Les 239
(27 augustus)
De heerlijkheid van mijn Vader is de mijne.
1. Laat de waarheid over onszelf vandaag niet door valse bescheidenheid worden verhuld. Laten we daarentegen dankbaar zijn voor de gaven die onze Vader ons gegeven heeft. Kunnen wij in hen met wie Hij Zijn heerlijkheid deelt enig spoor van schuld en zonde zien? En kan het zijn dat wij niet één van hen zijn, wanneer Hij Zijn Zoon voor eeuwig en met volmaakte constantheid liefheeft, wetend dat hij is zoals Hij hem geschapen heeft?
2. Wij danken U, Vader, voor het licht dat eeuwig in ons schijnt. En we eren het, omdat U het met ons deelt. Wij zijn één, verenigd in dit licht en één met U, in vrede met heel de schepping en met onszelf.
Toelichting:
Laat de waarheid over onszelf vandaag niet door valse bescheidenheid worden verhuld (1:1).
Wanneer het Werkboek de woorden “we”, “ons” en “onszelf” gebruikt, gaat het niet alleen over ons, studenten van de Cursus, maar ook over Jezus. Het is immers Jezus die door middel van het boek tot ons spreekt. Het is ook geen gewoon, algemeen “wij”, dat door elke andere auteur gebruikt zou kunnen worden. Jezus identificeert zich met ons en ons met hem, elke keer als een persoonlijk voornaamwoord wordt gebruikt.
“De waarheid over onszelf” is de waarheid over jou, mij, en Jezus. Door dat te erkennen kunnen we zijn deelname aan ons leven ervaren. En in het gebruik van deze woorden kunnen we een doel zien: het richten van onze aandacht op de gelijkheid van hem, onszelf en onze broeders.
Als we zonde en schuld zien “in hen met wie Hij Zijn heerlijkheid deelt” (1:3), zien we onszelf als zondig en schuldig en daarmee ontkennen we de waarheid over onszelf. Schuld kan een schijnbaar heilige vorm aannemen: “we zijn nog maar beginnende studenten van de Cursus, zwak en kwetsbaar en constant falend.” Natuurlijk staan we nog op de onderste treden van de ladder en beginnen we ons nog maar net bewust te worden van wat we werkelijk zijn. Het is valse spiritualiteit om net te doen alsof we al zijn waar we nog niet zijn. Maar het is valse bescheidenheid om voortdurend de nadruk te leggen op onze zwakheid, ons te richten op onze vergissingen en deze te veroordelen. En deze valse bescheidenheid staat onze heerlijkheid in de weg. We hebben ons geïdentificeerd met het ego, maar we delen ook het glorieuze Zoonschap. Daarom moeten we regelmatig de tijd nemen om dank te zeggen “voor het licht dat eeuwig in ons schijnt” (2:1).
Wij zijn één, verenigd in dit licht en één met U, in vrede met heel de schepping en met onszelf (2:3).
Waar we op letten bij onze broeders, is waar we op letten en wat we zien bij onszelf. Hoe we naar onze broeders kijken weerspiegelt alleen maar hoe we naar onszelf kijken.
Waarneming lijkt jou te onderwijzen wat jij ziet. Toch getuigt ze slechts van wat jij onderwezen hebt. Ze is de uitwendige weergave van een wens; een beeld waarvan jij wilde dat het waar was (T24.VII.8:8-10).
Hoe kun jij de Christus in jou manifesteren behalve door naar heiligheid te kijken en Hem daar te zien? (T25.I.2:1).
Met andere woorden: we manifesteren de Christus in ons alleen door naar onze broeder te kijken en de Christus in hem te zien.
De waarneming vertelt jou dat jij manifest bent in wat je ziet (T25.I.2:2).
Waarneming is een keuze over wat jij wilt zijn, over de wereld waarin je wilt leven, en de toestand waarin jij denkt dat jouw denkgeest voldaan en tevreden zal zijn ..... Ze openbaart jou aan jezelf, zoals jij jezelf graag hebben wilt (T25.I.3:1,3).
Als ik de waarheid ontken in mijn broeder, ontken ik mijn eigen waarheid. Ik ontken deze in hem, omdat ik haar in mezelf ontken. Ik ontken mijn eigen glorie, projecteer de schuld daarover op een ander en veroordeel vervolgens die ander. Op die manier kan mijn oordeel over een ander een spiegel worden die me laat zien dat ik ben vergeten wie ik werkelijk ben. Dan kan ik opnieuw kiezen en mezelf eraan herinneren dat ik de Zoon van God ben, in vrede met heel de schepping en met mezelf (2:3).
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
LEZEN VAN DE “WAT IS VERLOSSING”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is verlossing”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Wanneer je het idee van vandaag herhaalt, wees je er dan van bewust dat “heerlijkheid” hier “goddelijke uitstraling” betekent. Volgens dit idee is het heilig licht dat God uitstraalt dus ook het jouwe. Probeer je dit voor te stellen als je deze woorden herhaalt. Voor mij is het behulpzaam om de volgende zinnen, gebaseerd op de beide alinea’s, toe te voegen: “Ik maak aanspraak op deze heerlijkheid en zet alle valse bescheidenheid opzij. Ik zie dit licht in mijn broeders en realiseer me dat het ons met elkaar verbindt en ons allen met God.”
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is verlossing”- tekst.
Wat is verlossing 9:
Deel 9: WdII.2.5:1-2
1. Verlossing is een belofte, gedaan door God, dat jij jouw weg naar Hem uiteindelijk zult vinden. Het kan niet anders of ze wordt gehouden. Ze garandeert dat er een eind komt aan de tijd, en dat alle gedachten die in de tijd zijn ontstaan eveneens een eind zullen nemen. Gods Woord is elke denkgeest gegeven die denkt dat hij afzonderlijke gedachten heeft, en zal deze conflictgedachten vervangen door de Vredesgedachte.
2. De Vredesgedachte werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht. Voordien was er geen behoefte aan zo’n Gedachte, want vrede werd zonder tegendeel gegeven en wás gewoon. Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing. Dus werd de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen deel van elk fragment van de denkgeest, die nog altijd één was, maar zijn eenheid niet herkende. Nu kende hij zichzelf niet en dacht hij dat zijn eigen Identiteit verloren was.
3. Verlossing is ongedaan maken in die zin dat ze niets doet, en nalaat de wereld van dromen en boosaardigheid te steunen. Zo laat zij illusies los. Door die geen steun te geven laat zij ze enkel kalm tot stof vergaan. En wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard: een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat, met de geschenken van jouw vergeving daarvoor neergelegd en de Godsherinnering niet ver daarachter.
4. Laten we dagelijks deze heilige plaats bezoeken om er samen een tijdje te vertoeven. Hier delen wij onze laatste droom. Het is een droom waarin geen verdriet schuilt, want hij doet ons heel de heerlijkheid vermoeden die ons door God gegeven werd. Het gras duwt zich door de bodem heen, de bomen botten nu en er zijn vogels in hun takken komen wonen. De aarde wordt in nieuw perspectief herboren. De nacht is voorbij en we zijn samengekomen in het licht.
"Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen. Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd, dat de tijd bijna teneinde is, en dat Gods Zoon slechts een ogenblik hoeft te wachten tot hij zich zijn Vader weer herinnert, dromen voorbij zijn, de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat."
We keren ons af van de wereld en bezoeken de heilige plaats in onszelf; we gaan het heilig ogenblik binnen waar onze illusies verdwijnen omdat we ze niet meer steunen; we beginnen te zien met de visie van Christus en zien de werkelijke wereld. En dan keren we terug naar de wereld: “Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen” (5:1).
Deze beweging wordt, zowel in het Tekstboek als in het Werkboek, keer op keer herhaald: van de wereld naar het heilig ogenblik gaan en weer terugkeren om de wereld te verlossen. Het doel van de Cursus is niet dat we ons uit de wereld terugtrekken, maar dat we haar verlossen. Hij dringt niet aan op een teruggetrokken, contemplatief leven, maar op het doorgeven aan de wereld wat we in contemplatie vinden.
Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd (5:2).
Onze innerlijke genezing komt tot uiting in een “jubellied” en dat lied, die bruisende vreugde, is precies wat de wereld terugroept naar haar vrijheid. Niets is zo helend als iemand wiens gezicht straalt van vreugde. Het is niet de bedoeling om tegen de wereld over een nieuwe religie te preken (WdI.37.3:2), maar om haar te transformeren met onze vreugde. We staan voor een nieuwe staat van zijn. Zoals het Handboek voor leraren zegt vertegenwoordigen we het Alternatief (H5.III.2:6). We verlossen de wereld door verlost te zijn.