Les 258
(15 september)
Laat ik me herinneren dat God mijn doel is.
1. Al wat nodig is, is onze denkgeest erin te trainen voorbij te zien aan alle futiele, zinloze doelen en ons te herinneren dat God ons doel is. De herinnering van Hem ligt verscholen in onze denkgeest, slechts verduisterd door onze kleine nutteloze doelen die niets te bieden hebben en niet bestaan. Blijven we toestaan dat Gods genade in onbewustheid straalt, terwijl we in plaats daarvan de speeltjes en prulletjes van de wereld zoeken? God is ons enig doel, onze enige Liefde. We hebben geen ander streven dan ons Hem te herinneren.
2. Ons doel is niets anders dan de weg te volgen die leidt naar U. We hebben geen ander doel. Wat zouden we anders kunnen verlangen dan ons U te herinneren? Wat zouden we anders kunnen zoeken dan onze Identiteit?
Toelichting:
Heb je gemerkt dat we in een reeks “Laat ik me herinneren”– dagen terecht zijn gekomen? Beginnend met de les van gisteren zijn het er vier: Laat ik me herinneren wat mijn doel is, dat God mijn doel is, dat er geen zonde is en dat God mij geschapen heeft. Er was nog een eerdere les met dit thema, namelijk les 124: “Laat me mij herinneren dat ik één ben met God.”
Herinneren is een van de dingen waar het bij de Werkboeklessen om gaat. Hoe vaak komen de ideeën tijdens de dag bij me op? Hoe vaak pauzeer ik om er een minuut of twee over na te denken? Hoe vaak weerspiegelt mijn gemoedstoestand mijn enige doel, of God als mijn doel? En hoe vaak weerspiegelt hij juist het tegenovergestelde? Het doel van de vaste oefentijden – ’s morgens, ’s avonds en eenmaal per uur – is het omscholen van mijn denkgeest om te gaan denken in de lijn van de Cursus. Ik twijfel er geen moment aan dat we een dergelijke training en oefening nodig hebben.
Al wat nodig is, is onze denkgeest erin te trainen voorbij te zien aan alle futiele, zinloze doelen en ons te herinneren dat God ons doel is (1:1).
De ”futiele, zinloze doelen” lijken in ons bewustzijn echter enorm, in plaats van klein. Ze nemen onze denkgeest volledig in beslag en houden hem op die manier weg bij zijn ware doel. Daarom is training nodig. De herinnering van God is al in ons aanwezig (1:2), daar hoeven we niet naar te gaan graven. “God is in je geheugen” (T10.II.2:4). Het enige wat we hoeven te doen is voorbijzien aan “onze kleine nutteloze doelen die niets te bieden hebben en niet bestaan” (1:2) en deze op te geven. Ze verduisteren de herinnering van God in ons. Als we die doelen uit de weg hebben geruimd, stroomt de herinnering van God ons bewustzijn binnen.
“De speeltjes en prulletjes van de wereld”, die wij zo gretig najagen, zijn er de oorzaak van dat “Gods genade in onbewustheid straalt” (1:3). Gods zonlicht schijnt, maar we zien het niet, we gaan winkelen. Niet alleen in het winkelcentrum om dingen te kopen, ook in relaties voor speciaalheid, op de arbeidsmarkt voor macht, invloed en rijkdom, in de bars voor seks en op de TV voor vermaak.
Wil ik de herinnering van God? Het enige wat nodig is, is mijn bereidheid om op te houden mezelf te verblinden. “Laat ik me herinneren”. God, laat ik me herinneren!
God is ons enig doel, onze enige Liefde. We hebben geen ander streven dan ons Hem te herinneren (1:4-5).
Wat zouden we verder nog kunnen verlangen dat hiermee te vergelijken is? Elke keer wanneer ik vandaag de neiging voel opkomen om te gaan “winkelen” voor iets anders, zal ik dit zien als een signaal dat mij er aan herinnert: “God is mijn doel”.
Een Cursusvriend stuurde mij een baseballachtige cap met de letters: MEDIG. Deze stonden voor “Mijn Enig Doel Is God”. Ik denk dat ik die cap vandaag maar opzet, het is een goede geheugensteun.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS ZONDE”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is zonde”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is zonde”- tekst.
Wat is zonde 8:
Deel 8: WdII.4.4:4
1. Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is. Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.
2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.
3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is. Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.
4. De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood.
"Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen."
5. Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?
Terwijl we verwikkeld zijn in het drama van het “kinderspel” (4:2) bestaat de werkelijkheid nog steeds. Die is nooit veranderd. “Maar al die tijd straalt Zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen” (4:4). Onze “pretenties”, het kinderspel, het spel dat we een lichaam zijn dat lijdt onder kwaad en schuld en dood, heeft de diepe, duurzame realiteit van Gods Liefde niet veranderd en kan dat ook niet, evenmin als de oneindige, volmaakte veiligheid waarin we in Hem verblijven.
De onveranderlijkheid van de Hemel ligt in jou, zo diep vanbinnen, dat er niets in deze wereld is of het gaat onopgemerkt en ongezien voorbij. De stille oneindigheid van eindeloze vrede omhult jou teder in haar zachte omhelzing, zo krachtig en kalm, en sereen in de macht van haar Schepper, dat niets de Heilige Zoon van God in jou verstoren kan (T29.V.2:3-4).
Gods Liefde garandeert ons eeuwige veiligheid. Omdat Zijn Liefde eeuwig is, zijn wij dat ook. Omdat Zijn Liefde standvastig is, zijn wij dat ook.
De Zoon van het Leven kan niet worden gedood. Hij is onsterfelijk, zoals zijn Vader. Wat hij is kan niet worden veranderd. Hij is het enige in heel het universum dat één moet zijn. Wat eeuwig lijkt zal allemaal een einde kennen. De sterren zullen verdwijnen, en er zal geen dag of nacht meer zijn. Alle dingen die komen en gaan, de getijden, de seizoenen en de levens van mensen, alle dingen die met de tijd veranderen, opbloeien en wegsterven, zullen niet terugkeren. Daar waar de tijd een eind heeft gesteld is niet waar het eeuwige is. Gods Zoon kan nooit veranderen door wat mensen van hem hebben gemaakt. Hij zal zijn zoals hij was en is, want de tijd heeft zijn lot niet bezegeld, noch het uur van zijn geboorte en dood bepaald (29.VI.2:3-12).