vredesgedachte die ons verlost “werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht” (2:1). Er is in het geheel geen tijd verstreken tussen de gedachte aan oorlog en de Vredesgedachte. We waren verlost zodra de behoefte daaraan ontstond. Het Tekstboek zegt in een mooie beeldspraak “dat niet één noot in het lied van de Hemel werd gemist” (T26.V.5:4). De vrede van de Hemel bleef volledig onverstoord. En doordat het probleem was beantwoord was het, op datzelfde tijdloze moment, voor altijd en eeuwig opgelost.
Onze ontdekking van verlossing kost echter tijd – of zo lijkt het in ieder geval. Een enigszins mankgaande analogie: stel je voor dat je plotseling, om een volkomen onverwachte reden, een belastingaanslag ontvangt van tienduizend euro. Op datzelfde moment stort iemand een miljoen op je bankrekening. Als je daar geen weet van hebt zul je een heleboel tijd verspillen aan het bij elkaar krijgen van het benodigde geld, terwijl dat niet nodig is omdat het probleem al is opgelost. Het enige wat je hoeft te doen is stoppen met je pogingen om het probleem op te lossen en in te zien dat het al is opgelost.
Voordat de gedachte van afscheiding (of oorlog) opkwam was er geen behoefte aan een Vredesgedachte. Vrede wás, zonder tegendeel. We zouden dus kunnen zeggen dat het probleem zijn eigen antwoord schiep. Vóór het probleem was er geen antwoord, omdat daar geen behoefte aan was. Maar toen het probleem zich voordeed was het antwoord er al.
Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing (2:3).
De gedachte van afscheiding maakt de gedachte van genezing nodig, maar wanneer de genezing is aanvaard – of de gedachte van afscheiding is losgelaten is genezing overbodig. Genezing is een tijdelijke (of kortstondige, met betrekking tot de tijd) maatregel. In de Hemel is geen behoefte aan genezing. Evenals vergeving slechts een illusie van een behoefte is, is verlossing slechts een illusie van een behoefte. Verlossing is niets anders dan de aanvaarding van wat altijd al waar is geweest en altijd waar zal zijn. Vrede is een feit en onze verlossing ligt in het aanvaarden van dat feit. Verlossing, zoals de Cursus haar ziet, is geen actief goddelijk antwoord op een reële behoefte. Ze is een ogenschijnlijk antwoord op een behoefte die in werkelijkheid niet bestaat.
Daarom noemt de Cursus ons spirituele pad “een reis zonder afstand” (T8. VI.9:7) en “een reis die nooit begonnen is” (WdII.225.2:5). Terwijl we deze reis ondernemen lijkt hij zeer werkelijk en vaak erg lang te zijn, maar wanneer hij ten einde is zullen we weten dat we de Hemel nooit hebben verlaten, nooit op reis zijn geweest en altijd precies daar zijn geweest waar we zijn: thuis in God. De reis is denkbeeldig. Hij bestaat uit het stapje voor stapje leren dat de afstand, die we tussen onszelf en God ervaren, er in werkelijkheid niet is.
Deel 4: WdII.2.2:4-5
“Dus werd de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen deel van elk fragment van de denkgeest, die nog altijd één was, maar zijn eenheid niet herkende. Nu kende hij zichzelf niet en dacht hij dat zijn eigen Identiteit verloren was.”
Voor onze denkgeest is de afscheiding werkelijkheid:
De afscheiding is een denksysteem dat maar al te werkelijk is in de tijd, zij het niet in de eeuwigheid (T3.VII.3:2)
De denkgeest kan het geloof in de afscheiding heel werkelijk en heel beangstigend maken (T3.VII.5:1).
De denkgeest ervaart zichzelf als gespleten, afgescheiden van God, als een fragment dat afgescheiden is van alle andere fragmenten. Dit is onze ervaring van een bestaan in een lichaam, afgescheiden van alle andere lichamen, “al te werkelijk in de tijd, zij het niet in de eeuwigheid”. In werkelijkheid is de denkgeest niet gespleten, hij herkent alleen zijn eenheid niet (2:4). Maar binnen die ene denkgeest lijkt de ervaring van afgescheidenheid zeer werkelijk.
Denk eens aan een droom waarin je contact had met andere mensen. Jij was jezelf en er waren anderen personages. Misschien sloot je vriendschap of maakte je ruzie met iemand, of misschien werd je letterlijk aangevallen. In een droom is elk personage anders en afgescheiden. Ze zeggen of doen iets wat je verrast of niet begrijpt. Maar in feite bestaan al die “anderen” uitsluitend in je eigen denkgeest! In de droom zijn de personages van elkaar afgescheiden, maar in feite communiceren verschillende aspecten van een en dezelfde denkgeest met elkaar alsof het verschillende entiteiten zijn.
Volgens de Cursus is dit het geval met de wereld. Er is slechts één denkgeest, die verschillende aspecten van zichzelf ervaart alsof het afzonderlijke organismen zijn. In deze droom lijkt de afscheiding tussen de verschillende karakters helder en duidelijk te zijn en niet te overbruggen. Maar desondanks is de denkgeest nog steeds één. De ene denkgeest kent zichzelf echter niet, hij gelooft “dat zijn eigen Identiteit verloren was” (2:5). In werkelijkheid is deze Identiteit echter niet verloren, alleen in de droom.
Daarom heeft God in elk fragment van de denkgeest, dat zijn eenheid niet herkent, Zijn Vredesgedachte geplaatst: “de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen” (2:4). Dit “deel van elk fragment” (2:4) bevat de herinnering van de Identiteit van de denkgeest. En dit delen we met elkaar. Als een gouden draad die door een stuk stof loopt, verbindt deze herinnering ons met elkaar en brengt de ogenschijnlijk afzonderlijke fragmenten naar het bewustzijn van hun werkelijke eenheid. Deze Gedachte in ons weet dat er nooit iets is gebeurd “dat de vrede van God de Vader en de Zoon heeft verstoord” (WdII.234.1:4).
Deze Gedachte, die God in ons heeft geplaatst, is wat we zoeken wanneer we stil worden in het heilig ogenblik. Door al onze dwalende gedachten tot rust te brengen kunnen we naar de Stem in ons binnenste luisteren, die over onze eenheid spreekt, over onze heelheid en onze eeuwige vrede. Deze Gedachte heeft het vermogen de gespletenheid te genezen, de ogenschijnlijke soliditeit van onze illusie van afgescheidenheid te doorbreken en het Zoonschap te herstellen tot zijn bewustzijn van eenheid.
Ze [verlossing] maakt je opnieuw bewust van de heelheid van de frage menten die jij als verbrokkeld en gescheiden waarneemt (H19.4:2).
Deel 5: WdII.2.3:1-3
“Verlossing is ongedaan maken in die zin dat ze niets doet, en nalaat de wereld van dromen en boosaardigheid te steunen. Zo laat zij illusies los. Door die geen steun te geven laat zij ze enkel kalm tot stof vergaan.”
Deelnemen aan de verlossing bestaat niet uit het toevoegen van een nieuwe activiteit, maar het loslaten van ons aloude drama van dromen en boosaardigheid. Verlost worden betekent stoppen met het steunen van onze illusies, met het toevoegen van brandstof aan het vuur van onze woede, aanval en schuld, dat onze denkgeest eeuwenlang heeft verwoest. Verlossing is niet doen maar ongedaan maken. Het is onze weerstand tegen liefde loslaten, zowel Gods liefde voor ons als onze liefde voor Hem en onze broeders. Verlossing betekent ophouden met het bedenken van excuses voor onze liefdeloosheid en van redenen waarom we geen liefde waardig zijn.
Het ego heeft niet de macht jou af te leiden tenzij jij het de macht daartoe geeft (T8.I.2:1).
De enige macht die het ego heeft is de macht die wij eraan geven en het gebruikt onze eigen macht tegen ons. Alle ego-illusies worden gevoed door onze investeringen erin. Als we die macht terugtrekken en stoppen met het investeren in de illusies van het ego, zullen ze “kalm tot stof vergaan” (3:3). Hoe wordt het ego ongedaan gemaakt? Door onze keuze het niet langer te steunen.
Het geheim van de verlossing is slechts dit: dat jij dit jezelf aandoet (T27. VIII.10:1).
Deel 6: WdII.2.3:4
“En wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard: een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat, met de geschenken van jouw vergeving daarvoor neergelegd en de Godsherinnering niet ver daarachter.”
Als we stoppen met het steunen van de illusies van het ego, waardoor deze tot stof vergaan, wat blijft er dan over? “Wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard” (3:4). Als illusies verdwenen zijn blijft de waarheid over. En de waarheid is een wonderbaarlijke werkelijkheid binnenin onszelf. In plaats van de boosaardigheid, kleinzieligheid en slechtheid die we in onszelf vrezen te vinden, vinden we “een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat” (3:4). De waarheid die achter alle maskers, alle misleiding en alle subtiele bedrog van het ego ligt, is een altaar voor God in mijn eigen hart, een gewijde plaats, een aloude en eeuwige heiligheid.
Voor dit altaar liggen schatten – schatten die ik daar heb neergelegd! Het zijn de geschenken van mijn vergeving. En niet ver daarachter, slechts een moment in de tijd, ligt de herinnering van God Zelf.
De ontdekking van het heilig altaar voor God in mijn denkgeest is het resultaat van niets doen, van nalaten de illusies van het ego te steunen, van de weigering mijn denkgeest nog langer aan het ego en diens doelen te geven. De ontdekking van de waarheid omtrent mezelf en de herinnering van God die daarop volgt, komt voort uit mijn bereidheid de illusies in twijfel te trekken en op te geven. Ik hoef het altaar niet op te bouwen of te herstellen; het is er al, achter de nevelen van zelfbedrog. De weg naar de waarheid voert door de ontmaskering van de leugens die haar verbergen. Diep in mezelf blijft de eenheid met God altijd bestaan, wachtend op het moment waarop ik mij afkeer van de leugens die me iets anders vertellen. Ik kan nu naar dat altaar gaan. Ik kan de gordijnen die het verbergen opzij schuiven en Gods Tegenwoordigheid binnengaan, waar mijn Zelf op mij wacht.
Deel 7: WdII.2.4:1
“Laten we dagelijks deze heilige plaats bezoeken om er samen een tijdje te vertoeven.”
Als het altaar voor God zich in mezelf bevindt, maar nog grotendeels verborgen blijft voor mijn bewustzijn, raadt de Cursus mij aan dagelijks deze heilige plaats te bezoeken (4:1). Dit is het oefenen van het heilig ogenblik, zoals het Tekstboek aanbeveelt (T15.II.5-6; T15.IV): even ophouden met wat we aan het doen zijn en, samen met Jezus, onze denkgeest naar die heilige plaats in onszelf brengen: “laten we dagelijks deze heilige plaats bezoeken om er samen een tijdje te vertoeven” (4:1, cursivering door auteur). Als je ervoor openstaat kun je deze zin opvatten als een uitnodiging van Jezus om elke dag, samen met hem, enige tijd door te brengen in Gods aanwezigheid. Wanneer je op de een of andere manier moeite hebt met de figuur van Jezus, stel je dan eventueel een andere spirituele gids voor, die je ware Zelf representeert. Ga samen met hem of haar de tempel binnen waar het altaar staat en breng enige tijd door in vereniging met God.
We moeten er dus een gewoonte van maken om onze denkgeest naar het heilig ogenblik te brengen, er aan denken dat Jezus (of de Heilige Geest) ons vergezelt en ons herinneren dat het altaar voor God, “waarop Zijn Woord geschreven staat” (3:4) zich in onszelf bevindt. Dat Woord is het Woord van de verlossing, de belofte dat we onze weg naar Hem uiteindelijk zullen vinden (1:1). Het is de Vredesgedachte die onze conflictgedachten vervangt. Op deze ontmoetingsplaats ervaren we de nooit onderbroken communicatie tussen God en ons. Hier baden we in de stroom van liefde die onophoudelijk heen en weer stroomt tussen de Vader en de Zoon.
Het Tekstboek beschrijft deze heilige ontmoetingsplaats als volgt:
Dit alles ligt veilig binnenin je, waar de Heilige Geest straalt. Hij straalt niet in verdeeldheid, maar in de ontmoetingsplaats waar God, verenigd met Zijn Zoon, tot Zijn Zoon spreekt via Hem. Communicatie tussen dat wat niet verdeeld kan zijn, kan geen einde nemen. De heilige ontmoetingsplaats van de ongescheiden Vader en Zijn Zoon, is in de Heilige Geest en in jou gelegen. Elke stoornis in de communicatie die God Zelf met Zijn Zoon wil hebben is hier volstrekt onmogelijk. Ongebroken en ononderbroken stroomt de liefde doorlopend tussen de Vader en de Zoon, zoals Beiden dat willen. En zo is het (T14.VIII.2:10-16).
En zo is het.... Dit wil ik dagelijks beseffen en ervaren, door naar deze heilige plaats te gaan. Hier breng ik mijn schuld en angst naar toe en leg ze voor het altaar neer, terwijl ik de Verzoening aanvaard voor mezelf. Hier hernieuwt mijn denkgeest het contact met zijn Bron. Hier herontdek ik de oneindige eenheid die de mijne is, mijn erfgoed als Gods Zoon. Hier verdwijnen mijn nachtmerries en adem ik de zuivere lucht in van de Hemel en mijn thuis.
Deel 8: WdII.2.4:2-5
“Hier delen wij onze laatste droom. Het is een droom waarin geen verdriet schuilt, want hij doet ons heel de heerlijkheid vermoeden die ons door God gegeven werd. Het gras duwt zich door de bodem heen, de bomen botten nu en er zijn vogels in hun takken komen wonen. De aarde wordt in nieuw perspectief herboren.”
Wanneer we elke dag naar die heilige plaats in onszelf gaan, kunnen we af en toe een glimp opvangen van de werkelijke wereld, “onze laatste droom” (4:2). In het heilig ogenblik zien we met de visie van Christus en zijn we in staat de heerlijkheid te vermoeden die ons door God gegeven werd (4:3).
Het doel van de Cursus is ons op het punt te brengen waarop we deze visie verworven hebben en onze denkgeest zodanig is getransformeerd dat we alleen nog maar de werkelijke wereld zien en ons leven nog slechts uit één heilig ogenblik bestaat. Dat doel lijkt nog erg ver weg te liggen, maar het is veel dichterbij dan we denken, en in het heilig ogenblik ervaren we het als nu. Door vaak een heilig ogenblik te zoeken en onze denkgeest onder te dompelen in het zien van de werkelijke wereld, wordt deze wereld de enige werkelijkheid voor ons, de laatste droom voordat we ontwaken.
In deze gelukkige droom wordt de aarde in een nieuw perspectief herboren (4:5). De voorstelling van gras dat zich door de bodem heen duwt, bomen die uitbotten en vogels die in hun takken komen wonen, wijst op een nieuwe lente, een wedergeboorte na een lange winter. Deze voorstelling staat voor een nieuwe waarneming van de wereld, waarin onze spirituele nacht voorbij is en alles wat leeft in Gods licht samenkomt. We zien voorbij illusies, voorbij alles wat altijd werkelijk leek te zijn en zien daarachter iets wat veel solider en zekerder is, een eeuwige heiligheid en vrede. We zien en horen “de nood van ieder hart, de roep van elke denkgeest, de hoop die achter wanhoop schuilgaat, de liefde die de aanval poogt te verbergen, de broederschap die de haat heeft trachten te verbreken, maar die nog steeds blijft zoals God die geschapen heeft” (WdI.185.14:1).
Hier, in de werkelijke wereld, horen we de oproep “die weerklinkt achter elke schijnbare roep om de dood, die zingt achter elke moorddadige aanval en ervoor pleit dat liefde de stervende wereld herstelt” (T31.I.10:3). We zien dat het enige doel van de wereld vergeving is.
Hoe lieflijk is de wereld waarvan het doel is de vergeving van Gods Zoon! (T29.VI.6:1).
Hoe schitterend is het om zuiver, verlost en gelukkig door een wereld te gaan die zo deerlijk de verlossing nodig heeft die jouw onschuld haar verleent! (T23.In.6:5).
Deel 9: WdII.2.5:1-2
“Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen. Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd, dat de tijd bijna teneinde is, en dat Gods Zoon slechts een ogenblik hoeft te wachten tot hij zich zijn Vader weer herinnert, dromen voorbij zijn, de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat.”
We keren ons af van de wereld en bezoeken de heilige plaats in onszelf; we gaan het heilig ogenblik binnen waar onze illusies verdwijnen omdat we ze niet meer steunen; we beginnen te zien met de visie van Christus en zien de werkelijke wereld. En dan keren we terug naar de wereld: “Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen” (5:1).
Deze beweging wordt, zowel in het Tekstboek als in het Werkboek, keer op keer herhaald: van de wereld naar het heilig ogenblik gaan en weer terugkeren om de wereld te verlossen. Het doel van de Cursus is niet dat we ons uit de wereld terugtrekken, maar dat we haar verlossen. Hij dringt niet aan op een teruggetrokken, contemplatief leven, maar op het doorgeven aan de wereld wat we in contemplatie vinden.
Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd (5:2).
Onze innerlijke genezing komt tot uiting in een “jubellied” en dat lied, die bruisende vreugde, is precies wat de wereld terugroept naar haar vrijheid. Niets is zo helend als iemand wiens gezicht straalt van vreugde. Het is niet de bedoeling om tegen de wereld over een nieuwe religie te preken (WdI.37.3:2), maar om haar te transformeren met onze vreugde. We staan voor een nieuwe staat van zijn. Zoals het Handboek voor leraren zegt vertegenwoordigen we het Alternatief (H5.III.2:6). We verlossen de wereld door verlost te zijn.
Deel 10: WdII.2.5:2
“Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd, dat de tijd bijna teneinde is, en dat Gods Zoon slechts een ogenblik hoeft te wachten tot hij zich zijn Vader weer herinnert, dromen voorbij zijn, de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat.”
Verlossing brengt geen volmaakte wereld tot stand, maar een staat van zijn waarin “de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat” (5:2). Wanneer we steeds dieper doordringen in het heilig ogenblik en daarmee in de visie van de werkelijke wereld, brengen we het eind van de tijd letterlijk dichterbij. De uitdrukking “werkelijke wereld” is in feite tegengesteld aan zichzelf, want de wereld is niet werkelijk (zie T26.III.3:1-3). Het bereiken van de werkelijke wereld is het doel van de Cursus, maar wanneer we deze hebben bereikt, hebben we nauwelijks tijd om haar te waarderen, voordat God de laatste stap zet en de illusie van de wereld oplost in de werkelijkheid van de Hemel (T17.II.4:4-5). De nachtmerrie is geleidelijk veranderd in een gelukkige droom en wanneer alle nachtmerries verdwenen zijn is er geen reden meer om te dromen; we worden wakker.
Verlossing is dus het proces van het veranderen van de nachtmerrie in de gelukkige droom, het proces van het ongedaan maken van illusies, het proces van het afbreken van de barrières die we hebben opgeworpen tegen de liefde, kortom: het proces van vergeving. De wereld is ons klaslokaal. De reden waarom we hier zijn is om de waarheid te leren, of liever: om de vergissingen af te leren. De Cursus dringt er op aan daar tevreden mee te zijn en niet ongeduldig te worden. We kunnen en zullen niet opeens “worden opgetild en de werkelijkheid in geslingerd” (T16.VI.8:1). Dat zou ons alleen maar afschrikken, net als een kind dat ineens tot president wordt benoemd, of een eerstejaars pianostudent die gedwongen wordt een solo te spelen in het Concertgebouw. Wij bevinden ons precies daar waar we moeten zijn, terwijl we leren wat we moeten leren. Laten we ons dus van ganser harte en vol vreugde wijden aan dit proces, onze heilige ogenblikken oefenen en onze kleine glimpjes van de werkelijke wereld opvangen, die ons verzekeren dat ons doel werkelijk en bereikbaar is.