Les 331
(27 november)
Er is geen conflict, want mijn wil is die van U.
1. Hoe dwaas, Vader, te geloven dat Uw Zoon de oorzaak van zijn eigen lijden zou kunnen zijn! Zou hij een plan kunnen maken voor zijn verdoemenis en achtergelaten worden zonder een zekere weg naar zijn bevrijding? U hebt mij lief, Vader. U zou me nooit eenzaam achter kunnen laten, om te sterven in een wereld van wreedheid en pijn. Hoe zou ik kunnen denken dat Liefde Zichzelf verlaten heeft? Er is geen andere wil dan de Wil van de Liefde. Angst is een droom en heeft geen wil die in conflict kan zijn met die van U. Conflict is slaap, en vrede is ontwaken. Dood is een illusie, leven eeuwige waarheid. Er is geen verzet tegen Uw Wil. Er is geen conflict, want mijn wil is die van U.
2. Vergeving laat ons zien dat Gods Wil Eén is en dat wij die delen. Laten we kijken naar de heilige taferelen die vergeving ons vandaag laat zien, zodat we de vrede van God mogen vinden. Amen.
Toelichting:
Kortgeleden vertelde ik in een studiegroep dat het geloof dat we slecht zijn ons fundamentele probleem is. We vertrouwen onze eigen liefde niet. Een van de deelnemers uitte zijn zorg over het feit dat de leerstof van de Cursus gebruikt kan worden om elk gedrag te rechtvaardigen: “Ik kan een winkel beroven omdat de wereld toch maar een illusie is en niemand dus echt schade kan worden toegebracht. Niets wat ik doe kan mijn relatie met God negatief beïnvloeden.”
Het antwoord hierop is, dat we alleen maar zulke dingen doen als we geloven dat de wereld werkelijk is. Als we werkelijk zouden geloven dat de wereld een illusie is, zouden we het niet kunnen en willen doen. De angst dat we slechte dingen doen als we geloven dat niemand beschadigd kan worden, wijst op het onderliggende geloof dat we de waarheid niet vertrouwen. De waarheid is dat we in werkelijkheid alleen het goede willen. Het is veilig om het idee van schuld los te laten, omdat we in waarheid een uitbreiding van God zijn. We denken dat we schuld nodig hebben om het monster in onszelf in bedwang te houden, maar de Cursus zegt dat schuld “geen enkele nuttige functie vervult” (T14.III.1:4) en ons vasthoudt in de illusie van zondigheid. Die illusie over onszelf is de fundamentele vergissing.
Probeer niet de waarde te schatten van Gods Zoon, die Hij heilig heeft geschapen, want dat betekent dat je zijn Vader beoordeelt en tegen Hem oordeelt. En je zult je schuldig voelen aan deze ingebeelde misdaad, die niemand in deze wereld of in de Hemel ooit werkelijk zou kunnen begaan. De Heilige Geest onderwijst slechts dat de ‘zonde’ zelf op Gods troon te gaan zitten, geen bron van schuld is. Wat niet kan gebeuren kan geen gevolgen hebben waar je bang voor bent (T14.III.15:1-4).
Het is slechts “een dwaze, onbenullige vergissing” (WdI.138.11:5). Liefde heeft Zichzelf niet verlaten. Ik deel Gods aard als Liefde. Ik kan Hem niet verlaten en Hij kan mij niet verlaten. Het is dwaas (1:1) om te geloven dat ik in werkelijkheid de Wil van God kan weerstreven en mezelf beschadigen. Elk schijnbaar conflict tussen God en mij moet een illusie zijn, het bewijs dat ik slaap en het onmogelijke droom (1:7-8).
“De werkelijkheid kennen betekent het ego niet zien” (WdII.12.4:1). Toch moeten we het ego eerst zien, voordat we eraan voorbij kunnen zien. Het werkt op een verborgen manier, stiekem en sluiks. Het verbergt zich achter alle mogelijke dekmantels. We moeten het ontmaskeren, zien voor wat het is en er dan aan voorbijzien, het negeren. Zolang we onze ingebeelde vijand niet kennen worden we gedreven door angst. We moeten naar de plaats gaan waar we duidelijk kunnen zien: “O, het is het ego maar! Het laat me alleen maar denken dat ik afgescheiden ben”. Dan kunnen we het loslaten.
Wanneer jij tenslotte zonder ineen te krimpen naar het fundament van het ego hebt gekeken, zul je tevens naar dat van ons gekeken hebben (T11. In.4:2).
Laten we dus samen met Jezus naar het ego kijken, zonder ineen te krimpen, zonder er bang voor te zijn, en zien dat het slechts “een dwaze, onbenullige vergissing” is.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.
Wat is het ego 1:
Deel 1: WdII.12.1:1-2
"Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend."
Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God.
2. Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft. En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen.
3. De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft? Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?
4. De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt. In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.
5. Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf. En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.
“Het ego is afgoderij” (1:1). Afgoderij betekent het aanbidden van een afgod, een valse god. Dat is alles wat het ego is: een krankzinnige poging om een identiteit, die losstaat van God, tot werkelijkheid te maken, met het doel Hem in ons bewustzijn te vervangen.
Het ego is ..... het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood (1:1).
Het is belangrijk om dit tot ons door te laten dringen. Het ego is niet het een of andere “ding” binnenin ons, een soort slechte tweelingbroer, de donkere zijde van onze ziel. Het ego is het concept van een afgescheiden zelf, dat losstaat van “andere zelven”.
Is dit niet precies wat we denken te zijn? Een afzonderlijke ziel, geboren in een lichaam, die zich door het leven worstelt en onvermijdelijk eindigt in de dood? Beschrijft dat niet wat we menen te zijn? Met andere woorden: het “ik” dat ik denk te zijn: een wezen dat afgescheiden en anders is dan jij, dat is het ego!
Het veranderen van dit zelfconcept betekent niet dat het afgescheiden zelf, dat zwart was, wit wordt. Het betekent dat dit afgescheiden zelf volledig wordt vervangen door iets veel omvattenders, in feite door iets alomvattends. Ik houd op “ik” te zijn zoals ik dacht dat ik was.
Het [ego] is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend (1:2).
Als het “ik” dat ik denk te zijn afgescheiden en onafhankelijk is, kan het niet verenigd zijn met de Wil van God. Het ego moet de Wil van God als vijand zien, omdat het God beschouwt als “een ander”, iets dat verschilt van zichzelf en daarvan afgescheiden is. En aangezien God een zeer machtige “ander” is, vormt Zijn Wil een bedreiging die de wil van het ego uitdaagt. Daarom is de vorm die de wil van het ego aanneemt altijd een ontkenning van Gods Wil. Zoals een kind rond zijn tweede jaar begint met “nee” te zeggen tegen elk “ja” van jou, is het ego één groot “nee” tegen God en Zijn Wil.
Dit ego is precies wat we niet zijn. We zijn geen ego (T14.X.5:5). Laten we daarom niet ontmoedigd of gedeprimeerd raken als we kijken naar wat het ego is, of lijkt te zijn. Wat we zien is niet wat we zijn, het is juist wat we niet zijn. Dit valse zelf is de bron van al onze schuld en het is onwerkelijk; het bestaat niet.