8. Wat is de werkelijke wereld?
(Lessen 291 - 300)
Inleiding:
1. De werkelijke wereld is een symbool, zoals al het overige wat waarneming te bieden heeft. Toch staat ze voor iets wat tegengesteld is aan wat jij hebt gemaakt. Jouw wereld wordt gezien door ogen vol angst en levert je denkgeest de bewijzen van verschrikking. De werkelijke wereld kan alleen waargenomen worden met ogen die door vergeving zijn gezegend, zodat ze een wereld zien waarin verschrikking onmogelijk is en bewijzen voor angst niet kunnen worden gevonden.
2. De werkelijke wereld bevat een tegenhanger voor elke ongelukkige gedachte die zich in jouw wereld weerspiegelt, een feilloze correctie voor de beelden van angst en de geluiden van strijd waar jouw wereld vol van is. De werkelijke wereld toont een wereld die anders wordt gezien, door kalme ogen en met een vredige denkgeest. Daar heerst niets dan rust. Kreten van pijn en verdriet zijn daar niet te horen, want daar rest niets behalve vergeving. En de beelden zijn er vriendelijk. Alleen blije beelden en geluiden kunnen doordringen tot de denkgeest die zichzelf vergeven heeft.
3. Wat voor behoefte heeft zo’n denkgeest aan doodsgedachten, aanval- en moordgedachten? Wat kan hij anders om zich heen zien dan geborgenheid, liefde en vreugde? Wat is er dat hij zou verkiezen te verwerpen en wat is er waartegen hij oordelen wil? De wereld die hij ziet komt voort uit een denkgeest die met zichzelf in vrede is. In niets wat hij ziet loert enig gevaar, want hij is zachtaardig, en zachtaardigheid is het enige wat hij ziet.
4. De werkelijke wereld is het symbool dat de droom van zonde en schuld voorbij is en Gods Zoon niet langer slaapt. Zijn wakkere ogen zien de ontwijfelbare weerspiegeling van de Liefde van zijn Vader, de stellige belofte dat hij is verlost. De werkelijke wereld markeert het einde van de tijd, want haar aanblik maakt tijd zinloos.
5. De Heilige Geest heeft de tijd niet nodig als die Zijn doel heeft gediend. Nu wacht Hij slechts dat ene ogenblik nog tot God Zijn laatste stap zet, dan is de tijd verdwenen en heeft in zijn heengaan waarneming met zich meegenomen en enkel de waarheid achtergelaten om zichzelf te zijn. Dat ogenblik is ons doel, want het bevat de Godsherinnering. En terwijl we een vergeven wereld aanschouwen is Hij het die ons roept en mee naar huis komt nemen, en ons herinnert aan onze Identiteit, die onze vergeving aan ons teruggegeven heeft.
Toelichting:
Deel 1: WdII.8.1:1-2
“De werkelijke wereld is een symbool, zoals al het overige wat waarneming te bieden heeft. Toch staat ze voor iets wat tegengesteld is aan wat jij hebt gemaakt.”
De term “werkelijke wereld” lijkt in de Cursus iets tegenstrijdigs te hebben. In les 132 werd verklaard: “Er is geen wereld!” (WdI.132.6:2). Hoe kan er dan een werkelijke wereld zijn? De Cursus erkent ook dat er sprake is van tegenstrijdigheid (T26.III.3:3).
Hier wordt ons verteld: “De werkelijke wereld is een symbool” (1:1).
Een symbool vertegenwoordigt een object, het is niet dat object zelf. Het staat ergens voor, zoals bijvoorbeeld het woord “boom” staat voor het object dat we bij die naam noemen.
De werkelijke wereld is een symbool dat staat “voor iets wat tegengesteld is aan wat jij hebt gemaakt” (1:2). We hebben afscheiding gemaakt, de werkelijke wereld symboliseert eenheid, maar is niet die eenheid zelf. We maakten angst, de werkelijke wereld symboliseert liefde, maar is niet die liefde zelf. We maakten vergissingen, de werkelijke wereld symboliseert waarheid, maar is niet die waarheid zelf.
De wereld is slechts een symbool van een gedachte. Ze kan de gedachte van angst symboliseren of de gedachte van liefde. Ze kan, in onze waarneming, getuigen van angst of van liefde (WdII.7.2:2). De wereld zelf is geen werkelijkheid, ze staat alleen voor iets dat, zoals alle waarneming, alleen in de denkgeest bestaat. Ze is “de uiterlijke weergave van een innerlijke toestand” (T21.In.1:5). Wat door toedoen van de Heilige Geest verandert is niet de wereld zelf, maar wat deze voor ons symboliseert:
Probeer dan ook niet de wereld te veranderen, maar kies ervoor je denken over de wereld te veranderen (T21.In.1:7).
De werkelijke wereld die we zoeken – en dat is het doel van Een cursus in wonderen – is dus niet een veranderde wereld, maar een veranderde waarneming van de wereld.
Deel 2: WdII.8.1:3-4
“Jouw wereld wordt gezien door ogen vol angst en levert je denkgeest de bewijzen van verschrikking. De werkelijke wereld kan alleen waargenomen worden met ogen die door vergeving zijn gezegend, zodat ze een wereld zien waarin verschrikking onmogelijk is en bewijzen voor angst niet kunnen worden gevonden.”
De wereld is een symbool van angst of van liefde.
Jouw wereld wordt gezien door ogen vol angst en levert je denkgeest de bewijzen van verschrikking (1:3).
Wat we zien wordt bepaald door de stem waarnaar we verkiezen te luisteren. Als we naar angst luisteren, zal de wereld die we zien angst symboliseren en gevuld zijn met “de bewijzen van verschrikking”. De wereld laat ons zien wat we haar zeggen ons te laten zien. Als we luisteren naar angst zien we dingen die angst rechtvaardigen. We zien haat, aanval, egoïsme, woede, conflict en moord. Maar al deze dingen zijn interpretaties van wat we zien. Voor elk ervan is een andere interpretatie mogelijk. We kunnen onze waarneming verenigen met die van de Heilige Geest, zodat Hij ons in staat kan stellen de wereld anders te zien.
De werkelijke wereld kan alleen waargenomen worden met ogen die door vergeving zijn gezegend, zodat ze een wereld zien waarin verschrikking onmogelijk is en bewijzen voor angst niet kunnen worden gevonden (1:4).
Als we luisteren naar liefde of vergeving zien we dingen die liefde rechtvaardigen. Niets van wat we zien getuigt van verschrikking. Stel je eens een wereld voor waarin “verschrikking onmogelijk is”, waarin niets is wat zegt: “Wees op je hoede!”. Dat is de werkelijke wereld die de Cursus bedoelt. Alles wordt waargenomen “met ogen die door vergeving zijn gezegend”. De interpretatie van alles wat we zien wordt volkomen anders dan we gewend zijn.
De denkgeest bepaalt welke wereld we zien. Met de hulp van de Heilige Geest kunnen we kiezen wat we willen zien – en dat zullen we zien. De wereld waar we naar kijken is niet veranderd, maar onze interpretatie ervan is 100 % veranderd. We zien niet langer de vele vormen van angst die het ego heeft bedacht; in plaats daarvan zien we niets dan liefde of een roep om liefde. Niets van wat we zien vraagt om veroordeling en straf. Alles wat we zien vraagt alleen maar om liefde.
Deel 3: WdII.8.2:1-2
“De werkelijke wereld bevat een tegenhanger voor elke ongelukkige gedachte die zich in jouw wereld weerspiegelt, een feilloze correctie voor de beelden van angst en de geluiden van strijd waar jouw wereld vol van is. De werkelijke wereld toont een wereld die anders wordt gezien, door kalme ogen en met een vredige denkgeest.”
De werkelijke wereld bevat een tegenhanger voor elke ongelukkige gedachte die zich in jouw wereld weerspiegelt, een feilloze correctie voor de beelden van angst en de geluiden van strijd waar jouw wereld vol van is (2:1).
Als de werkelijke wereld een tegenhanger bevat voor elke ongelukkige gedachte die we denken, dan moet hij bestaan uit louter gelukkige gedachten! Het verschil zit in de gedachten over wat waargenomen wordt, niet in de waargenomen objecten zelf. In die zin lijkt het bijna alsof we ons in een videotheek bevinden met filmpjes van mogelijke interpretaties van elke persoon en elke gebeurtenis in ons leven. We kunnen kiezen of we de filmpjes van de Heilige Geest bekijken of die van het ego. Dezelfde scenes, maar met een andere regisseur en een andere betekenis.
De werkelijke wereld toont een wereld die anders wordt gezien, door kalme ogen en met een vredige denkgeest (2:2).
Het verschil zit in de vredigheid van de denkgeest tijdens de waarneming. Dit is de eerste van de drie verwijzingen naar de waarnemende denkgeest. De andere twee zijn “de denkgeest die zichzelf vergeven heeft” (2:6) en “een denkgeest die met zichzelf in vrede is” (3:4).
Wij gaan ervan uit dat onze waarneming van de wereld ons iets laat zien wat werkelijk is, maar in feite laat ze ons iets zien over de staat van onze denkgeest. “De beelden van angst en de geluiden van strijd” (2:1) die we waarnemen, zijn niets anders dan de reflectie van de angst en de strijd in onze eigen denkgeest. Wanneer de denkgeest in vrede is zien we de wereld anders, omdat onze denkgeest er iets anders op projecteert.
Laten we dus zoeken naar de genezing van onze eigen denkgeest en de wereld zal tegelijkertijd genezen.
Deel 4: WdII.8.2:3-6
“Daar heerst niets dan rust. Kreten van pijn en verdriet zijn daar niet te horen, want daar rest niets behalve vergeving. En de beelden zijn er vriendelijk. Alleen blije beelden en geluiden kunnen doordringen tot de denkgeest die zichzelf vergeven heeft.”
In de werkelijke wereld “heerst niets dan rust” (2:3). Er zijn geen conflicten, geen strijd. Ik denk dat er, wanneer we de werkelijke wereld zien, geen enkele druk meer is. Wij hebben vaak een houding ten opzichte van spiritualiteit die bijna paniekerig is: we moeten iets doen en we moeten het goed doen – en wel nú. Dat is geen rust. De beelden en geluiden van de werkelijke wereld zijn kalm en vredig en vervullen ons met de zekerheid dat niets werkelijks bedreigd kan worden (Tin.2:2). Daarom is er geen reden voor paniek.
Kreten van pijn en verdriet zijn daar niet te horen, want daar rest niets behalve vergeving (2:4).
Dit betekent niet dat we onverschillig moeten worden ten opzichte van het lijden in de wereld. Het Tekstboek zegt daarover:
Liefde antwoordt altijd, want ze is niet in staat een roep om hulp te negeren, of geen gehoor te geven aan de kreten van pijn die tot haar opstijgen uit elk deel van deze vreemde wereld die jij wel gemaakt hebt, maar niet wilt (T13.VII.4:3).
Dit betekent dat de kreten van pijn en verdriet niet gehoord worden als getuigen van angst, maar als een roep om hulp, als iets dat een liefdevolle reactie vraagt in plaats van veroordeling. De genezen denkgeest die de werkelijke wereld ziet raakt niet van streek bij het horen van de kreten van pijn en verdriet, omdat hij weet dat daar niets rest behalve vergeving (2:4). Niets valt buiten hoop of hulp.
En de beelden zijn er vriendelijk. Alleen blije beelden en geluiden kunnen doordringen tot de denkgeest die zichzelf vergeven heeft (2:5-6).
Onder de klanken van angst hoort de denkgeest die zichzelf vergeven heeft “alle dankliederen die de wereld zingt” (WdII.293.2:2). Het lied van de liefde overstemt de treurzang van de angst. In alles weerklinkt de klank van verlossing.
Er is een manier om naar elk ding te kijken waardoor dit voor jou een volgende stap wordt naar Hem en naar de verlossing van de wereld (WdII.193.13:1).
Deel 5: WdII.8.3:1-3
“Wat voor behoefte heeft zo’n denkgeest aan doodsgedachten, aanval- en moordgedachten? Wat kan hij anders om zich heen zien dan geborgenheid, liefde en vreugde? Wat is er dat hij zou verkiezen te verwerpen en wat is er waartegen hij oordelen wil?”
Wat voor behoefte heeft zo’n denkgeest aan doodsgedachten, aanval e en moordgedachten? (3:1).
Wat is “zo’n denkgeest”? “Een vredige denkgeest” (2:2), een “denkgeest die zichzelf vergeven heeft” (2:6), “een denkgeest die met zichzelf in vrede is” (3:4).
Hoe zou het voor mijn denkgeest zijn om met zichzelf in vrede te zijn? Hoe zou het voelen om mezelf volledig vergeven te hebben, om geen kwellende spijt te hebben over het verleden, geen angst voor de toekomst, geen onderdrukte schuld en geen enkel gevoel van mislukking? Volledig in vrede zijn is hetzelfde als mezelf volledig vergeven hebben. Dat kan niet anders. Want hoe kan ik in vrede zijn als er nog iets is dat ik mezelf nog niet heb vergeven? En hoe kan ik mezelf iets vergeven waarover ik nog niet in vrede ben?
Laat me naar mezelf kijken en bereid zijn de zelfveroordeling onder ogen te zien die zich verborgen houdt in de duistere hoeken van mijn denkgeest. Ik weet dat het er is. Het is de bron van de aanhoudende vage onrust die me achtervolgt, de neiging om steeds over mijn schouder te kijken, de lichte angst die een onverwachte brief of telefoontje bij me oproept. Iets in mij is bang om “ontdekt” te worden. Maar deze zelfveroordeling is de bron van meer dan alleen mijn gevoelens van onbehagen. Het is ook de bron van mijn “doodsgedachten, aanval- en moordgedachten” (3:1). Mijn angst voor de dood komt voort uit mijn verdrongen schuld. Mijn instinctieve aanvallen op degenen om me heen komen voort uit een verdedigingsmechanisme dat ik heb ontwikkeld om een oordeel over mijn ”zonden” af te weren. Mijn verlangen om anderen het leven te ontnemen – met in het extreme geval moord – komt voort uit de overtuiging dat mij iets ontbreekt.
Dit alles draagt bij aan mijn waarneming van de wereld. Het zijn de redenen waarom ik overal “beelden van angst en geluiden van strijd” (2:1) waarneem. Als mijn denkgeest in vrede zou zijn, als ik mezelf vergeven zou hebben, zou ik de wereld anders zien. Ik zou haar zien zonder deze filters die mijn zicht vertroebelen. Dan zou ik de werkelijke wereld zien. Alles wat “zo’n denkgeest” zou zien is “geborgenheid, liefde en vreugde” (3:2).
Zonder schuld in mijn denkgeest is er niets “dat hij zou verkiezen te verwerpen en ..... waartegen hij oordelen wil” (3:3). De schuld in mijn denkgeest heeft me tot waanzin gedreven en de krankzinnige wereld die ik zie is daar het resultaat van. De Heilige Geest weet “dat alle verlossing een uitweg is uit schuld” (T14.III.13:4). Als er geen schuld zou zijn in mijn denkgeest, zou ik geen schuld zien in de wereld, omdat alle schuld die ik zie niets anders is dan de projectie van mijn eigen schuld. En daarom: als ik vandaag iemand als schuldig zie en de neiging heb hem te veroordelen, laat ik mezelf er dan aan herinneren:
Je haat je broeder nooit om zijn zonden, maar alleen om die van jou (T31. III.1:5).
Het probleem dat ik zie is niet buiten mij, maar in mijn eigen denkgeest. Laat ik me dus tot de heilige Geest wenden en Zijn hulp vragen om alle schuld uit mijn denkgeest te verwijderen, zodat mijn waarneming van de werkelijke wereld niet langer wordt geblokkeerd. Laat mijn doel, vandaag en elke dag, een denkgeest zijn “die met zichzelf in vrede is” (3:4). Voor zo’n denkgeest, vrij van schuld, zal het zien van de werkelijke wereld op een natuurlijke wijze plaatsvinden, zonder enige inspanning, omdat hij voor het eerst volkomen helder ziet.
Deel 6: WdII.8.3:4-5
“De wereld die hij ziet komt voort uit een denkgeest die met zichzelf in vrede is. In niets wat hij ziet loert enig gevaar, want hij is zachtaardig, en zachtaardigheid is het enige wat hij ziet.”
Een denkgeest die zichzelf vergeven heeft is in vrede met zichzelf (3:4) en de wereld die zo’n denkgeest ziet komt voort uit die innerlijke vrede. Zonder zelfvergeving is innerlijke vrede niet mogelijk. En wanneer we die innerlijke vrede naar buiten toe uitbreiden, wordt het zien van een wereld van vrede mogelijk. Les 34 zei daarover:
Innerlijke vrede is ontegenzeggelijk een innerlijke zaak. Het moet beginnen bij je eigen gedachten en zich dan naar buiten toe uitbreiden. Juist uit jouw vredige denkgeest vloeit een vredige waarneming van de wereld voort (WdI.34.1:2-4).
Een denkgeest die geleerd heeft zichzelf te vergeven en in vrede te zijn “is zachtaardig, en zachtaardigheid is het enige wat hij ziet” (3:5). Ik heb diverse spirituele leraren horen zeggen dat, wanneer spiritualiteit teruggebracht wordt tot twee woorden, deze woorden “Wees zachtaardig” zouden zijn. Ik heb ook veel mensen ontmoet in mijn leven die zichzelf zeer spiritueel noemden, zelfs een spirituele autoriteit, maar die me uiteindelijk toch aan het twijfelen brachten omdat ze niet zachtaardig waren. En ik heb die neiging ook in mezelf vastgesteld. Het is te gemakkelijk om jezelf “spiritueel correct” te noemen of een goed mens, als je zachtaardigheid uit het oog verliest.
Als ik het moordzuchtige ego in mezelf heb ontmoet en geleerd heb dit te vergeven; als ik mijn geloof in mijn eigen zwakheid en broosheid heb ontdekt en geleerd heb deze te vergeven; als ik jarenlang getwijfeld heb en geleerd heb dit te vergeven; als ik ontdekt heb hoe vaak ik niet leef volgens mijn eigen normen en waarden en geleerd heb dit te vergeven; als ik geworsteld heb met mijn hardnekkige ongeloof en geleerd heb dit te vergeven – dan zal ik zachtaardig zijn. Ik leer zachtaardig te zijn jegens anderen door zachtaardig te zijn jegens mezelf. Laat ik dus deze les ter harte nemen: De denkgeest die zichzelf vergeven heeft is zachtaardig, en zachtaardigheid is het enige wat hij ziet (3:5).
Wanneer ik anderen als een bedreiging zie en hun bedoelingen in twijfel trek, komt dat alleen doordat ik mijn eigen bedoelingen niet vertrouw en mezelf nog niet vergeven heb.
Deel 7: WdII.8.4:1
“De werkelijke wereld is het symbool dat de droom van zonde en schuld voorbij is en Gods Zoon niet langer slaapt.”
De wereld die gezien wordt door een denkgeest die in vrede is en zichzelf heeft vergeven is een symbool. Een symbool vertegenwoordigt iets of staat ergens voor. Het is niet het object zelf, maar iets wat daarnaar verwijst of het verbeeldt.
Wat symboliseert de werkelijke wereld? “Dat de droom van zonde en schuld voorbij is en Gods Zoon niet langer slaapt”. De werkelijke wereld is een symbool dat ons vertelt dat wat waarneming ziet slechts een droom is en dat zich daaraan voorbij een andere werkelijkheid bevindt. In deze hogere orde van werkelijkheid is er niets om te veroordelen. Wanneer we uitsluitend geborgenheid, liefde en vreugde om ons heen waarnemen, zonder dat er ergens gevaar op de loer ligt, dan vertelt dit ons dat we geen lichaam zijn en dat leven niet eindigt; dat alleen liefde werkelijk is en angst niet bestaat. Binnen de illusie van de waarneming zien we iets dat spreekt van een eeuwige werkelijkheid. Wat we zien herinnert ons eraan dat wij niet de droom zijn. Onze denkgeest is al wakker, want:
God schept alleen de wakende denkgeest. Hij slaapt niet en Zijn scheppingen kunnen niet delen wat Hij niet geeft, noch omstandigheden maken die Hij niet met hen deelt (WdI.167.8:1-2).
Alleen de wakende denkgeest bestaat, omdat God hem wakend geschapen heeft. Wat Hij geschapen heeft kan niet slapen omdat Hij ons die slaap niet gegeven heeft. We kunnen onszelf evenmin slapend maken. Daarom moeten we wakker zijn. Dat is wat de werkelijke wereld symboliseert. In deze wereld is de waarneming van dit symbool ons enige doel. Onze uiteindelijke bestemming ligt voorbij de werkelijke wereld, maar dat is niet onze zorg. Ons werk bestaat uit het bereiken van ware waarneming: waarneming moet eerst op orde worden gebracht voor je iets kunt kennen of weten (T3.III.1:2). En: “je hebt grote behoefte aan onderricht in waarneming, want je begrijpt niets” (T11.VIII.3:5).
Wij bevinden ons in een proces waarin waarneming door vergeving op orde wordt gebracht. Hoe meer we vergeven, des te duidelijker en vaker we de werkelijke wereld zullen zien, totdat we niets anders meer zien. En dan zijn we klaar met ons werk en zal God zich naar ons toebuigen om ons thuis te brengen.
Vergeving is het middel waardoor ik mijn onschuld zal herkennen. Ze is de weerspiegeling van Gods Liefde op aarde. Ze zal me zo dicht bij de Hemel brengen dat Gods Liefde zich naar mij toe kan buigen en me kan opheffen naar Hem (WdI.60.1:4-6).
Deel 8: WdII.8.4:2-3
“Zijn wakkere ogen zien de ontwijfelbare weerspiegeling van de Liefde van zijn Vader, de stellige belofte dat hij is verlost. De werkelijke wereld markeert het einde van de tijd, want haar aanblik maakt tijd zinloos.”
Wanneer we de werkelijke wereld beginnen waar te nemen beginnen we te ontwaken. Misschien hebben we al enkele kleine glimpjes van deze wereld opgevangen. Het Tekstboek spreekt over “Een lichte knippering van je oogleden, die zolang gesloten zijn geweest” (T18.III.3:4). En: ”Je lijkt op iemand die nog hallucineert, maar niet [meer] overtuigd is van wat hij ziet” (T26.V.11:7).
Zijn wakkere ogen zien de ontwijfelbare weerspiegeling van de Liefde van zijn Vader, de stellige belofte dat hij is verlost (4:2).
We zijn nog niet helemaal wakker, maar we zijn aan het ontwaken. De werkelijke wereld weerspiegelt Gods liefde voor ons. Onze nieuwe waarnemingen, ons gegeven door de Heilige Geest, versterken ons vertrouwen dat we inderdaad zijn verlost.
Hoe meer we de werkelijke wereld zien, des te meer we ons zullen realiseren dat er geen behoefte meer is aan tijd:
De werkelijke wereld markeert het einde van de tijd, want haar aanblik maakt tijd zinloos (4:3).
Het enige doel van de tijd is het bereiken van de werkelijke wereld. Wanneer we dat doel bereikt hebben heeft tijd geen zin meer. In Herhaling IV van het Werkboek wordt ons verteld dat we, elke keer wanneer we pauzeren om de les van de dag te doen, de tijd gebruiken waarvoor die is bedoeld (WdI.hIV.In.7:3). Elke keer wanneer we proberen een obstakel voor vrede te overwinnen; elke keer wanneer we in vergeving de genade van God tot ons laten komen, gebruiken we de tijd voor het enige waarvoor hij is bedoeld. “Hiertoe werd de tijd gemaakt” (WdI.193.10:4; zie deze gehele alinea: WdI.193.10:1-5).
Vandaag wil ik de tijd gebruiken waarvoor hij is bedoeld. Ik zal ‘s morgens en ’s avonds mediteren, de les elk uur herhalen en daar tussendoor zo vaak mogelijk. Ik zal bereidwillig meewerken aan het transformeren van mijn waarneming. Elke keer als mijn vrede verstoord dreigt te raken zal ik mij naar binnen keren en Gods genezende licht zoeken. Ik wil me realiseren dat dit het enige doel is waarvoor de tijd is gemaakt en dat er geen betere manier is om deze te besteden. Zo hoop ik de dag dichterbij te brengen waarop ik geen behoefte meer heb aan tijd, omdat al mijn waarnemingen verenigd zijn met de visie van Christus, en de werkelijke wereld zich stralend voor mijn ogen ontvouwt.
Deel 9: WdII.8.5:1-2
“De Heilige Geest heeft de tijd niet nodig als die Zijn doel heeft gediend. Nu wacht Hij slechts dat ene ogenblik nog tot God Zijn laatste stap zet, dan is de tijd verdwenen en heeft in zijn heengaan waarneming met zich meegenomen en enkel de waarheid achtergelaten om zichzelf te zijn.”
Wanneer de tijd eenmaal het doel van de Heilige Geest heeft gediend, is er geen behoefte meer aan. Maar het is aan ons welk doel de tijd dient.
Twee hoofdstukken van het Tekstboek bespreken het gebruik van de tijd: Hoofdstuk 13, paragraaf IV: “De functie van tijd” en Hoofdstuk 15, paragraaf 1: “De twee manieren om de tijd te gebruiken”. Deze teksten vertellen ons dat we de tijd kunnen gebruiken voor het ego of voor de Heilige Geest. Het ego gebruikt de tijd om zichzelf in stand te houden. Het ziet de tijd als destructief. De Heilige Geest gebruikt de tijd om te genezen.
Net als de Heilige Geest gebruikt het ego de tijd om jou ervan te overtuigen dat doel en tijd van het onderwijs onontkoombaar zijn. Voor het ego is het doel de dood, en dat is zijn eind. Maar voor de Heilige Geest is het doel het leven, en dat heeft geen einde (T15.I.2:7-9).
Ons wordt gevraagd: “Begin je te bekwamen in het gebruik dat de Heilige Geest van de tijd maakt als een leermiddel tot vrede en geluk”(T15.I.9:4). Dat doen we door het heilig ogenblik te oefenen. “De tijd is je vriend, mits je het aan de Heilige Geest overlaat die te gebruiken” (T15.I.15:1). Er is behoefte aan tijd zolang we aan het leren zijn hem alleen voor Zijn doel te gebruiken; door verleden en toekomst los te laten en vrede te zoeken in het heilig ogenblik in het hier en nu.
Elke dag behoort aan wonderen te zijn gewijd. Het doel van de tijd is jou de gelegenheid te geven te leren de tijd constructief te gebruiken. Zo is het een leermiddel op een doel gericht. De tijd zal ophouden wanneer hij niet langer van nut is om het leerproces te vergemakkelijken (T1.I.15:1-4).
Zin 5:2 begint met het woord “Nu”. Dit “nu” verwijst naar het moment waarop de tijd zijn doel heeft gediend; als er niets meer is wat nog gedaan of geleerd moet worden en we alleen nog maar hoeven te wachten “tot God Zijn laatste stap zet”. De tijd duurt nog even voort zodat we van de werkelijke wereld kunnen genieten en dan verdwijnt hij gewoon.
De term ”laatste stap” wordt 29 keer gebruikt in de Cursus. Hij vertegenwoordigt de overgang van waarneming (dualiteit) naar kennis (eenheid), van de wereld naar de Hemel, van lichaam naar geest. Elke keer wordt duidelijk gemaakt dat deze stap alleen door God wordt gezet, dat dit niet aan ons is. Ons enige aandeel bestaat eruit onszelf daarop voor te bereiden; onze waarneming te zuiveren tot het “ware waarneming” is geworden. Of zoals hierboven werd geciteerd: “Elke dag behoort aan wonderen te zijn gewijd”.
Dat is het enige waarvoor de tijd is bedoeld.
Deel 10: WdII.8.5:3-4
“Dat ogenblik is ons doel, want het bevat de Godsherinnering. En terwijl we een vergeven wereld aanschouwen is Hij het die ons roept en mee naar huis komt nemen, en ons herinnert aan onze Identiteit, die onze vergeving aan ons teruggegeven heeft.”
“Dat ene ogenblik” (5:2), het ogenblik waarin God Zijn laatste stap zet, “is ons doel, want het bevat de Godsherinnering” (5:3). Een analogie die bij me opkomt, is een voetbalteam dat de wereldbeker probeert te winnen. De “laatste stap” is de overhandiging van de beker. Dat is het uiteindelijke doel van het team, maar het overhandigen van de beker is niet aan hen. Hun aandeel is het winnen van wedstrijden en daardoor het moment van overwinning bereiken. De beker ontvangen ze van de officials. Hoewel het overwinnen van tegenstanders niet echt past bij het bereiken van de werkelijke wereld, gaat deze vergelijking wel op. Ons aandeel bestaat eruit de plaats – de werkelijke wereld – te bereiken, waar de trofee – de Godsherinnering – ontvangen kan worden. Maar die ontvangen we van God Zelf.
Wij leren niet ons God te herinneren, we leren alles te vergeten wat deze herinnering onmogelijk maakt en alles te verwijderen wat we tussen onze denkgeest en de waarheid hebben geplaatst. Wanneer we, met de hulp van de Heilige Geest, alle barrières hebben verwijderd keert de Godsherinnering vanzelf naar ons terug.
“En terwijl we een vergeven wereld aanschouwen” (dat is het resultaat van het vergevingswerk dat we samen met de Heilige Geest hebben gedaan) “is Hij het die ons roept en mee naar huis komt nemen” (God is Degene die ons meeneemt voorbij de werkelijke wereld) “en ons herinnert aan onze Identiteit, die onze vergeving aan ons teruggegeven heeft” (5:4). Wanneer we de wereld vergeven hebben wordt de Godsherinnering in ons hersteld, evenals de herinnering van onze eigen Identiteit in Hem.
Dit is meer dan een interessant theologisch standpunt, het heeft praktische implicaties. Soms leidt het ego ons om de tuin door ons te laten proberen God rechtstreeks te bereiken. We kunnen verstrikt raken in een worsteling om ons God te herinneren of onze Identiteit als Zoon van God. Hoewel dit het uiteindelijke doel is – net als het winnen van de beker in een voetbaltoernooi – kunnen we dit doel nooit bereiken wanneer we het tot onderwerp van onze inspanningen maken, zonder “de wedstrijden te spelen”. Dat zou hetzelfde zijn als het stelen van de beker, in plaats van deze te winnen. Onze aandacht moet gericht zijn op vergeving: datgene wat ons voorbereidt op het ontvangen van de Godsherinnering uit Zijn eigen Handen. Wanneer we de herinnering van God en onze Identiteit tot rechtsreeks doel maken, proberen we de stappen te ontwijken die nodig zijn om dat doel te bereiken. We kunnen die stappen niet overslaan.
Ik zal vergeven en dit zal verdwijnen. Herhaal bij iedere ongerustheid, iedere zorg, en elke vorm van lijden juist deze woorden. En dan heb je de sleutel in handen die de Hemelpoort opent en de Liefde van God de Vader eindelijk naar de aarde omlaag brengt om haar tot de Hemel te verheffen. God Zelf zal deze laatste stap zetten. Weiger de kleine stapjes niet die Hij jou vraagt naar Hem te zetten (WdI.193.13:3-7).