Les 254

(11 september)

Laat elke stem in mij verstommen, behalve die van God.

1. Vader, vandaag wil ik alleen Uw Stem horen. In de diepste stilte wil ik tot U komen om Uw Stem te horen en Uw Woord te ontvangen. Ik heb geen ander gebed dan dit: ik kom tot U om U om de waarheid te vragen. En de waarheid is niets anders dan Uw Wil, die ik vandaag met U wil delen.

 

2. Vandaag laten we geen enkele egogedachte onze woorden of daden richten. Wanneer zulke gedachten zich aandienen, doen we rustig een stap terug en kijken ernaar, en laten ze dan los. Wat ze met zich mee zouden brengen, willen we niet. En dus kiezen we er niet voor ze vast te houden. Nu zijn ze stil. En in die stilheid, geheiligd door Zijn Liefde, spreekt God tot ons en vertelt ons van onze wil, nu we ervoor kozen ons Hem te herinneren.


Toelichting:

Stilte. De meesten van ons zijn er niet aan gewend, aan innerlijke noch uiterlijke stilte.

 

Een van de dingen die me op het platteland altijd opvallen is de stilte, vooral in de vroege ochtend bij het aanbreken van de dag. Pas dan word ik mij ervan bewust hoezeer ik gewend ben aan het lawaai van de stad. Vrachtwagens die over een nabijgelegen snelweg denderen, blaffende honden, het geluid van de TV, geluidsboxen, sirenes, het constante gezoem van een airco of koelkast... Zelf heb ik bijna altijd de TV of radio aan.

 

Nog moeilijker uit te schakelen is echter het constante innerlijke gekwebbel van de denkgeest. De Cursus nodigt ons steeds weer uit om te oefenen met en in stilte.In de diepste stilte wil ik tot U komen” (1:2). In mijn ervaring vereist het veel oefening om mentale stilte tot een gewoonte te maken. Zelfs als ik mediteer heb ik de neiging om woorden te gebruiken, soms om het idee van de dag te herhalen, andere keren om mezelf een instructie te geven zoals “adem liefde in en adem vergeving uit”. Mijn denkgeest onderbreekt voortdurend mijn “stille” meditatie.

De laatste tijd begin ik mijn meditaties echter met een eenvoudige instructie aan mezelf, zoals: “Laat ik nu stil zijn”, of: “Vrede aan mijn denkgeest, laat al mijn gedachten stil zijn”. Vervolgens probeer ik een minuut of vijftien in volledige rust en stilte door te brengen.

 

Deze les zegt dat we in de stilte Gods Stem kunnen horen en zijn Woord kunnen ontvangen. Als ik zelden iets concreets lijk te ontvangen, is de kans groot dat dit komt doordat mijn pogingen om stil te zijn nog niet veel succes hebben. Maar ik blijf oefenen.

Verder wordt in deze les antwoord gegeven op de vraag: Wat doe ik met de gedachten die opkomen als ik aan het mediteren ben? De instructies zijn heel eenvoudig: doe rustig een stap terug, kijk ernaar, en laat ze dan los (2:2). Als ik “een stap terug zet” van mijn gedachten blijft mijn bewustzijn in de stilte. Ik sla mijn gedachten gade in plaats van mij ermee te verbinden. Dit is een belangrijke oefening om mijzelf los te maken van het ego. De gedachten komen onvermijdelijk op, maar in plaats van mij ermee te identificeren en bezig te houden, of ertegen te vechten en er weerstand aan te bieden, doe ik eenvoudig een stap terug. Ik realiseer me:

 

Wat ze met zich mee zouden brengen, willen we niet. En dus kiezen we er niet voor ze vast te houden. Nu zijn ze stil (2:3-5).

 

Wanneer we ons losmaken van onze gedachten, ze niet afkeuren of goedkeuren, maar ze alleen opmerken als onbelangrijk, als iets wat we op dit moment niet nodig hebben, beginnen ze tot rust te komen. Ik ben als enige verantwoordelijk voor mijn eigen gemoedsrust – wie zou dat anders kunnen zijn?

 

En in die stilheid, geheiligd door Zijn Liefde, spreekt God tot ons en vertelt ons van onze wil, nu we ervoor kozen ons Hem te herinneren (2:6).

 

Wanneer we beginnen te leren om stil te zijn, begint deze stilte door te dringen in ons dagelijks leven. We ontdekken dat we in staat zijn om zelfs midden in de hectiek van een vervelende situatie “een stap terug te doen”, naar onze reactieve gedachten te kijken, en te kiezen om ze met Zijn hulp los te laten. De stilteplek, die we tijdens onze meditatie gevonden hebben, blijft gedurende de dag bereikbaar:

 

Dit rustige centrum, waarin je niets doet, zal bij je blijven, en jou rust geven te midden van alle drukke bezigheden waarop je wordt uitgestuurd (T18. VII.8:3).


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

 

LEZEN VAN DE “WAT IS ZONDE”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is zonde”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OPMERKING

Het gebed van deze les is eenvoudigweg prachtig. Het is een van de gebeden die, net als les 221, de intentie heeft om in mentale stilte tot God te komen en alleen de waarheid te horen. Ik adviseer om het vaak te bidden als een manier om die stille meditatie binnen te gaan.

Let ook op de instructies voor het reageren op verleidingen in alinea 2. Wanneer je merkt dat een egogedachte opkomt, doe dan rustig een stap terug en kijk ernaar. En laat de gedachte dan los door te zeggen: “Laat elke stem in mij verstommen, behalve die van God”. Je wilt de gevolgen van zulke gedachten niet en daarom kies je ervoor ze los te laten. Dan komt er weer ruimte voor de stilte waarin God tot je spreekt en je vertelt wat je werkelijk wilt.

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is zonde”- tekst.

Wat is zonde 4:

Deel 4: WdII.4.2:4-7

 

1. Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is. Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.

 

2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen.

 

"En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is."

 

3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is. Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.

 

4. De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood. Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.

 

5. Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?

 

 

Wanneer we ons streefdoel hebben veranderd en een nieuw doel hebben gekozen voor ons lichaam en al zijn zintuigen, wordt dit doel heiligheid in plaats van zonde, vergeving in plaats van schuld. Onze denkgeest probeert zichzelf door middel van ons lichaam te misleiden (2:1, 2:5). Hij probeert de illusie van afscheiding werkelijk te maken. Nu is ons doel het herontdekken van de waarheid. Wanneer de denkgeest een nieuw doel kiest, zal het lichaam volgen. Het lichaam dient de denkgeest, niet omgekeerd (zie T31.III.4). Het doet altijd wat de denkgeest hem opdraagt. Als we dus bewust een nieuw doel kiezen zal het lichaam dat doel dienen (T31.III.6:2-3).

 

In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is” (2:7). Met andere woorden: we beginnen de dingen anders te zien. Het Tekstboek legt in detail uit hoe dit werkt (zie T11.VIII.9-14 en T19.IV.A.10-11). We beginnen naar de liefdevolle gedachten van onze broeders te kijken, in plaats van naar hun fouten. We zoeken naar hun werkelijkheid (de Christus), in plaats van naar hun schuld. We zien voorbij hun ego, de “wisselende waarneming” die ze van zichzelf hebben (T11. VIII.11:1) en voorbij hun verdedigingen. We vragen de Heilige Geest om hulp om hun werkelijkheid te zien en Hij zal ons deze tonen. “Wanneer je louter liefde wilt, zul je niets anders zien” (T12.VII.8:1).

 

Wat we zien hangt af van wat we in onze denkgeest kiezen te zien. Kies voor liefde en het lichaam zal het instrument worden van een nieuwe waarneming.