Les 26
(26 januari)
Mijn aanvalgedachten zijn een aanval op mijn onkwetsbaarheid.
1. Het is zonder meer duidelijk dat je niet onkwetsbaar bent als je aangevallen kunt worden. Jij ziet een aanval als een reële bedreiging. Dat komt doordat je gelooft dat jij werkelijk kunt aanvallen. En wat door jou gevolgen heeft, moet ook op jou gevolgen hebben. Deze wet zal jou uiteindelijk redden, maar nu misbruik je die nog. Daarom moet je leren hoe je die vóór je hoogste belang kunt aanwenden, in plaats van daartegen.
2. Omdat jouw aanvalgedachten geprojecteerd worden, zul je een aanval vrezen. En als je een aanval vreest, moet je wel geloven dat jij niet onkwetsbaar bent. Aanvalgedachten maken je daarom kwetsbaar in je eigen denkgeest, want daar bevinden aanvalgedachten zich. Aanvalgedachten en onkwetsbaarheid kunnen niet beide tegelijk worden aanvaard. Ze zijn met elkaar in tegenspraak.
3. Het idee voor vandaag introduceert de gedachte dat jij altijd eerst jezelf aanvalt. Als het zo is dat aanvalgedachten onvermijdelijk het geloof met zich meebrengen dat jij kwetsbaar bent, dan is hun gevolg dat ze jou in je eigen ogen verzwakken. Zo zijn ze een aanval op jouw waarneming van jezelf. En omdat je in ze gelooft, kun je niet langer in jezelf geloven. Een vals beeld van jezelf heeft de plaats ingenomen van wat jij bent.
4. Oefenen met het idee van vandaag zal jou helpen te begrijpen dat kwetsbaarheid of onkwetsbaarheid het resultaat is van je eigen gedachten. Niets anders dan jouw gedachten kunnen een aanval op jou doen. Niets anders dan jouw gedachten kunnen jou doen denken dat jij kwetsbaar bent. En niets anders dan jouw gedachten kunnen jou bewijzen dat dit niet zo is.
5. Zes oefenperioden zijn nodig om het idee van vandaag toe te passen. Probeer ze elk twee volle minuten te laten duren, hoewel de tijd tot één minuut teruggebracht kan worden als het te ongemakkelijk voor je wordt. Bekort het niet verder.
6. De oefenperiode moet beginnen met de herhaling van het idee voor vandaag; sluit daarna je ogen en kijk opnieuw naar de onopgeloste problemen waarvan de uitkomst jou zorgen baart. Die zorgen kunnen de vorm aannemen van depressiviteit, ongerustheid, kwaadheid, het gevoel van een last, angst, naderend onheil of geobsedeerdheid. Elk tot nu toe onopgelost probleem dat vandaag bij herhaling in je gedachten opduikt, is een geschikt onderwerp. Je zult er in één enkele oefenperiode niet heel veel kunnen behandelen, omdat aan elk probleem een langere tijd dan gewoonlijk moet worden besteed. Het idee van vandaag moet als volgt worden toegepast:
7. Noem eerst de situatie:
Ik maak me zorgen over _________.
Bekijk dan elke mogelijke afloop die in verband daarmee bij je is opgekomen en die jou zorgen baarde, en duid elke afloop heel specifiek aan met de woorden:
Ik ben bang dat er _________ gebeuren zal.
8. Als je de oefeningen op de juiste manier doet, zou je voor elke situatie die je behandelt zeker vijf of zes verontrustende mogelijkheden voorhanden moeten hebben, en mogelijk zelfs meer. Het is veel nuttiger enkele situaties grondig door te nemen dan een groter aantal even aan te stippen. Naargelang de lijst van de verwachte uitkomsten voor elke situatie groeit, zul je waarschijnlijk sommige daarvan minder aanvaardbaar vinden, vooral degene die tegen het eind bij je opkomen. Probeer ze echter allemaal zoveel je kunt een gelijke behandeling te geven.
9. Zeg tegen jezelf, nadat je elke uitkomst waarvoor je bang bent hebt opgenoemd:
Die gedachte is een aanval op mezelf.
Eindig elke oefenperiode met het idee van vandaag nog eens voor jezelf te herhalen.
Toelichting:
Het woordenboek definieert “onkwetsbaar” onder andere als “immuun voor aanval”. Geloven dat ik aangevallen kan worden betekent dus geloven dat ik kwetsbaar ben.
De eerste alinea van deze les bevat een stukje logica dat je zou kunnen ontgaan als je niet zorgvuldig leest:
Jij ziet een aanval als een reële bedreiging. Dat komt doordat je gelooft dat jij werkelijk kunt aanvallen (1:2-3).
Ik ben dus bang voor een aanval van buitenaf, omdat ik geloof dat ik in staat ben om aan te vallen. Want als ik aan kan vallen, kan iedereen dat. Mijn angst om aangevallen te worden komt voort uit de projectie van mijn eigen geloof over mezelf, uit het geloof dat ik niet volkomen liefdevol ben maar boosaardig, slecht en gemeen. Daar gaat de tweede alinea over.
“En wat door jou gevolgen heeft, moet ook op jou gevolgen hebben” (1:4). Zoals les 23 in de laatste alinea zegt, is dit de reden waarom gedachten van aanvallen en aangevallen worden precies hetzelfde zijn. Mijn geloof in aanval, dat ik omzet in daden, zal ook gevolgen hebben voor mijzelf.
De uitspraak: “Deze wet zal jou uiteindelijk redden” (1:5) verwijst naar een waarheid die vaak wordt benadrukt in de Cursus: dat ik vergeving ontvang door vergeving te schenken en genezen word door anderen te genezen. Maar we misbruiken die wet nu, door schuld te projecteren in plaats van liefde uit te breiden. We moeten dus leren deze wet te gebruiken voor ons eigen hoogste belang, in plaats van daartegen (een referentie aan les 24).
Aanvalgedachten maken mij zwakker, of het nu angstige gedachten zijn over de buitenwereld die me aan kan vallen, of agressieve gedachten over mijn eigen aanval op een ander.
De sterken hebben geen vijanden, zegt het Tekstboek in Hoofdstuk 23 (T23. In.1:5). Als ik mijn aanvalgedachten loslaat, zal ik mijn onkwetsbaarheid ervaren. Mijn kwetsbaarheid of onkwetsbaarheid is het resultaat van mijn eigen gedachten (4:1).
Niets anders dan jouw gedachten kunnen een aanval op jou doen (4:2).
Dit is een gedachte waarover ik jarenlang heb gemediteerd en ik heb ondervonden dat het waar is. In het begin is het bijzonder moeilijk te geloven en dat is oké. Werk er gewoon mee, het is een vruchtbare gedachte. Ter aanvulling kun je desgewenst de Inleiding op Hoofdstuk 10 in het Tekstboek lezen.
De instructies voor de beoefening van vandaag zijn langer en gedetailleerder dan gewoonlijk. Lees ze zorgvuldig. Het gaat om een mentaal proces waarmee we ons moeten verbinden. Bekijk bij elke situatie specifiek elke mogelijke afloop daarvan (zie 7:3).
De les benadrukt het belang om grondig te werk te gaan en de tijd te nemen voor het onderzoeken van elke situatie.
Oefeninstructies:
DOEL
Beseffen dat je gevoel van kwetsbaarheid niets te maken heeft met hoe je behandeld wordt, maar uitsluitend met je eigen gedachten – en wel met je aanvalgedachten. Het opgeven van deze gedachten is de weg naar werkelijke onkwetsbaarheid.
OEFENING
Zes keer, gedurende twee minuten (de helft als je je er ongemakkelijk bij voelt).
- Herhaal het idee.
- Sluit je ogen en kies een situatie waar je je zorgen over maakt.
- Benoem eerst de situatie: “Ik maak me zorgen over .....”.
Denk dan na over elke mogelijke afloop die, in verband met deze situatie, bij je opkomt (als het kan vijf of zes) en die jou zorgen baart. Zeg bij elke mogelijke afloop: “Ik ben bang dat er ..... gebeuren zal”.
Besluit dan met: “Die gedachte is een aanval op mezelf”. Dit is de clou, het kernpunt van deze oefening. Wat jou aanvalt is niet de uitkomst van een bepaalde situatie, maar jouw gedachte dat je kwetsbaar bent ten opzichte van deze uitkomst.
- Als je niets meer kunt bedenken met betrekking tot deze situatie, herhaal de procedure dan met andere situaties, totdat de oefentijd voorbij is.
- Herhaal tenslotte nogmaals het idee.
OPMERKING
Wees eerlijk en grondig. Als je niet verder komt dan twee of drie situaties is dat oké. We vinden het niet prettig om tegenover onszelf toe te moeten geven dat we ons vaak voor situaties geplaatst zien die ons beangstigen. Probeer de uitkomsten waar je het meest bang voor bent op dezelfde manier te behandelen als de minder bedreigende. Het zijn alleen verschillende vormen van je geloof dat je kwetsbaar bent.