Les 339

(5 december)

Ik zal ontvangen wat ik maar vraag.

1. Niemand verlangt pijn. Maar hij kan denken dat pijn een genoegen is. Niemand zou zijn geluk willen ontlopen. Maar hij kan denken dat vreugde pijnlijk, bedreigend en gevaarlijk is. Ieder ontvangt waar hij om vraagt. Maar hij kan alleszins in verwarring zijn over de dingen die hij wenst, de toestand die hij wil bereiken. Wat kan hij dan vragen dat hij zou willen wanneer hij het ontvangt? Hij heeft gevraagd om wat hem bang zal maken en pijn zal doen. Laten we vandaag het besluit nemen te vragen wat we werkelijk willen, en enkel dat, zodat we deze dag angstloos kunnen doorbrengen, zonder pijn met vreugde, of angst met liefde te verwarren.

 

2. Vader, dit is Uw dag. Het is een dag waarop ik niets op mezelf wil doen, maar Uw Stem wil horen bij al wat ik doe; en waarop ik alleen vraag om wat U me biedt, en alleen de Gedachten accepteer die U met mij deelt.


Toelichting:

Dit kan een verontrustend idee zijn! Het betekent dat ik zelf heb gevraagd om alles wat ik ontvangen heb. Dat horen we niet graag en het kan hardvochtig overkomen. “Heb je kanker? Daar heb je zelf om gevraagd”. Op die manier gebruikt is het inderdaad hardvochtig, een wapen voor afscheiding in plaats van een middel tot eenheid. Hoe kan iemand vragen om ziekte en pijn? Dat is een absurde gedachte.

 

Niemand verlangt pijn. Maar hij kan denken dat pijn een genoegen is. Niemand zou zijn geluk willen ontlopen. Maar hij kan denken dat vreugde pijnlijk, bedreigend en gevaarlijk is. Ieder ontvangt waar hij om vraagt. Maar hij kan alleszins in verwarring zijn over de dingen die hij wenst, de toestand die hij wil bereiken (1:1-6).

 

Natuurlijk wil niemand pijn; natuurlijk weigert niemand geluk. Maar als dat zo is en iedereen ontvangt wat hij vraagt, hoe kan het dan dat we pijn lijden en ongelukkig zijn?

Laten we eens kijken naar de premissen en de conclusie:

 

  • Niemand wil pijn.
  • Daarom vraagt niemand om pijn.
  • Iedereen ontvangt wat hij vraagt.
  • Dus kunnen we geen pijn ontvangen.

 

Dat klinkt logisch, nietwaar? Als de eerste drie stellingen waar zijn, moet de vierde ook waar zijn. Dus hoe komt het dat we toch pijn lijden? Kennelijk zien we iets over het hoofd.

De fout zit tussen de eerste twee stellingen. Niemand wil pijn, maar desondanks vragen we erom. Dat is de reden waarom we het ontvangen.

 

Deze les legt uit dat we verward zijn over wat we wensen, dat we kunnen denken dat pijn een genoegen en vreugde bedreigend is. Het laatste is misschien iets beter te begrijpen dan het eerste, omdat het een veel voorkomende ervaring is. Heb je nooit gedacht: “Dit is te mooi om waar te zijn?” Of je was gelukkig in een relatie, maar werd ineens toch bang, omdat een deel van je er vrijwel zeker van was dat je, als je niet op je hoede was, bedrogen uit zou komen.

 

Een vriendin van mij had een hoge en volledig gelukkige staat van zijn bereikt, maar na een week of drie begon ze te denken: “Dit is heerlijk. Ik houd van iedereen, ik ben nergens bang voor, maar als ik zo leef in deze wereld word ik gekruisigd. Misschien ben ik niet verlicht, misschien ben ik gewoon een zwever”. En ze verloor haar vreugde.

 

We denken echt dat teveel vreugde bedreigend en gevaarlijk is. We koesteren ons wantrouwen. We voeden onze verdedigingsmechanismen. We zijn bang om ons te openen voor vreugde. Onbewust vragen we dus om ongelukkig zijn. We kiezen ervoor niet in vrede te zijn. De verwarring over pijn en vreugde is diep begraven, maar de Cursus onderwijst dat pijn onze afgescheidenheid bevestigt en de barrières die we tegen elkaar hebben opgeworpen rechtvaardigt. We hebben hem gekozen om onze ego-identiteit te versterken. Het is misschien moeilijk te geloven dat we al onze pijn en ongelukkigheid zelf hebben gekozen, maar de Cursus is in dit opzicht zeer nadrukkelijk.

 

Wat kan hij dan vragen dat hij zou willen wanneer hij het ontvangt? Hij heeft gevraagd om wat hem bang zal maken en pijn zal doen (1:7-8).

 

We vragen echt om dingen die ons beangstigen en lijden brengen. Een groot deel van het Tekstboek is eraan gewijd ons hiervan bewust te maken en ons te laten inzien waar we voor kiezen, zodat we ons kunnen realiseren hoe krankzinnig dat is en een andere keuze kunnen maken.

 

Laten we vandaag het besluit nemen te vragen wat we werkelijk willen, en enkel dat, zodat we deze dag angstloos kunnen doorbrengen, zonder pijn met vreugde, of angst met liefde te verwarren (1:9).

 

We kunnen onze denkgeest veranderen. We kunnen, om te beginnen, bewust kiezen voor de vreugde van God, in plaats van voor pijn. Wanneer we pijn ervaren kunnen we accepteren dat we daarvoor gekozen hebben en opnieuw kiezen. We kunnen zeggen: “Dit is niet wat ik wil; ik kies de vreugde van God.” We kunnen vrede kiezen in plaats van onvrede. Er is een zinnetje dat ik zo vaak tegen mezelf zeg dat het bijna een mantra is geworden: “Oeps, ik doe het mezelf weer aan.” Het is opmerkelijk welk verschil dit fundamentele besef kan maken in je leven.

 

Lees nu het korte gebed dat deze les besluit, en begin je dag met deze gedachten. Als de dag al gevorderd is, begin hem dan opnieuw, nu, op dit moment. Stop even met wat je aan het doen bent en neem deze gedachtegang over. Als je dat doet zet je de toon voor de rest van de dag en kunnen er veranderingen plaatsvinden die je je nu niet voor kunt stellen.

 

Vader, dit is Uw dag. Het is een dag waarop ik niets op mezelf wil doen, maar Uw Stem wil horen bij al wat ik doe; en waarop ik alleen vraag om wat U me biedt, en alleen de Gedachten accepteer die U met mij deelt (2:1-2).


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Om de volledige waarde van het idee van vandaag te ervaren, kun je desgewenst de volgende oefening doen:

Neem drie dingen in gedachten: een plan dat je hebt voor vandaag, iets wat je vandaag graag wilt hebben en een gedachte over vandaag.

Zeg dan het volgende:

“Ik ben van plan om vandaag .........., maar ik wil niets op mezelf doen; ik wil Uw Stem horen bij al wat ik doe.

Ik wil vandaag .......... hebben, maar ik vraag alleen om wat U mij biedt.

Ik denk over vandaag .........., maar ik accepteer allen de Gedachten die U met mij deelt.”

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.

Wat is het ego  9:

Deel 9: WdII.12.5:1

 

1. Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend. Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God.

 

2. Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft. En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen.

 

3. De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft? Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?

 

4. De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt. In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.

 

"Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf."

 

En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.



 

De duisternis van het ego wordt overspoeld met licht; het bloedige altaar van de dood verandert in “in het heiligdom van het Leven zelf”. Hoe? Door “één lelie van vergeving”. Het lijkt een magisch sprookje, waarin de heldin de duistere, afschrikwekkende tempel van de slechte god binnengaat met slechts één bloem in haar hand. Met grote schroom nadert zij het altaar en legt de zuivere, witte lelie daar op neer – en in een flits is alles getransformeerd.

 

Vergeving is inderdaad “magisch”, ze is een wonder. “De heiligste van alle plekken op aarde is waar een oeroude haat een huidige liefde is geworden” (T26. IX.6:1). Zo werkt het wonder van vergeving. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Ik heb de haat en bitterheid in een relatie door vergeving zien veranderen in liefdevolle, wederzijdse toewijding. Dit is geen mooie theorie, geen idealistische fantasie – het werkt.

 

Vergeving maakt het ego ongedaan. Het duisterste van het duisterste dat het ego heeft gemaakt wordt overspoeld met licht, wanneer het wordt aangeraakt door vergeving. We hoeven niet bang te zijn voor de duisternis van het ego; er is niets wat vergeving niet kan genezen.