Les 259
(16 september)
Laat ik me herinneren dat er geen zonde is.
1. Zonde is de enige gedachte die maakt dat God als doel onbereikbaar lijkt. Wat anders zou ons blind kunnen maken voor wat voor de hand ligt, en duidelijker doen lijken wat vreemd is en vervormd? Wat anders dan zonde veroorzaakt onze aanvallen? Wat anders dan zonde kan de bron zijn van schuld, die straf en lijden eist? En wat anders dan zonde kan de bron zijn van angst, die Gods schepping verduistert en aan liefde de eigenschappen van angst en aanval toebedeelt?
2. Vader, ik wil vandaag niet waanzinnig zijn. Ik wil niet bang voor liefde zijn, noch een toevlucht zoeken in haar tegendeel. Want liefde kent geen tegendeel. U bent de Bron van al-wat-is. En al-wat-is blijft bij U, en U bij al-wat-is.
Toelichting:
Het concept van zonde bevat het idee dat wat we hebben gedaan, gedacht of gezegd, onherstelbaar veranderd heeft wat we zijn. We zien zonde niet slechts als een vuile vlek op een schoon oppervlak, maar als een soort houtrot, die zich heeft vastgezet in de constructie van ons wezen.
Als Jezus zegt dat er geen zonde is, zegt hij dat onze ideeën daarover onjuist zijn. Niets van wat we gedaan hebben heeft wat we zijn ook maar enigszins veranderd. Het oppervlak is onaangetast en kan eenvoudig worden schoongeveegd. Onder het vuil zijn we nog altijd de heilige Zoon van God.
Als we over zonde denken zoals gewoonlijk, lijkt God als doel onbereikbaar (1:1). Als we zonde zien zoals Jezus, begrijpen we dat het doel al is bereikt. Er valt niets te bereiken, er valt alleen iets te vieren.
Als we in een ander zonde zien als houtrot, voelen we ons gerechtvaardigd om aan te vallen (1:3). Als we zonde zien als een vlek op een schoon oppervlak, reageert onze liefde met het verlangen om het oppervlak van de denkgeest van onze broeder schoon te vegen, en zodoende de schoonheid te onthullen die onder het vuil verborgen ligt.
Velen van ons zijn zich bewust van een aantal zelfvernietigende patronen, afkomstig van het idee dat we straf en lijden verdienen omdat we zondig zijn (1:4). We zijn geen gezondheid, geluk en vreugde waard. Wanneer we echter de waarheid over onze onschuld volledig accepteren ligt de weg naar overvloed en gezondheid voor ons open. Het universum ondersteunt ons en goedheid stroomt doorlopend onze kant uit, maar we blokkeren deze stroom omdat we onbewust denken het niet te verdienen. En dat alles komt voort uit ons geloof in zonde.
Zonde maakt ons bang voor liefde (2:2). Maar bang zijn voor liefde is waanzin omdat “zonde waanzin is” (WdII.4.1:1). Aangezien God de Bron is van al-wat-is, kan al-wat-is alleen maar Liefde zijn. Er bestaat geen tegendeel, geen angst, geen zonde. Mij herinneren dat er geen zonde is, is aanvaarden van mijn eigen volmaakte onschuld en die van al-wat-is. Alles wat iets anders lijkt te bewijzen is een illusie die we zelf hebben verzonnen.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS ZONDE”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is zonde”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is zonde”- tekst.
Wat is zonde 9:
Deel 9: WdII.4.5:1-4
1. Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is. Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.
2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.
3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is. Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.
4. De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood. Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.
"Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien?"
Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?
“Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde?” wordt ons gevraagd (5:1). Want dat is alles wat het is: een dwaas spelletje. Niet iets afschuwelijks, iets vreselijks, maar slechts een onvolwassen spel van de denkgeest met “scherpgekant kinderspeelgoed” (5:2). Volgens mij is het geen toeval dat de apostel Paulus in het beroemde Bijbelse hoofdstuk “Het Hooglied van de liefde” zegt, dat we als kinderen spreken, voelen en denken als kinderen, maar dat we als volwassenen het kinderlijke moeten afleggen (1Kor.13:11). Dat is wat deze les van ons vraagt. Ze vraagt ons om volwassen te worden. Zonde is een scherpgekant stukje speelgoed, waarmee we eeuwenlang hebben gespeeld. Het is tijd om het opzij te leggen en onze volwassen rol als uitbreiding van God op ons te nemen.
Het is tijd om ons speelgoed opzij te leggen, het hele concept van zonde en schuld, het idee dat we iets doen – en gedaan hebben – dat onze ware aard onherroepelijk heeft veranderd; iets dat eeuwige verdoemenis en bestraffing verdient. Het is tijd om om ons heen te kijken en ons te realiseren dat niets, absoluut niets in dat concept past. Zonde als menselijk gedrag bestaat niet. Er zijn geen zonden, alleen vergissingen. Alles kan gecorrigeerd worden. Niets sluit ons uit van Gods Liefde. Niets neemt ons eeuwig erfgoed van ons af. Niets kan ons scheiden van de Liefde van God.
Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? (5:3-4).
We zijn weggelopen van huis omdat we dachten dat we slecht waren en iets onvergeeflijks hadden gedaan. Maar niets is onvergeeflijk. Alleen ons eigen geloof in zonde en schuld houdt ons hier, houdt ons thuisloos. Maar ons thuis wacht op ons. Net als de zoon in de parabel van de verloren zoon, zitten we in een varkensstal te treuren om ons verlies, terwijl de Vader aan het eind van de weg op ons wacht en vraagt: “Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Ik ben hier, Ik houd van je, Ik wacht op je.” Laten we vandaag, nu, in dit heilig ogenblik, een moment stil zijn en naar huis toe gaan.