Les 356
(22 december)
Ziekte is slechts een andere naam voor zonde. Genezing is slechts een andere naam voor God. Zo is het wonder een beroep op Hem.
1. Vader, U hebt beloofd dat U nooit zou verzuimen een beroep te beantwoorden dat Uw Zoon op U zou doen. Het doet er niet toe waar hij is, wat zijn probleem lijkt te zijn, noch wat hij gelooft dat hij geworden is. Hij is Uw Zoon en U zult hem antwoorden. Het wonder weerspiegelt Uw Liefde en zodoende antwoordt het hem. Uw Naam vervangt elke gedachte aan zonde, en wie zonder zonde is kan geen pijn lijden. Uw Naam geeft Uw Zoon antwoord, want Uw Naam aanroepen is niets anders dan de zijne aanroepen.
Toelichting:
De Cursus stelt steeds weer dingen aan elkaar gelijk waarvan je dat niet verwacht, zoals hier: ziekte en zonde, en genezing en God. En aan het eind van deze les: “Uw Naam aanroepen is niets anders dan de zijne aanroepen” (1:6), dat wil zeggen: de naam van de Zoon, oftewel mijn eigen naam. De Cursus zegt dat we, wanneer we God vinden, ons ware Zelf hebben gevonden, en wanneer we ons Zelf vinden God hebben gevonden; dat wij en God dezelfde naam hebben; dat dingen waarvan wij geloven dat ze verschillend zijn, in werkelijkheid hetzelfde zijn. Zijn advies voor een nieuw jaar is: “Maak dit jaar anders door het helemaal hetzelfde te maken” (T15.XI.10:11). De Cursus brengt alles steeds terug tot slechts één probleem: de afscheiding, en één oplossing: de Verzoening. Ook vertelt hij ons dat complexiteit van het ego is en eenvoud daarom van God.
Ziekte is slechts een andere naam voor zonde.
Hoe kunnen ziekte en zonde een en hetzelfde zijn?
Laten we eerst eens kijken wat dit niet betekent: dat ziek zijn een zonde is. Iedereen die het Werkboek heeft doorgewerkt en het Tekstboek heeft bestudeerd weet dit. Er bestaat niet zoiets als zonde, we verbeelden ons alleen maar dat die er is. Deze les zegt dus niet dat je ziek bent omdat je een zondig persoon bent, of dat ziek zijn je tot een zondaar maakt. Ziek zijn is niets om je schuldig over te voelen! Als je ziek bent, en iemand zelfs maar suggereert “dat je iets verkeerds moet hebben gedaan omdat spirituele mensen niet ziek worden”, stop dan met naar die persoon te luisteren. De gedachten in onze denkgeest veroorzaken inderdaad ziekte – “alle ziekte is mentaal” (P2.IV.8:1) – maar onjuiste gedachten zijn geen zonde, ze zijn alleen onjuist.
Met “ziekte is een andere naam voor zonde” bedoelt deze les dat de ziekte van het lichaam een weerspiegeling of manifestatie is van het geloof van de denkgeest in de werkelijkheid van zonde. Ziekte, zegt de Cursus, kan een soort zelfbestraffing zijn. We vallen onszelf aan vanwege onze schuld en hopen daardoor de verwachte straf van God te ontlopen.
Ziekte is woede afgereageerd op het lichaam, zodat het pijn zal lijden (T28.VI.5:1).
Wanneer de Cursus het woord “ziekte” gebruikt, bedoelt hij de gedachte van ziekte, niet de fysieke symptomen. Ziekte is iets van de denkgeest en heeft niets met het lichaam uitstaande (H5.II.3:2). Verlamde ledematen, bijvoorbeeld, kunnen door het ego gebruikt worden voor het versterken van gedachten van ontoereikendheid, schuld en afgescheidenheid, of door de Heilige Geest om onze identificatie met het lichaam te verbreken en ons terug te leiden naar God. Alleen de gedachte is belangrijk, niet de fysieke symptomen daarvan.
Ziekte is een verdediging tegen de waarheid (WdI.136.t).
In het denksysteem van de Cursus is alles, inclusief ziekte, een keuze die we hebben gemaakt en keuzes hebben een doel. Als we gekozen hebben om ziek te zijn, kiezen we ervoor onszelf te zien als een lichaam, in plaats van als geest of denkgeest. Daarmee verdedigen we ons tegen de waarheid dat we één zijn met God en in God met ieder ander.
Als we ziek zijn “wordt de vreemde, kwellende gedachte dat je iets zou kunnen zijn wat meer is dan dit hoopje stof het zwijgen opgelegd en tot stilte gebracht” (WdI.136.8:4). Ziekte laat het lichaam zeer werkelijk lijken, zelfs het enige wat werkelijk is. Ze laat de illusie van de lichamelijke identiteit de plaats innemen van de waarheid van onze denkgeest, onze spirituele identiteit.
Wat heeft dit met zonde te maken? Volgens het Werkboek is zonde het middel waarmee de denkgeest “probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid” (WdII.4.1:2). Dat is precies wat ziekte doet! Wanneer ik zonde zie in mezelf of een ander, bewijst dit dat de “zondaar” slecht is en dus gescheiden van God. Wanneer ik ziekte zie in mezelf of een ander, bewijst dit dat het lichaam werkelijk is en dat ik dus gescheiden ben van God. Zowel zonde als ziekte zijn dus een middel waarmee de denkgeest probeert te bewijzen dat de afscheiding werkelijk is. De vorm is anders, maar het doel is hetzelfde. Beide zijn pogingen van het ego om te bewijzen dat ik ben wat ik niet ben. De Cursus streeft er daarom naar de afscheidingsgedachte te genezen, niet de fysieke symptomen van ziekte en niet het specifieke gedrag van een persoon. De Cursus houdt zich bezig met de oorzaak, niet met het gevolg.
Wanneer de denkgeest genezen is – als iemand genezen is op het niveau van de gedachten, het niveau van de oorzaak – kan dit veranderingen in de vorm tot gevolg hebben. Wanneer gedachten veranderen, verandert vaak het gedrag of verbetert de lichamelijke conditie. De Cursus bekommert zich echter niet om deze veranderingen op het fysieke niveau. Het lichaam is onbeduidend, zegt het Handboek voor leraren (H5.II.3:12). Het heeft geen betekenis op zichzelf. Wanneer onze gedachten overeenstemmen met Gods Gedachte kan het lichaam het doel van de Heilige Geest dienen, ongeacht zijn vorm en zelfs als het sterft. De Cursus streeft alleen naar genezing van de denkgeest omdat het lichaam er niet toe doet.
Genezing is slechts een andere naam voor God.
Genezing van de denkgeest betekent: de erkenning van de Identiteit van mijn denkgeest en die van God. Ik ben genezen wanneer ik erken dat ik deel uitmaak van het wezen van God. Wanneer de Cursus over genezing spreekt heeft hij het niet over het overwinnen van een griepje, maar over het loslaten van mijn identificatie met dit lichaam dat lijkt te lijden aan koude rillingen en koorts. Hij spreekt over de erkenning dat mijn Zelf niet dit lichaam is, maar de eeuwige Zoon van God. Hij spreekt, zoals altijd, over een verandering van de denkgeest. Als mijn identificatie met mijn lichaam is verbroken, weet ik dat wat met het lichaam gebeurt niet beïnvloedt Wie ik werkelijk ben. Daarom is wat met het lichaam gebeurt niet belangrijk voor me. Of het nu gezond is of niet, als ik er niet meer mee geïdentificeerd ben maak ik me daar niet meer druk om.
Zo is het wonder een beroep op Hem.
Zonde en ziekte zijn dus hetzelfde in die zin, dat beide manifestaties zijn van ons geloof in afscheiding en de schuld die daaruit voortkomt. Beide genezen door het wonder van vergeving. Genezing is de terugkeer naar heelheid, de terugkeer naar ons ware Zelf, en aangezien ons Zelf één is met God, is elke genezing een terugkeer naar God. Met het schenken van het wonder van vergeving of genezing roepen we dus Gods Naam aan (1:6).
Je zou dus kunnen zeggen dat elke genezing uiteindelijk naar God leidt, zelfs als we daar niet aan denken of niet in Hem geloven. Genezing is God. De aanvulling op de Cursus “Psychotherapie; Doel, proces en praktijk” zegt: “De patiënt hoeft de waarheid niet als God te zien om in verlossing vooruitgang te boeken” (P1.5:1). Als er genezing plaatsvindt, en als er vergeving is in plaats van veroordeling, dan is God er, ook al wordt Hij niet genoemd of gekend. Iedereen die leert vergeven zal zich God herinneren.
Het doet er niet toe waar hij is, wat zijn probleem lijkt te zijn, noch wat hij gelooft dat hij geworden is (1:2).
God antwoordt als we Hem aanroepen, ook wanneer we ons niet realiseren dat we Hem aanroepen. Hij antwoordt zelfs wanneer we denken dat we geen antwoord verdienen. Waarschijnlijk hebben we God al honderden keren aangeroepen en heeft Hij geantwoord zonder dit te beseffen. We herkennen Hem niet, zelfs niet als Hij ons helpt. Al onze pijn en angst is een roep om hulp, zegt de Cursus. Kun je je voorstellen dat de Heilige Geest, als Hij onze hulpvragen herkent, deze niet zal beantwoorden?
Hij is Uw Zoon en U zult hem antwoorden (1:3).
Hij antwoordt met Zijn Naam, wat hetzelfde is als Zijn Wezen of Zijn Aard. We ontvangen antwoord door wat God is, omdat wat Hij is hetzelfde is als wat wij zijn als Zijn Zoon. God is zonder zonde en wij ook. Zonder zonde kunnen we niet ziek zijn, omdat ziekte het gevolg is van het geloof in zonde. Als ik mij realiseer dat ik volkomen onschuldig ben kan ik geen pijn lijden (1:5). Gods Naam staat voor die schuldeloosheid, en hoe kan Zijn nakomeling schuldig zijn?
Ik wil leren om God aan te roepen, of ik dat woord nu gebruik of niet. Ik wil mijn hart openen voor onschuld, mildheid en genade. Laat genezing mijn doel zijn, voor mezelf en anderen. Vandaag wil ik bij elke ontmoeting denken: Ik ben hier om te genezen; ik ben hier om wonderen aan te bieden; ik ben hier om mijzelf en anderen te bevrijden van schuld.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT BEN IK”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat ben ik”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat ben ik”- tekst.
Wat ben ik 6:
Deel 6: WdII.14.3:5-7
1. Ik ben Gods Zoon, compleet, genezen en heel, stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde. In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd. In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel. Ik ben de heilige woning van God Zelf. Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist. Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne.
2. Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig. Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens. De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven. Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn.
3. Wij zijn de brengers van verlossing. We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost. En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven. We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed.
"We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt. Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld. Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid."
4. Onze ogen zijn het waardoor de visie van Christus een wereld ziet die verlost is van elke gedachte aan zonde. Onze oren zijn het die de Stem namens God horen verkondigen dat de wereld zonder zonde is. Onze denkgeesten zijn het die zich met elkaar verenigen wanneer wij de wereld zegenen. En vanuit de eenheid die we hebben bereikt, roepen we al onze broeders op en vragen hen onze vrede te delen en onze vreugde compleet te maken.
5. Wij zijn de heilige boodschappers van God die namens Hem spreken, en omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft, ontdekken we dat het in ons hart geschreven staat. En zo zijn we van gedachten veranderd over het doel waarvoor we kwamen en dat we proberen te dienen. We brengen een blijde boodschap naar de Zoon van God, die dacht dat hij leed. Nu is hij verlost. En nu hij de Hemelpoort voor hem ziet openstaan, zal hij binnengaan en verdwijnen in het Hart van God.
Onze functie is dus verlossing brengen aan de wereld. “We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt” (3:5). Met andere woorden: we minachten de “lagere” opdracht om genezing aan de wereld van vormen te brengen niet, we claimen niet dat we onze scheppende functie vervullen – wat onze functie in de Hemel is – en laten ons niet tegenhouden door de vormen binnen de illusie. Een van mijn vroegere christelijke leraren noemde dit: “te hemelsgezind zijn om van enig aards nut te zijn”.
Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld (3:6).
“Kennis” verwijst naar de volmaaktheid van de Hemel, naar directe kennis van de waarheid, in plaats van de waarneming van vormen. “Ons aandeel” is werken binnen de illusie, de nachtmerrie veranderen in een gelukkige droom. Pas als we dat gedaan hebben zal kennis terugkeren.
Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid (3:7).
We proberen niet de waarheid rechtstreeks te begrijpen. We concentreren ons niet op mystieke ervaringen van God, op een terugtrekking uit de wereld van vormen, maar we zoeken wel regelmatig het heilig ogenblik om onze visie van de Hemel te vernieuwen. Onze eerste zorg is echter het “verwelkomen van de waarheid”, dat wil zeggen: we bereiden onszelf daarop voor, maken alles ervoor in orde en leiden onszelf naar de aanvaarding ervan. Dat vindt in deze wereld plaats, binnen de illusie die we ons fysieke bestaan noemen. De heilige ogenblikken die we ervaren – en die we boven alles verlangen te ervaren – leiden tot een resultaat: de Heilige Geest stuurt ons uit op “drukke bezigheden” in deze wereld, terwijl we het rustige centrum, dat we in het heilig ogenblik gevonden hebben, met ons meenemen en met de wereld delen (zie T18.VII.8:1-5).