Les 347

(13 december)

Woede moet voortkomen uit oordelen.

Oordelen is het wapen dat ik tegen mijzelf gebruik, om het wonder van mij weg te houden.

1. Vader, ik wens wat tegen mijn wil ingaat, en wat ik wil hebben, wens ik niet. Orden mijn denkgeest, Vader. Hij is ziek. Maar U hebt vrijheid aangeboden, en ik kies er vandaag voor aanspraak te maken op Uw geschenk. En dus geef ik al het oordelen aan Degene die U mij gegeven hebt om voor mij te oordelen. Hij ziet wat ik waarneem, en toch kent Hij de waarheid. Hij ziet pijn, en toch begrijpt Hij dat die niet werkelijk is, en in Zijn begrip wordt die genezen. Hij schenkt de wonderen die mijn dromen voor mijn bewustzijn verborgen willen houden. Laat Hem vandaag oordelen. Ik ken mijn wil niet, maar Hij is er zeker van dat die de Uwe is. En Hij zal voor mij spreken en Uw wonderen uitnodigen tot mij te komen.

 

2. Luister vandaag. Wees heel stil en hoor de zachtmoedige Stem namens God, die je verzekert dat Hij jou heeft beoordeeld als de Zoon die Hij liefheeft.


Toelichting:

Van het verheven niveau van de les van gisteren keren we terug naar het niveau van onze gespleten denkgeest, waar we onszelf aanvallen en het wonder weghouden met oordeel en aanval. De vorige les was wondergericht, hier zien we dat we deze staat van zijn niet altijd ervaren, doordat we hem actief van ons weghouden. De Cursus leert ons volledig eerlijk te zijn tegen onszelf. We leren de dubbelhartigheid van onze denkgeest te herkennen en te erkennen:

 

Vader, ik wens wat tegen mijn wil ingaat, en wat ik wil hebben, wens ik niet (1:1).

 

Mijn wil” is mijn juist gerichte denkgeest, die alles vergeet behalve Gods Liefde. Maar toch lijken we iets anders te willen en ons ertegen te verzetten dat Gods Liefde onze denkgeest binnenstroomt.

 

Orden mijn denkgeest, Vader. Hij is ziek (1:2-3).

 

Ik houd van deze twee zinnen vanwege hun krachtige eenvoud en het contrast met de ingewikkelde ontkenning van onze innerlijke duisternis. Onze denkgeest is ziek! Het is ziek om te wensen wat tegen onze ware wil ingaat en ons te verzetten tegen ons geluk. De drang tot zelfvernietiging is altijd ziekelijk. Wanneer we eerlijk naar het feit kijken dat we, door onze keuzes, onze eigen vrede letterlijk van ons af duwen, moeten we toegeven dat dit niet “normaal” is. Als we echt zien wat we aan het doen zijn zegt ons gezonde zelf: “Dat is ziek!”

Daarom vragen we onze Vader om onze denkgeest te ordenen. Dit doet me denken aan een sciencefiction boek dat ik als jongeman las, waarin bepaalde mensen telepathisch contact konden maken met het brein van anderen en hun gedachten konden “sorteren”. Op die manier konden ze innerlijke chaos en pijn verzachten.

 

Dit idee sprak me zo aan, dat ik er een gewoonte van maakte om te bidden: “Sorteer me, Vader”, als ik mij verward en onrustig voelde. En het werkte! Ik was dan ook aangenaam verrast toen ik hier een soortgelijke uitspraak aantrof die mijn vroegere ervaring bevestigde: “Orden mijn denkgeest, Vader”.

 

Wij kunnen onze denkgeest laten ordenen wanneer we al onze oordelen aan de Heilige Geest geven en Hem vragen om voor ons te oordelen (1:5). Hij ziet wat wij zien “en toch kent Hij de waarheid” (1:6). Hij kijkt naar datgene wat wij als een bewijs van pijn zien, en weet dat dit niet werkelijk is. Het bewijs betekent voor Hem iets volkomen anders. Wij menen dat wat onze ogen zien, bewijzen dat afscheiding, pijn, verlies en dood werkelijk zijn. Wanneer we dat allemaal aan Hem geven en Hem vragen onze denkgeest te ordenen, zal Hij ons laten zien dat wat wij zien niet betekent wat we denken dat het betekent. Hij zal datgene waarvan wij denken dat het onze schuld bewijst, gebruiken om onze onschuld te onthullen.

 

Hij schenkt de wonderen die mijn dromen voor mijn bewustzijn verborgen willen houden (1:8).

 

Luister vandaag. Wees heel stil en hoor de zachtmoedige Stem namens God, die je verzekert dat Hij jou heeft beoordeeld als de Zoon die Hij liefheeft (2:1-2).


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS EEN WONDER”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is een wonder”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Vandaag gaan de ideeën van twee naar drie regels. Ik moet bekennen dat ik het moeilijker vind om deze langere teksten gedurende de dag te herhalen. Als dat voor jou ook geldt, volgen hier enkele suggesties om het gemakkelijker te maken:

 

  • Noteer het idee op een kaart en gebruik deze tijdens je oefenperioden.
  • Stel vast welke zin je het meest aanspreekt en concentreer je op het herhalen van die zin.
  • Leer het idee ‘s morgens van buiten, zodat je het de rest van de dag uit jezelf kunt herhalen.
  • Formuleer het idee op een manier die de essentie aangeeft, maar korter is en jou persoonlijk aanspreekt.

 

Wees niet bang om andere woorden te gebruiken, zolang je trouw blijft aan de betekenis van het idee. De Cursus zegt meer dan eens dat we niet precies dezelfde woorden hoeven te gebruiken (WdI.65.6:5; WdI.hI.In.6:3).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is een wonder”- tekst.

Wat is een wonder  7:

Deel 7: WdII.13.4:1

 

1. Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.

 

2. Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt. Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.

 

3. Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen. Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.

 

"Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt."

 

Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.

 

5. Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen. En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.



 

Een Cursus in wonderen vraagt om vertrouwen, in elk geval in het begin: “Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard” (4:1). Volgens het woordenboek betekent vertrouwen: “geloof dat niet berust op logisch of materieel bewijs”. Dat is precies wat van ons wordt gevraagd: het wonder ontvangen – de omslag in waarneming, de visie van de onschuld van onze broeder – zonder enig logisch of materieel bewijs. Ons wordt gevraagd om naar de “verwoesting” te kijken, zoals ziekte, of pijn die veroorzaakt is door de liefdeloze daden van een ander, en te geloven dat wat we zien onjuist is – zonder bewijs daarvan.

 

Het is niet gemakkelijk om te geloven in iets dat we niet kunnen zien. Maar als onze onjuiste waarneming ons blind heeft gemaakt voor de werkelijkheid, en we nu de projecties van onze eigen denkgeest waarnemen in plaats van de waarheid, dan is de waarheid iets wat we nu niet kunnen zien. En aangezien we zien wat onze denkgeest verkiest te zien, moet de denkgeest veranderen voordat we het bewijs kunnen zien. Voordat het wonder zich kan manifesteren moet de denkgeest worden “klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt” (4:1). Met andere woorden: We moeten besluiten dat we iets willen zien wat we nu niet kunnen zien en niet begrijpen.

 

Dit herinnert mij aan enkele lessen in het begin van het Werkboek, les 27 en 28: “Ik wil niets liever dan zien” en “Ik wil niets liever dan de dingen anders zien”. Die keuze moet worden gemaakt voordat we iets kunnen zien. We moeten willen zien om iets te kunnen zien. Dat is het vertrouwen waar het hier over gaat. Het is een keuze die we moeten maken, een beslissing die we moeten nemen. We moeten de onschuld van onze broeder willen zien. We moeten alleen liefde willen. We moeten bereid zijn de dingen anders te zien. Alleen dan zullen we wonderen zien.