Les 163

(12 juni)

Er is geen dood. De Zoon van God is vrij.

1. De dood is een gedachte die vele vormen aanneemt, vaak niet als zodanig herkend. Ze kan verschijnen als droefheid, angst, verontrusting of twijfel, als woede, ongelovigheid en gebrek aan vertrouwen, als bekommernis om lichamen, afgunst, en als alle vormen waarin de wens te zijn wat jij niet bent, jou kan komen verleiden. Al zulke gedachten zijn slechts de weerspiegeling van de aanbidding van de dood als verlosser en schenker van bevrijding.

 

2. Als belichaming van de angst, als gastheer van de zonde, als de god van de schuldigen en de heer van alle illusies en misleidingen, lijkt het idee van de dood inderdaad machtig. Want hij houdt schijnbaar alles wat leeft in zijn verdorde hand, alle hoopvolle verwachtingen en wensen in zijn verwoestende greep, en alle doelen worden slechts gezien door zijn nietsziende ogen. De gebrekkigen, de hulpelozen en de zieken buigen zich voor zijn beeltenis neer en denken dat hij alleen werkelijk is, onontkoombaar, hun vertrouwen waard. Want hij alleen zal zeker komen.

 

3. Alle dingen behalve de dood worden als onzeker beschouwd, als te snel verloren hoe moeilijk ze ook verworven werden, als onzeker in hun afloop, geneigd de hoop die ze eens wekten onvervuld te laten, en de smaak van stof en as in hun kielzog achterlatend, in plaats van aspiraties en van dromen. Maar op de dood wordt gerekend. Want hij zal met vaste tred komen wanneer de tijd voor zijn komst is aangebroken. Hij zal nooit nalaten alle leven als gijzelaar te nemen voor zichzelf.

 

4. Zou jij voor afgoden zoals deze willen buigen? Hier wordt de kracht en macht van God Zelf gezien in een afgod gemaakt van stof. Hier wordt de tegenpool van God uitgeroepen tot heer van heel de schepping, sterker dan Gods Wil ten leven, de oneindigheid van de liefde en de volmaakte, onveranderlijke bestendigheid van de Hemel. Hier wordt de Wil van de Vader en de Zoon uiteindelijk verslagen en onder de grafsteen ter ruste gelegd die de dood geplaatst heeft op het lichaam van de heilige Zoon van God.

 

5. Onheilig in de nederlaag, is hij geworden tot wat de dood wilde dat hij was. Zijn grafschrift, door de dood zelf geschreven, geeft hem geen naam, want hij is tot stof vergaan. Het luidt alleen: ‘Hier ligt een getuige voor de dood van God.’ En dit schrijft de dood telkens en telkens weer terwijl zijn aanbidders almaar instemmen, en neerknielend fluisteren ze, met hun voorhoofd op de grond, vol angst dat dit zo is.

 

6. Het is onmogelijk de dood in enige vorm te aanbidden en tegelijk er enkele andere uit te kiezen die je niet koesteren maar juist vermijden wilt, terwijl jij nog steeds in de rest gelooft. Want de dood is totaal. Ofwel alle dingen sterven, of anders leven ze en kunnen niet sterven. Er is geen compromis mogelijk. Want hier zien we weer een onmiskenbaar standpunt dat we moeten accepteren, willen we innerlijk gezond zijn: wat één gedachte totaal tegenspreekt kan niet waar zijn, tenzij bewezen is dat het tegendeel onwaar is.

 

7. Het idee van de dood van God is zo absurd dat zelfs waanzinnigen moeite hebben het te geloven. Want het houdt in dat God eens levend was en op de een of andere manier omkwam, blijkbaar gedood door hen die niet wilden dat Hij bleef leven. Hun sterkere wil kon over de Zijne triomferen, en zo is het eeuwige leven bezweken voor de dood. En met de Vader stierf eveneens de Zoon.

 

8. De aanbidders van de dood zijn bang misschien. En toch, kunnen gedachten als deze angstaanjagend zijn? Als ze zagen dat wat ze geloven niets anders is dan dit, zouden ze onmiddellijk zijn bevrijd. En jij toont hun dit vandaag. Er is geen dood en wij verwerpen die nu in iedere vorm, omwille van hun verlossing alsook de onze. God heeft de dood niet gemaakt. Daarom moet elke vorm die hij aanneemt een illusie zijn. Dit is het standpunt dat we vandaag innemen. En het is ons gegeven voorbij de dood te kijken en het leven erachter te zien.

 

9. Onze Vader, zegen onze ogen vandaag. Wij zijn Uw boodschappers en we willen naar de schitterende weerspiegeling van Uw Liefde kijken die in alles straalt. Wij leven en bewegen in U alleen. Wij zijn niet gescheiden van Uw eeuwige leven. Er is geen dood, want dood is niet Uw Wil. En wij vertoeven waar U ons hebt geplaatst, in het leven dat wij delen met U en met al wat leeft, om voor eeuwig zoals U en deel van U te zijn. Wij aanvaarden Uw Gedachten als de onze, en onze wil is eeuwig één met die van U. Amen.


Toelichting:

Als de Cursus zegt: “Er is geen dood”, bedoelt hij niet de dood van het lichaam. Het lichaam gaat niet dood, om de eenvoudige reden dat het nooit heeft geleefd (T28.VI.2:4; T6.V.A.1:4). De leer van Een cursus in wonderen gaat dus niet over fysieke onsterfelijkheid. Want hoe kan iets wat nooit geleefd heeft eeuwig leven?

 

De dood is een gedachte”, zegt deze les (1:1), geen gebeurtenis in de fysieke wereld. In zijn eenvoudigste vorm is het de gedachte: “leven eindigt”. Uit deze basisgedachte komen veel verschillende vormen voort die met dood te maken hebben: droefheid, angst, verontrusting, gebrek aan vertrouwen, bezorgdheid over het lichaam... Zelfs alle vormen die de wens bevatten te zijn wat jij niet bent (1:2) zijn varianten van de gedachte van de dood. Mijn bezorgdheid over mijn lichaam en de wens om gewicht te verliezen zijn versluierde gedachten van de dood. Een gedeelte van mijn motivatie om overgewicht te voorkomen is immers om langer te leven. Maar als het lichaam helemaal niet leeft, waar hebben we het dan over?

 

Zelfs het ogenschijnlijk spirituele verlangen om het lichaam te verlaten en er vrij van te zijn, is een manier om de fysieke dood als een verlossing te zien. Maar: “Mijn lichaam is iets volkomen neutraals” (WdII.294.t). Het is noch iets heiligs, voorbestemd om eeuwig te bestaan als we voldoende spiritueel worden, noch een val, een gevangenis of een werkelijke beperking van de denkgeest. In een lichaam zijn weerhoudt me er niet van om volledig spiritueel te zijn. In een lichaam zijn maakt mij niet tot ego. Het is de wens om een ego te zijn die een lichaam maakt!

 

In het denksysteem van de wereld is de dood de enige zekerheid. Al het andere is te snel verloren, hoe moeilijk het ook verworven werd (3:1). Of zoals het boek Prediker zegt: “ijl en ijdel, alles is ijdel en grijpen naar wind” (Pr.1:2,14). Welvaart, luxe, familie, vrienden... niets voldoet en niets duurt eeuwig. Uiteindelijk maakt de dood overal een einde aan. De dood faalt nooit om over het leven te zegevieren.

 

Volgens de Cursus is het accepteren van dit denksysteem – wat we allemaal in meerdere of mindere mate doen en veel uitgebreider dan we ons realiseren – het uitroepen van de tegenpool van God “tot heer van heel de schepping, sterker dan Gods Wil ten leven” (4:3). Elke ogenschijnlijke triomf van de dood is een getuige voor de dood van God (5:1-3). Hij, Wiens Wil leven is, kon deze dood niet tegenhouden, dus moet Hij zelf wel dood zijn. En als we naar dit dodelijk drama kijken fluisteren we vol angst dat dit zo is (5:4).

 

Misschien zeggen we dat we dit niet geloven. We willen de dood niet aanbidden, we willen niet sterven. We willen in God en in het leven geloven. Maar in feite willen we wel in de dood geloven, op zijn minst in bepaalde vormen ervan. Als we boos zijn, willen we dat iets of iemand “weg gaat”, of “er niet is”, wat in essentie betekent dat we willen dat hij dood is of dat een bepaalde situatie niet bestaat. Een beschuldiging of veroordeling is het uitspreken van het vonnis dat bepaalde aspecten van iets of iemand het niet verdienen om te bestaan. Het is een doodswens met betrekking tot een deel van onszelf of anderen.

 

We proberen ook compromissen te sluiten. We willen sommige doodsgedachten vasthouden en andere loslaten. Deze les zegt dat dit onmogelijk is:

 

Het is onmogelijk de dood in enige vorm te aanbidden en tegelijk er enkele andere uit te kiezen die je niet koesteren maar juist vermijden wilt, terwijl jij nog steeds in de rest gelooft. Want de dood is totaal. Ofwel alle dingen sterven, of anders leven ze en kunnen niet sterven. Er is geen compromis mogelijk (6:1-4).

 

Als de dood zou bestaan, zou hij volkomen in tegenspraak zijn met het leven en dat kan niet waar zijn, tenzij bewezen is dat het leven onwaar is:

 

Wat één gedachte totaal tegenspreekt kan niet waar zijn, tenzij bewezen is dat het tegendeel onwaar is (6:5).

 

Als God de Wil ten leven is, hoe kan de dood dan bestaan? Dat kan alleen als er iets is dat in tegenspraak is met Zijn Wil, iets dat machtiger is dan Hij. En iets dat machtiger is dan wat wij God noemen kan alleen God zijn, de ware God. Als we dus zeggen dat de dood in de een of andere vorm werkelijk is – in de vorm van de lichamelijke dood, of boosheid, afgunst of angst – zeggen we dat de dood God is en dat de God van het leven dood is.

 

Hier weerklinken weer de diepzinnige woorden van de Inleiding op het Tekstboek: “Niets werkelijks kan bedreigd worden. Niets onwerkelijks bestaat” (TIn.2:23). Leven kan niet bedreigd worden. Dood bestaat niet.

 

Het idee van de dood van God is zo absurd dat zelfs waanzinnigen moeite hebben het te geloven (7:1).

 

Het is absurd om te geloven dat God dood is! Maar wat de Cursus ons duidelijk wil maken is dat dit precies is wat we geloven, wanneer we geloven in de dood – in welke vorm dan ook. “De aanbidders van de dood zijn bang misschien” (8:1). De Cursus heeft het over ons, over jou en mij. We zijn bang voor de dood, laten we eerlijk zijn. “En toch, kunnen gedachten als deze angstaanjagend zijn? Als [we] zagen dat wat [we] geloven niets anders is dan dit, zouden [we] onmiddellijk zijn bevrijd” (8:2-3). Met andere woorden: de gedachte dat God dood is kan niet angstaanjagend zijn omdat ze volkomen absurd is, volslagen belachelijk, absoluut en overduidelijk onwaar. Als we dat zouden kunnen zien wanneer we geloven in de een of andere vorm van dood, zouden we meteen bevrijd zijn. Dan zouden we hartelijk om onszelf lachen!

 

Geloven in de dood is niets anders dan een afgeleide van het ”nietig dwaas idee ..... waarom de Zoon van God vergat te lachen” (T27.VIII.6:2). Als we werkelijk zouden zien dat angst voor de lichamelijke dood, droefheid, boosheid, afgunst, bezorgdheid, angst, twijfel, wantrouwen en bezorgdheid om ons lichaam, alleen maar vormen zijn van het idee dat God dood is, zouden we er om lachen! We zouden zien dat het allemaal volkomen onbelangrijk is, een dwaas idee dat ronduit onmogelijk is, en daarom niets om ons zorgen over te maken. En dus:

 

Er is geen dood en wij verwerpen die nu in iedere vorm, omwille van hun [degenen die bang zijn voor de dood] verlossing alsook de onze. God heeft de dood niet gemaakt. Daarom moet elke vorm die hij aanneemt een illusie zijn. Dit is het standpunt dat we vandaag innemen. En het is ons gegeven voorbij de dood te kijken en het leven erachter te zien (8:5-9).

 

Niemand zegt dat dit gemakkelijk is. Binnen de illusie van de tijd gebeurt het niet van de ene dag op de andere. In de praktijk vergt het talloze herhalingen en een voortdurende waakzaamheid voordat we leren alle vormen, die de ontkenning van de waarheid in onze denkgeest heeft aangenomen, uit te roeien. Geloven in de dood, in welke vorm dan ook, is ontkennen van het leven en dus van de waarheid. Onze functie hier is “het ontkennen van de ontkenning van de waarheid” (T12.II.1:5), oftewel: herkennen van de gedachten die gebaseerd zijn op de dood en zien dat deze dwaas en betekenisloos zijn.

 

Als ik merk dat ik me zorgen maak, of angstig of verdrietig ben, kan ik mezelf de vraag stellen: “Is God dood?” Wat me dan helpt is het besef van de absurditeit van dit idee. Om een voor- beeld te geven: Ik til een zak met boodschappen op en de zak scheurt. Alle levensmiddelen vallen op de grond en ik word ontzettend boos en verdrietig, in de vorm van zelfmedelijden. Stel dat ik op dat moment vraag: “Is God dood?” Want dat is wat mijn boosheid en verdriet verkondigen: God is dood. Het is zo absurd om op de grond gevallen levensmiddelen in verband te brengen met de dood van God dat ik plotseling heel erg moet lachen (en de levensmiddelen opraap).

 

Maar het kan ook om serieuze dingen gaan. Misschien ervaar ik een groot verlies. Mijn geliefde overlijdt of ik maak een pijnlijke scheiding mee. De pijn lijkt onoverkomelijk en ik heb het gevoel dat mijn leven voorbij is.

 

“Is God dood?”

 

In vergelijking met de omvang van het “verlies” van God stelt mijn persoonlijke (illusoire) verlies niets voor. Geloof ik werkelijk dat de gebeurtenissen in mijn kleine leven de werkelijkheid van God kunnen vernietigen? Natuurlijk niet. Vooral niet omdat wat ik geloof dat er gebeurt niet eens werkelijk is.

 

Natuurlijk ben ik niet zo snel over diepgaande pijnlijke gebeurtenissen heen als over op de grond gevallen levensmiddelen, maar de gedachten die in deze les worden aangereikt kunnen veel troost bieden. Niets gaat dood. Niets werkelijks kan bedreigd worden. Welke vorm de dood ook aanneemt, het is een illusie. Wanneer een lichaam “sterft”, sterft niets wat werkelijk is. Wanneer een scheiding een geliefd lichaam bij mij weghaalt, ben ik niets kwijtgeraakt wat werkelijk is. Ik was gehecht aan een illusie, maar God leeft nog steeds.

 

De pijn en kwelling van een verlies door de dood of een scheiding kunnen maanden duren. Ontkennen wat we voelen is niet gezond, en het is niet mijn bedoeling om te suggereren dat we moeten proberen ons verdriet te overschreeuwen met idealistische uitspraken zoals: “De dood is niet werkelijk” en “Er is niets verloren.” Zoals de Cursus regelmatig adviseert is het beter om naar mijn gedachten en gevoelens te kijken en te erkennen dat deze gebaseerd zijn op de ontkenning van de waarheid, hoe echt ze ook lijken te zijn. Ik kan tegen mezelf zeggen: “Ik geloof dat dood en verlies werkelijkheid zijn. Dat betekent dat ik ook geloof dat God dood is en dat is een dwaas idee. De pijn die ik voel is daarom niet werkelijk en niets om mij zorgen over te maken. Ik ben oké en God leeft nog.”

 

Hoewel de ervaring waar je doorheen gaat echt lijkt te zijn, en de pijn en het verdriet even werkelijk zijn als je geloof in de werkelijkheid van het verlies, is er nog steeds een deel in jou dat zich ervan bewust is dat je droomt, dat je misleid wordt door een illusie. Je bent misleid en je lijdt, maar een deel van je weet dat het niet werkelijk is.

 

De Cursus vraagt ons niet om onze gevoelens en onjuiste gedachten abrupt overboord te gooien. Ons wordt alleen gevraagd om in te zien dat ze gebaseerd zijn op een leugen. Dat ze verkondigen dat God dood is en dat dit niet waar is. Wanneer we dat doen, doet de Heilige Geest de rest. Beetje bij beetje en geleidelijk aan – althans, zo lijkt het voor ons – wordt de illusie uit onze denkgeest verdreven. “Het leven voorbij de dood” begint vorm te krijgen, terwijl de illusie steeds meer in de schaduw verdwijnt. Ons geloof in de vele vormen van de dood wordt steeds zwakker en ons geloof in het leven sterker. De gebeurtenissen in de illusie hebben steeds minder invloed op ons en we ervaren in toenemende mate wat de tweede zin van het idee van deze les zegt: “De Zoon van God is vrij”.

 

We zullen weten dat we eeuwig leven, dat dit altijd zo is geweest en altijd zo zal zijn, en dat er niets is om bang voor te zijn.


Oefeninstructies:

DOEL

Stelling nemen tegen elke vorm van dood. Je realiseren dat de dood niet werkelijk is, omdat God niet dood is. Voorbij zien aan de uiterlijke verschijning van dood en het ware leven zien in alles en iedereen.

 

OEFENING

’s Morgens en ’s avonds, minimaal vijf minuten en in het ideale geval dertig minuten of meer.

 

  • Begin met het gebed aan het eind van de les (dit is het eerste gebed van het Werkboek). Maak het tot je gebed van de dag. Je vraagt God daarin om je ogen te zegenen, zodat ze voorbij de illusie van de dood het eeuwige licht kunnen zien dat in alles en iedereen schijnt.

 

  • Volg daarna je innerlijke leiding voor wat betreft de besteding van de overige oefentijd. Aangezien het gebed je aandacht richt op zien met de visie van Christus kun je proberen je te verenigen met de Christus in je, zodat Zijn ogen de jouwe worden.

 

HERHALINGEN

Een of twee minuten op elk heel uur, of korter wanneer de omstandigheden dat niet toelaten.

 

Herhaal het idee en eventueel ook het gebed. Bedank God voor zijn gaven in het afgelopen uur en laat Zijn Stem je vertellen wat Hij wil dat je het komende uur doet.

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Elke vorm van verlies is een vorm van dood en kan verschijnen als droefheid, angst, verontrusting, twijfel, woede, afgunst... kortom als elke negatieve emotie (zie 1:2), en als ziekte en lichamelijke dood. Wanneer je hiermee geconfronteerd wordt en in de verleiding komt om in een van deze vormen van dood te geloven, herhaal dan meteen het idee van vandaag. Realiseer je dat leven en dood niet beide werkelijkheid kunnen zijn, omdat ze elkaar uitsluiten. En aangezien God leven is, is leven de enige werkelijkheid. We zijn niet de gevangenen van de dood, we zijn vrij in Gods eeuwige leven.