Les 274

(1 oktober)

Vandaag behoort aan liefde toe. Laat me niet bang zijn.

1. Vader, vandaag wil ik alles laten zijn zoals U het geschapen hebt, en Uw Zoon de eer geven die bij zijn zondeloosheid past: de liefde van een broeder voor zijn broeder en zijn Vriend. Hierdoor ben ik verlost. Hierdoor ook zal de waarheid binnentreden waar eens illusies waren, licht zal alle duisternis vervangen en Uw Zoon zal weten dat hij is zoals U hem geschapen hebt.

 

2. Een speciale zegening komt vandaag tot ons, van Hem die onze Vader is. Schenk Hem deze dag en er zal vandaag geen angst zijn, aangezien de dag aan liefde is gegeven.


Toelichting:

Schenk Hem deze dag en er zal vandaag geen angst zijn, aangezien de dag aan liefde is gegeven (2:2).

 

Wanneer we ons bewustzijn afsluiten voor liefde worden we bang. De afwezigheid van liefde is echter illusoir, omdat liefde nooit afwezig is. Liefde is het enige dat bestaat. Liefde schijnt altijd, net als de zon. We zeggen soms: “er is vandaag geen zon”, maar in feite is de zon er natuurlijk wel. Er is alleen iets wat ons verhindert om haar te zien schijnen: wolken, of iets anders wat onze waarneming blokkeert. Dan ervaren we duisternis, wat niets anders is dan de afwezigheid van licht. Duisternis is op zichzelf niets. Wanneer de blokkade verwijderd is, is het licht er, zoals het er altijd al was. Zo is het ook met liefde. Wanneer we de hindernissen verwijderen die ons bewustzijn van liefde blokkeren, is de liefde aanwezig en de angst verdwenen. Als we deze dag aan liefde geven, zal er geen angst zijn.

 

Het is niet moeilijk te begrijpen dat elke vorm van angst niets anders is dan een roep om liefde. “Angst is een symptoom van je eigen intense gevoel van verlies” (T12.I.9:1). We voelen angst als liefde afwezig schijnt te zijn, daarom is het een roep om de aanwezigheid van liefde en niet meer dan dat. Angst kan vele vormen aannemen: boosheid, bezorgdheid, droefheid, jaloezie, ziekte, of een verterend verlangen naar iets of iemand. Als ik me daar bewust van ben kan ik het aan de Heilige Geest geven, zodat Hij het kan herinterpreteren (T12.I.8:8-9) en ik kan begrijpen dat elke vorm van angst niets anders is dan een onbewuste roep om liefde (T12.I.8:13). Ik hoef me daar dus niet schuldig over te voelen.

 

Toen ik een kind was geloofde ik dat elke ziekte werd veroorzaakt door bacteriën. Ik stelde me voor dat het een of andere beestje mijn lichaam binnendrong en daar de boel in de war schopte. Dat kon ik begrijpen. Het was voor mij de waarheid van wat ziekte betekent. Op een dag zat ik op de achterbank van de auto van mijn ouders een stripboek te lezen, toen ik misselijk werd. Ik vroeg mijn ouders om te stoppen en toen we een wegrestaurant binnenliepen voelde ik mij al minder misselijk. Ik ging naar het toilet en na een paar minuten voelde ik mij weer prima. Ik was stomverbaasd: waar was mijn ziekte gebleven?

 

Toen ik dit aan mijn ouders vertelde zeiden ze: “O, je was wagenziek!”. Ze legden uit dat bepaalde bewegingen je misselijk kunnen maken, maar dat dit iets anders is dan bijvoorbeeld griep hebben. Ik herinner me nog duidelijk dat ik vroeg: “Bedoelen jullie dat ik niet ziek ben, maar me alleen ziek voel?”. Mijn ouders bevestigden deze interpretatie min of meer. Ze vertelden dat het te maken had met een soort verwardheid van mijn geest, omdat mijn ogen iets zagen wat bewegingloos was, terwijl de rest van mijn lichaam beweging voelde. In feite vertelden ze me dus dat de ziekte werd veroorzaakt door een onjuiste waarneming van mijn geest. Maar ik was eigenwijs. Tegen het advies van mijn ouders in begon ik toch weer te lezen. En ik werd weer misselijk. Maar ik wist nu dat ik niet echt ziek was, er waren geen bacteriën die me ziek maakten. Mijn geest deed het me aan, dus mijn geest kon daar ook mee ophouden. Ondanks de misselijkheid en de pijn in mijn maag ging ik door met lezen. “Ik ben niet echt ziek”, zei ik tegen mezelf. De misselijkheid verdween en ik ben nooit meer wagenziek geweest.

 

Net zoals ik mezelf er op die dag van overtuigde dat mijn ziekte niet werkelijk was – een duidelijk bewijs van de kracht van mijn denkgeest – wil de Heilige Geest ons ervan overtuigen dat onze angsten niet werkelijk zijn. Net zoals ik mij die dag realiseerde dat er niets mis was met mijn lichaam, wil Hij dat we ons realiseren dat er, als we angst voelen, niets mis is met onze denkgeest. Wat we ook waarnemen in de wereld, de Heilige Geest wil dat we weten dat angst een verzinsel is van de denkgeest. Hij is niet werkelijk, omdat liefde nooit afwezig is en er dus geen reden is voor angst. We kunnen angst voelen in een van zijn vele vormen – Hij vraagt ons nooit om dat te ontkennen, maar juist om ernaar te kijken en het te herkennen – maar Hij vraagt ons te beseffen dat wat we voelen een illusie is. Het heeft geen oorzaak. Het is een verzinsel van een denkgeest die blind is voor de waarheid. We hoeven de angst dus zelfs niet te genezen, omdat hij niet werkelijk is!

 

We houden van onze broeders of we zijn bang voor hen. Volgens de Cursus zijn dat de enige emoties in deze wereld (T12.I.9:5). Deze dag aan liefde geven betekent dus dat we vandaag niet vanuit angst op onze broeders reageren. We laten alles zijn zoals God het geschapen heeft (1:1) en eren onze broeders om hun zondeloosheid. Als Zoon van God geven we hen “de liefde van een broeder voor zijn broeder en zijn Vriend” (1:1). Dat is wat de Cursus ons leert: loslaten van onze angst en met liefde op elkaar reageren; eren wat we in waarheid zijn, in plaats van wat we lijken te zijn. Hierdoor worden we verlost (1:2); hierdoor vervangt het licht alle duisternis van de wereld (1:3).

Vandaag behoort aan liefde toe. Laat me niet bang zijn.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE CHRISTUS”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de Christus”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Denk aan iemand die je vandaag gaat ontmoeten en die je liever zou ontwijken. Zeg in gedachten tegen hem of haar:

Ik laat jou zijn zoals God jou geschapen heeft.

Ik geef je de eer die bij jouw zondeloosheid past.

Ik houd van jou zoals van een broeder en een vriend.

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de Christus”- tekst.

Wat is de Christus 4:

Deel 4: WdII.6.2:4-5

 

1. Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God. Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.

 

2. Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn.

 

"Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet."

 

3. Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.

 

4. Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet. Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?

 

5. En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken. Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon.

 

 

Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt (2:3).

 

Dit deel van onze denkgeest “blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien” (2:4). Het deel van onze denkgeest waar we ons bewust van zijn, wordt meer dan alleen maar aangeraakt door wat onze ogen waarnemen; het wordt erdoor beheerst, gecontroleerd en heen en weer bewogen als een blad in de wind. Maar er is iets in ons dat onaangeraakt en onbewogen blijft door onze fysieke waarneming. Dit deel blijft volkomen kalm, wat zich om ons heen ook afspeelt. Het blijft volkomen liefdevol, welke aanslag ook op onze liefde wordt gepleegd. Dit is de Christus, ons ware Zelf.

 

Het is dit deel van onszelf waarvan we ons door onze oefeningen bewust willen worden. Dit is het rustige centrum van ons wezen, waarmee we contact zoeken in onze heilige ogenblikken. Dit is de Stem die we proberen te horen, een Stem van majestueuze stilheid en volkomen rust. De Christus is niet het een of andere vreemde wezen, iets buiten ons dat we ons eigen moeten leren maken. Hij is eigen, hij is ons Zelf. Hij is als het oog in een orkaan. Wanneer onze denkgeest onrustig is en we er geen controle over lijken te hebben, kunnen we, als we bereid zijn de oorzaak van onze onrust achter ons te laten, dat oog van de storm binnengaan en de vrede vinden die altijd in ons aanwezig is. Op het moment dat we dat doen is de verandering zo verrassend dat we haar niet kunnen missen. Het gehuil van de wind en het geraas van de elementen verstommen. Er is niets anders meer dan vrede. In dit stille centrum van ons wezen hebben alle gebeurtenissen in ons leven, die ons heen en weer hebben geslingerd en ons hulploos in hun greep hadden, geen enkele invloed meer. En op dat moment weten we: Dit is Wie ik ben.

 

Vanwege de verwarring van onze denkgeest, vanwege het feit dat we een probleem hebben gemaakt dat er niet is, heeft de Vader ons in Christus het middel voor onze verlossing gegeven (2:5), het Antwoord op onze illusies. Deze Christus blijft, onaangeroerd door de “problemen”, volmaakt zuiver. Hij weet van geen zonde (2:5). Hij belichaamt het Antwoord op zonde, hoewel in Hem het probleem dat beantwoord wordt helemaal niet bestaat. De volmaaktheid van Christus is niet bezoedeld door onze krankzinnigheid. Hij is nog steeds even volmaakt als op de dag waarop Hij werd geschapen. En Hij is mij. “Ik ben de heilige Zoon van God Zelf” (WdI.191.t). Hier, in de stilte van Christus’ wezen, weet ik dat al mijn “zonden” niets betekenen en geen enkel effect hebben. Hier ben ik meer dan schuldeloos: ik ben heilig. Hier, waar niets onwerkelijks bestaat, is alles heilig.