Les 230
(18 augustus)
Nu zoek en vind ik de vrede van God.
1. In vrede werd ik geschapen. En in vrede blijf ik. Het is me niet gegeven mijn Zelf te veranderen. Hoe genadig is God mijn Vader, dat Hij mij, toen Hij mij schiep, voor eeuwig vrede gaf. Nu vraag ik slechts te zijn wat ik ben. En kan dit me worden ontzegd als het voor eeuwig waar is?
2. Vader, ik zoek de vrede die U mij bij mijn schepping als de mijne hebt gegeven. Wat toen gegeven werd moet nu hier zijn, want mijn schepping stond los van tijd en blijft nog altijd boven elke verandering verheven. De vrede waarin Uw Zoon in Uw Denkgeest werd geboren, straalt daar nog onveranderd. Ik ben zoals U mij hebt geschapen. Ik hoef slechts U aan te roepen om de vrede te vinden die U gegeven hebt. Het is Uw Wil die haar gaf aan Uw Zoon.
Toelichting:
Jezus wordt het in zijn Cursus nooit moe ons eraan te herinneren dat we blijven zoals God ons geschapen heeft. Blijkbaar geloven we dat niet. Misschien geloven we wel dat God ons geschapen heeft in vrede. Want hoe zouden we iets anders kunnen geloven? Kan een God van Liefde ons geschapen hebben in pijn en doodsangst, in onrust en verwarring, in conflict en strijd? De eerste zin van deze les: “In vrede werd ik geschapen” (1:1) vormt waarschijnlijk dus geen probleem. We kunnen accepteren dat God ons in vrede geschapen heeft.
Het probleem ontstaat bij de tweede zin: “En in vrede blijf ik” (1:2). Dat kunnen we niet geloven. We weten zelfs zeker dat het niet zo is. Misschien ben ik vanmorgen van streek door iets wat gisteren is gebeurd, of bezorgd over wat er vandaag of volgende week zou kunnen gebeuren.
Ik kijk terug op een leven waarin ik maar weinig vrede heb ervaren – als die er al is geweest. Op sommige dagen lijkt het zelfs alsof het leven een complot tegen me heeft gesmeed om me van mijn vrede te beroven. Op de meeste van mijn drukbezette dagen beleef ik maar zelden een vredig moment. Hoe kan ik dan de verklaring accepteren dat ik “in vrede blijf”?
De bewering dat ik nog steeds in vrede ben, zoals de Cursus blijft benadrukken, lijkt dus onwaarschijnlijk en moeilijk te geloven. Deze les zegt dat mijn schepping door God los van tijd en boven elke verandering verheven is (2:2). En ook: “Het is me niet gegeven mijn Zelf te veranderen” (1:3). Maar mijn ervaring zegt iets anders.
De vraag is: wat ik wil geloven? Wat de Stem namens God me vertelt, of mijn ervaring? Een van beide moet onwaar zijn. En het is onthutsend en verwarrend om zelfs maar te overwegen dat mijn totale ervaring van deze wereld een leugen is, een misvatting, een hallucinatie. Maar wat is het alternatief? Moet ik dan geloven dat God een leugenaar is? Moet ik geloven dat Zijn schepping onvolmaakt is en in staat om corrupt te zijn? Moet ik geloven dat wat Hij voor mij gewild heeft overschaduwd is door mijn eigen onafhankelijke wil? Want dat is het enige wat ik kán geloven als ik volhoud dat ik op dit moment niet in vrede ben.
Als God geen leugenaar is en Zijn schepping niet onvolmaakt, moet het waar zijn dat mijn denkgeest mij misleid heeft en een leven van valse ervaringen heeft verzonnen. Als ik bereid ben om eerlijk naar mezelf te kijken kan ik zien dat dit waar is, dat ik zie wat ik verwacht te zien, dat andere mensen dezelfde dingen heel anders waarnemen. Ik kan me de keren herinneren dat ik er volkomen zeker van was iets helemaal te begrijpen, wat vervolgens volledig op zijn kop werd gezet door nieuwe feiten waarvan ik eerst niet op de hoogte was.
Ik hoef alleen maar naar de zon te kijken: hoe ze opkomt, langs de hemel beweegt, en weer ondergaat, om te beseffen dat mijn waarneming onjuist is. Want niet de zon beweegt maar ik, terwijl de aarde ronddraait. Als het nacht wordt en de zon in mijn waarneming “verdwenen” is, schijnt ze nog steeds; het is mijn wereld die haar gezicht van het licht afwendt.
Wat als mijn schijnbare gebrek aan vrede niet betekent wat ik denk dat het betekent? Als de vrede van God mij nooit verlaten heeft, maar onophoudelijk schijnt, terwijl ik mijn gezicht ervan afgewend heb? In het heilig ogenblik kan ik ontdekken dat dit de waarheid is. Door mijn denkgeest af te wenden van zijn dwaze geloof in onvrede, kan ik ontdekken dat de vrede van God nu in mij straalt.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
LEZEN VAN DE “WAT IS VERGEVING”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is vergeving”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is vergeving”- tekst.
Wat is vergeving 10:
Deel 10: WdII.1.5:3
1. Vergeving ziet in dat wat jij dacht dat je broeder jou heeft aangedaan, niet heeft plaatsgevonden. Wat ze niet doet is: zonden kwijtschelden en ze werkelijk maken. Ze ziet dat er geen zonde is geweest. En in die zienswijze zijn al jouw zonden vergeven. Wat is zonde anders dan een onjuist idee omtrent Gods Zoon? Vergeving ziet eenvoudig de onjuistheid daarvan en laat het daarom los. Wat dan vrij is om nu de plaats daarvan in te nemen, is de Wil van God.
2. Een niet-vergevende gedachte is er een die een oordeel velt dat ze niet in twijfel trekt, ook al is het niet waar. De denkgeest is gesloten en zal niet worden bevrijd. De gedachte beschermt projectie en trekt haar ketenen strakker aan, zodat vervormingen meer versluierd en verborgen zijn, minder makkelijk toegankelijk voor twijfel en nog verder weggehouden van gezond verstand. Wat kan er komen tussen een starre projectie en het doel dat ze als haar gewenste bestemming gekozen heeft?
3. Een niet-vergevende gedachte doet vele dingen. In koortsachtige actie jaagt ze haar doel na, waarbij ze verwringt en omverwerpt wat ze als een doorkruising van haar gekozen pad beschouwt. Verdraaiing is haar doel en tevens het middel waarmee ze dat tot stand wil brengen. Ze doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken.
4. Vergeving daarentegen is stil en doet in alle rust niets. Ze schendt geen enkel aspect van de werkelijkheid, en probeert die evenmin te verdraaien tot een verschijningsvorm die haar aanstaat. Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet. Wie niet wil vergeven, moet wel oordelen, want hij moet zijn onvermogen om te vergeven rechtvaardigen. Maar wie zichzelf vergeven wil, moet leren de waarheid te verwelkomen precies zoals die is.
5. Doe daarom niets en laat vergeving je tonen wat jou te doen staat, via Hem die je Gids is, je Verlosser en Beschermer, sterk in hoop en zeker van jouw uiteindelijk succes. Hij heeft jou al vergeven, want dat is Zijn functie, Hem gegeven door God.
"Nu moet jij Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost, wiens zondeloosheid Hij ziet, en wie Hij eert als de Zoon van God."
Er is nog iets dat bij vergeven hoort. Aangezien de Heilige Geest mij al vergeven heeft omdat dat Zijn functie is, moet ik op mijn beurt “Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost” (5:3).
Denk aan wat we hebben gezegd over de manier waarop de Heilige Geest met ons communiceert, dat we onze duisterste gedachten aan Hem kunnen geven en dat deze worden opgenomen en verdwijnen in Zijn Liefde. Denk aan Zijn volslagen afwezigheid van oordeel, Zijn vriendelijkheid jegens ons, Zijn acceptatie van ons, Zijn bewustzijn van onze zondeloosheid, Zijn respect voor ons als Zoon van God, onveranderd door onze dwaze gedachten van zonde. Nu moeten wij Zijn functie delen in relatie tot de wereld. Nu moeten we Zijn vertegenwoordigers zijn, Zijn manifestatie in de levens van degenen om ons heen. We bieden hen dezelfde milde vriendelijkheid aan, dezelfde overtuiging over de innerlijke heiligheid van iedereen die we ontmoeten, hetzelfde voorbij gaan aan gedachten van zelfveroordeling in iedereen die we zien of spreken of waar we aan denken. “Het is het voorrecht van wie vergeven is om te vergeven” (T1.I.27:2).
We zenden naar de wereld uit waar we zelf in geloven. Als we oordelen, veroordelen, en schuld leggen op degenen om ons heen, reflecteren we ons geloof dat God ons zo ziet. Maar wanneer we vergeving ervaren in de liefdevolle Tegenwoordigheid van de Heilige Geest, zenden we dát naar de wereld uit. Laat ik daarom Zijn Tegenwoordigheid binnengaan en Hem daar vinden, in alle rust. Hij doet niets, maar kijkt en wacht en veroordeelt me niet. Laat ik naar Hem luisteren, terwijl Hij mij vertelt over Zijn vertrouwen in mijn uiteindelijk succes. En laat ik me dan omdraaien en deze zegen met de wereld delen, gevend wat ik heb ontvangen. Alleen door iets te delen weet ik zeker dat het van mij is.