Les 266
(23 september)
Mijn heilig Zelf woont in jou, Zoon van God.
1. Vader, U hebt me ál Uw Zonen gegeven als mijn verlossers en mijn raadgevers in het zien, als degenen die Uw heilige Stem tot mij brengen. In hen bent U weerspiegeld en in hen kijkt Christus terug naar mij vanuit mijn Zelf. Laat Uw Zoon Uw heilige Naam niet vergeten. Laat Uw Zoon zijn heilige Oorsprong niet vergeten. Laat Uw Zoon niet vergeten dat zijn Naam de Uwe is.
2. Vandaag betreden we het Paradijs, terwijl we Gods Naam en die van ons aanroepen en ons Zelf in ieder van ons erkennen, verenigd in Gods heilige Liefde. Hoeveel verlossers heeft God ons niet gegeven! Hoe kunnen we de weg naar Hem kwijtraken, wanneer Hij de wereld gevuld heeft met hen die naar Hem wijzen en ons het zicht geschonken heeft om naar hen te kijken?
Toelichting:
Dit zijn geen woorden die ik tot Jezus spreek, of tot de Christus als een abstract wezen. Het zijn woorden die ik tegen de persoon naast me zeg, tegen mijn baas, tegen mijn familieleden, tegen wie er ook maar voor me staat of in mijn gedachten is: “Mijn heilig Zelf woont in jou, Zoon van God”...
Als mijn denkgeest verlicht is, weet ik dat iedereen mijn verlosser is. Iedereen wijst de weg naar God (2:2-3). Jezus zegt hier: “Word wakker! Je kunt de weg naar huis niet missen. De wereld is gevuld met mensen die de weg naar God wijzen. Iedereen weerspiegelt Zijn Zoon. Je Zelf is in ieder van hen. Houd gewoon je ogen open en ik zal je het zicht schenken om het te zien.”
Gods Wil is jouw verlossing. Zou Hij je dan niet de middelen hebben verschaft om die te vinden? Als Hij wil dat die jou ten deel valt, heeft Hij het beslist mogelijk en makkelijk gemaakt die te verwerven. Jouw broeders zijn overal. Je hoeft niet ver te zoeken voor verlossing. Iedere minuut en iedere seconde krijg jij de kans jezelf te verlossen (T9.VII.1:1-6).
Niets laat zo duidelijk zien hoe vervormd onze waarneming is dan onze reactie op deze les. Misschien denk je op ditzelfde moment wel: “Kom op, zeg! Andere mensen mijn verlossers? Echt niet!” Als we eerlijk zijn, zullen de meesten van ons toegeven dat we onze broeders eerder waarnemen als struikelblokken en hindernissen op de weg naar God, en soms zelfs als regelrechte tegenstanders. Laten we daarom eens de mogelijkheid overwegen dat de reden, waarom we anderen zo zien, niets te maken heeft met hen of met de waarheid. Laten we eens aannemen dat we onze zonden op hen hebben geprojecteerd, en dat we die naar ons terug zien kijken (WdII.265.1:1). Laten we beginnen met ons te realiseren dat onze waarneming werkelijk op zijn kop staat en omgekeerd moet worden.
Vandaag wil ik mijn ogen openen. Bij elke persoon die ik ontmoet of aan wie ik denk wil ik mij herinneren: hij (zij) is mijn verlosser, mijn raadgever in het zien, degene die Gods Stem naar me toe brengt. (1:1). Ik zal vragen: God, geef me de visie om mijn Zelf in deze personen te herkennen. Laat me inzien dat, als ik in hen iets anders zie dan wat God over hen zegt, dit mijn eigen zieke denkgeest is, mijn eigen op-zijn-kop-waarneming, en laat me deze waarneming dan ter genezing aan de Heilige Geest geven.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS HET LICHAAM”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het lichaam”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Ik heb gemerkt dat het behulpzaam is om het idee van vandaag specifiek te maken. Denk aan iemand in je leven en zeg: “Mijn heilig Zelf woont in jou, ..... [naam].
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het lichaam”- tekst.
Wat is het lichaam 6:
Deel 6: WdII.5.3:4-5
1. Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen. Binnen dit hekwerk denkt hij te leven, om te sterven als dat afbrokkelt en uiteenvalt. Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is. Omdat hij zich vereenzelvigt met zijn veiligheid, beschouwt hij zichzelf als datgene wat zijn veiligheid uitmaakt. Hoe zou hij er anders zeker van kunnen zijn dat hij binnen het lichaam blijft en de liefde buiten houdt?
2. Het lichaam is niet blijvend. Maar dit ziet hij als dubbele veiligheid. De voorbijgaande aard van Gods Zoon is immers het ‘bewijs’ dat zijn omheiningen werken en de taak uitvoeren die zijn denkgeest ze toebedeelt. Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden? Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? Wie zou slachtoffer kunnen zijn? En wie de moordenaar? En als hij niet doodging, welk ‘bewijs’ is er dan dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd?
3. Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat. Want alleen liefde schept in waarheid, en de waarheid kan nooit bang zijn.
"Gemaakt om beangstigend te zijn, moet het lichaam wel het doel dienen dat eraan gegeven is. Maar wij kunnen het doel veranderen waaraan het lichaam zal gehoorzamen, door anders te gaan denken over waartoe het dient."
4. Het lichaam is het middel waardoor Gods Zoon zijn innerlijke gezondheid hervindt. Hoewel het gemaakt werd om hem zonder ontsnappingsmogelijkheid in te sluiten in de hel, is nu het hemelse doel in de plaats gekomen van het najagen van de hel. De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan. Nu is het lichaam heilig. Nu dient het om de denkgeest te genezen, terwijl het gemaakt was om die te doden.
5. Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt. Wat het ook mag zijn, je zult geloven dat het één is met jou. Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens. Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet. Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf.
Onze denkgeest heeft ervoor gekozen het lichaam te maken. We maakten het uit angst en we maakten het om beangstigend te zijn. Het zal dit doel blijven dienen totdat een ander doel wordt gekozen. “Het lichaam [moet] wel het doel dienen dat eraan gegeven is” (3:4) en het zal de angst dienen zolang we de vooronderstellingen waaruit het werd gemaakt niet in twijfel trekken. Het zal ons geloof in afscheiding in stand houden, ons afsluiten, en ons kleine zelf beschermen tegen liefde.
Onze denkgeest is echter zeer machtig. Hij kan kiezen om het doel van het lichaam te veranderen. De denkgeest dient niet het lichaam, het lichaam dient de denkgeest. Wanneer we, in onze denkgeest, de gedachte veranderen over wat het lichaam is, zal het lichaam dat nieuwe doel gaan dienen. In plaats van het lichaam te gebruiken om liefde buiten te houden, kunnen we het gaan gebruiken om liefde uit te breiden en uit te drukken; om te genezen in plaats van te verwonden; om te communiceren in plaats van af te scheiden; om te verenigen in plaats van te verdelen. In plaats van een hek kan het een middel tot communicatie worden, het mechanisme waardoor de Liefde van God in deze wereld kan worden gezien, gehoord, gevoeld en aangeraakt.
Dat is onze functie hier.
Schiet niet tekort in je functie om lief te hebben in een liefdeloos oord, gemaakt van duisternis en bedrog, want zo worden duisternis en bedrog ongedaan gemaakt (T14.IV.4:10).
We zijn hier om de Liefde van God tot uitdrukking te brengen, om in dit duistere en liefdeloze oord de Liefde van God te zijn. Gods vormloze Liefde neemt vorm aan in onze vergeving en in onze barmhartige en dankbare erkenning van de Christus in al onze broeders en zusters (zie WdI.186.14:2), wanneer we hen de hand reiken om hen te helpen samen met ons de weg te gaan (zie WdII.5.4:3).