Les 228

(16 augustus)

God heeft mij niet veroordeeld.

Ik doe dat evenmin.

1. Mijn Vader kent mijn heiligheid. Zal ik Zijn kennis ontkennen, en geloven in wat Zijn kennis onmogelijk maakt? Zal ik voor waar aannemen wat Hij onwaar verklaart? Of zal ik Zijn Woord accepteren over wat ik ben, aangezien Hij mijn Schepper is en Degene die de ware hoedanigheid kent van Zijn Zoon?

 

2. Vader, ik heb me in mezelf vergist, omdat ik niet besefte uit welke Bron ik voortgekomen ben. Ik heb die Bron niet verlaten om in een lichaam in te gaan en te sterven. Mijn heiligheid blijft deel van mij, zoals ik deel ben van U. En mijn misvattingen omtrent mijzelf zijn dromen. Ik laat ze vandaag varen. En ik sta klaar om alleen Uw Woord te aanvaarden over wat ik werkelijk ben.


Toelichting:

Er is veel moed voor nodig om onze zelfveroordeling los te laten. We zijn bang dat we de verkeerde kant opgaan als we ophouden onszelf te veroordelen, dat het kwaad in ons zijn gang kan gaan en zal ontaarden in de een of andere vreselijke ramp. Maar wat als er geen kwaad in ons is? Als God het bij het rechte eind heeft? Is het zo onwaarschijnlijk dat Hij gelijk heeft? God weet dat zonde onmogelijk is. “Zal ik Zijn kennis ontkennen?” (1:2).

 

Deze les roept ons op Zijn Woord te accepteren over wat we zijn(1:4). Wie weet beter wat iemand of iets is dan zijn Schepper? En wat weet God over mij? “Mijn Vader kent mijn heiligheid” (1:1). Elke keer wanneer ik zoiets lees, merk ik hoe mijn denkgeest zijn best doet om dit tegen te spreken en ineenkrimpt in een pseudo-nederigheid die tegensputtert: “O nee! Dat kan ik echt niet geloven over mezelf”. En als ik het aandurf om mezelf te vragen: “Waarom niet?” komt mijn denkgeest onmiddellijk met een hele lijst redenen: mijn fouten, mijn gebrek aan volledige toewijding aan de waarheid, mijn verslaving aan het een of andere pleziertje van de wereld, enzovoort. Als dit alles echter naar het licht van de Heilige Geest wordt gebracht, kan het gezien worden als een indirect gebed, een roep om hulp, een verborgen verlangen naar God en mijn thuis.

 

Ik heb me in mezelf vergist” (2:1). Dat is alles. Ik vergat mijn Bron en wat ik ben als schepping van die Bron. God is mijn Bron, niet mijn duistere illusies. Mijn vergissing over mezelf is geen zonde die veroordeeld moet worden, maar een vergissing die gecorrigeerd moet worden; ze heeft geen veroordeling nodig, maar de genezing van de liefde. “Mijn misvattingen omtrent mijzelf zijn dromen” (2:4). Ik kan die dromen loslaten. Ik ben niet de droom, ik ben de dromer, nog altijd heilig, nog altijd deel van God.

 

Als ik vandaag mijn denkgeest stil laat worden in Gods Tegenwoordigheid, open ik mezelf om Zijn Woord te ontvangen over wat ik ben. Ik zet de dromen opzij, erken ze voor wat ze zijn en laat ze los. Ik open mijn hart voor liefde.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

 

LEZEN VAN DE “WAT IS VERGEVING”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is vergeving”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is vergeving”- tekst.

Wat is vergeving 8:

Deel 8: WdII.1.4:4-5

 

1. Vergeving ziet in dat wat jij dacht dat je broeder jou heeft aangedaan, niet heeft plaatsgevonden. Wat ze niet doet is: zonden kwijtschelden en ze werkelijk maken. Ze ziet dat er geen zonde is geweest. En in die zienswijze zijn al jouw zonden vergeven. Wat is zonde anders dan een onjuist idee omtrent Gods Zoon? Vergeving ziet eenvoudig de onjuistheid daarvan en laat het daarom los. Wat dan vrij is om nu de plaats daarvan in te nemen, is de Wil van God.

 

2. Een niet-vergevende gedachte is er een die een oordeel velt dat ze niet in twijfel trekt, ook al is het niet waar. De denkgeest is gesloten en zal niet worden bevrijd. De gedachte beschermt projectie en trekt haar ketenen strakker aan, zodat vervormingen meer versluierd en verborgen zijn, minder makkelijk toegankelijk voor twijfel en nog verder weggehouden van gezond verstand. Wat kan er komen tussen een starre projectie en het doel dat ze als haar gewenste bestemming gekozen heeft?

 

3. Een niet-vergevende gedachte doet vele dingen. In koortsachtige actie jaagt ze haar doel na, waarbij ze verwringt en omverwerpt wat ze als een doorkruising van haar gekozen pad beschouwt. Verdraaiing is haar doel en tevens het middel waarmee ze dat tot stand wil brengen. Ze doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken Vergeving daarentegen is stil en doet in alle rust niets. Ze schendt geen enkel aspect van de werkelijkheid, en probeert die evenmin te verdraaien tot een verschijningsvorm die haar aanstaat. Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet.

 

"Wie niet wil vergeven, moet wel oordelen, want hij moet zijn onvermogen om te vergeven rechtvaardigen. Maar wie zichzelf vergeven wil, moet leren de waarheid te verwelkomen precies zoals die is."

 

 

5. Doe daarom niets en laat vergeving je tonen wat jou te doen staat, via Hem die je Gids is, je Verlosser en Beschermer, sterk in hoop en zeker van jouw uiteindelijk succes. Hij heeft jou al vergeven, want dat is Zijn functie, Hem gegeven door God. Nu moet jij Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost, wiens zondeloosheid Hij ziet, en wie Hij eert als de Zoon van God.

 

 

In de laatste twee zinnen van deze alinea wordt het verschil benadrukt tussen oordelen en de waarheid verwelkomen precies zoals die is. Het tegenovergestelde van oordeel is de waarheid. Dat betekent dat oordelen altijd de waarheid verdraait.

 

Eerder werd al gezegd dat verdraaiing niet alleen het middel, maar ook het doel is van niet-vergeven. Als ik niet wil vergeven, moet ik de waarheid verdraaien. Dan moet ik oordelen. Oordelen heeft hier duidelijk de betekenis van veroordeling, van zonde of iets verkeerds zien.

 

Vergeving doet dat niet; vergeving ziet het goede in plaats van het verkeerde, omdat het goede de waarheid is over ons allen.

 

Niemand van ons is schuldig. Dat is de waarheid. God veroordeelt ons niet en als ik dat wel doe verdraai ik de waarheid. Voor God is elk oordeel een verdraaiing van de waarheid van onze onschuld. Als ik iemand veroordeel doe ik dat omdat ik probeer mijn onwil om te vergeven te rechtvaardigen. En daar ben ik erg goed in geworden, ik vind altijd wel een reden om mijn niet-vergeven te rechtvaardigen. Maar wat ik me niet realiseer is dat elk oordeel de waarheid verwringt, verbergt en verstopt. Het maakt iets dat niet werkelijk is tot werkelijkheid.

 

Door de waarheid over mijn broeder of zuster te verbergen, verberg ik bovendien de waarheid over mijzelf. Ik onderbouw de basis van mijn zelfveroordeling. Als ik mezelf wil leren vergeven moet ik mijn veroordeling van anderen loslaten. Als hun zonde werkelijk is, is de mijne dat ook. Ik moet leren “de waarheid te verwelkomen precies zoals die is” (4:5). Alleen wanneer ik de waarheid over mijn broeder en zuster verwelkom, kan ik mijn eigen waarheid zien. We staan of vallen samen. “In hem zul jij jezelf vinden of verliezen” (T8.III.4:5).

 

Voor een denkgeest die gewend is zichzelf te zien als een afgescheiden ego, is het beangstigend om elk oordeel los te laten. Het voelt alsof de grond onder onze voeten wordt weggeslagen en we weten niet meer waar we nog houvast kunnen vinden. Hoe kunnen we in deze wereld leven zonder te oordelen? We weten het echt niet. Door te oordelen houden we overzicht, zonder oordeel vrezen we dat ons leven chaotisch wordt. De Cursus verzekert ons echter dat dit niet zal gebeuren:

 

Hier ben je bang voor omdat je gelooft dat zonder het ego alles chaos zou zijn. Maar ik verzeker je dat zonder het ego alles liefde zou zijn (T15.V.1:6-7).

 

Wanneer we onze oordelen loslaten, wanneer we bereid zijn de waarheid te verwelkomen precies zoals die is, stroomt liefde binnen om de leegte te vullen die door de afwezigheid van oordeel is ontstaan. Die liefde was er altijd al, maar we hebben haar geblokkeerd. We weten niet hoe het gebeurt, maar het gebeurt, omdat liefde de waarheid is die we verwelkomen. En als het oordeel is verdwenen zal de Liefde ons precies vertellen wat we moeten doen.