Les 350
(16 december)
Wonderen weerspiegelen Gods eeuwige Liefde.
Ze aanbieden is zich Hem herinneren en de wereld verlossen door de herinnering van Hem.
1. Wat we vergeven wordt een deel van ons, zoals wij onszelf zien. De Zoon van God verenigt alles in zich, zoals U hem geschapen hebt. De herinnering van U hangt af van zijn vergeving. Wat hij is wordt niet beïnvloed door zijn gedachten. Maar wat hij ziet is het directe resultaat daarvan. Daarom, mijn Vader, wil ik me tot U wenden. Alleen de herinnering van U zal me bevrijden. En alleen mijn vergeving leert me om de herinnering van U tot mij terug te doen keren en die in dankbaarheid aan de wereld te geven.
2. En terwijl we de wonderen van Hem verzamelen, zullen we inderdaad dankbaar zijn. Want wanneer we ons Hem herinneren, zal Zijn Zoon ons worden teruggegeven in de werkelijkheid van de Liefde.
Toelichting:
Een wonder aanbieden is ons God herinneren, en door het aanbieden van wonderen verlossen we letterlijk de wereld. We verenigen de Zoon van God zoals Hij hem geschapen heeft (1:2). Wonderen waren het thema van deze tien lessen en van de inleiding daarop:
Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden (WdII.13.1:1-4).
Met andere woorden: een wonder is gelijk aan vergeving, beide herinneren “de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is”. Een wonder aanbieden is voorbij de illusies de waarheid zien. Het is een weigering om de kleinheid te delen die een ander in zichzelf ziet. Ik bied een wonder aan wanneer ik weiger te geloven dat mijn broeder een lichaam en een ego is en daardoor wordt begrensd; wanneer ik weiger te geloven dat iemand wordt bepaald door zijn gedrag; en wanneer ik iedereen de gelegenheid bied zichzelf te zien als meer dan hij denkt te zijn, beminnenswaardiger en liefdevoller. Dat is een wonder en dat is vergeving.
Wat we vergeven, wordt een deel van ons, zoals wij onszelf zien. De Zoon van God verenigt alles in zich, zoals U hem geschapen hebt (1:1-2).
Dat is een geweldige verklaring! Wanneer we iets of iemand vergeven wordt het of hij deel van ons. Door situaties en mensen te vergeven brengen we de fragmenten van het Zoonschap weer bijeen in ons Zelf. We erkennen dat ze niet van ons afgescheiden zijn, maar daadwerkelijk deel uitmaken van ons wezen. Elk wonder dat we schenken helpt mee aan het herstel van de Zoon van God.
In werkelijkheid is de Zoon natuurlijk eeuwig één en is er geen noodzaak om iets te herstellen:
Wat hij is wordt niet beïnvloed door zijn gedachten. Maar wat hij ziet is het directe resultaat daarvan. Daarom, mijn Vader, wil ik me tot U wenden. Alleen de herinnering van U zal me bevrijden (1:4-7).
Vader, genees vandaag mijn gedachten. “Orden mijn denkgeest” (WdII.347.1:2). Ik wens dat de herinnering van U terugkeert in mijn denkgeest, “en alleen mijn vergeving leert me om de herinnering van U tot mij terug te doen keren en die in dankbaarheid aan de wereld te schenken” (1:8). Om de herinnering van God terug te doen keren moet ik vergeven en wonderen schenken aan alles en iedereen.
Wanneer ik mij, door mijn vergeving, God weer herinner, “zal Zijn Zoon ons worden teruggegeven in de werkelijkheid van de Liefde” (2:2). Hier is weer de gedachte dat vergeving de Zoon “herstelt” en de afgescheiden fragmenten herenigt door de erkenning van liefde en eenheid. Laten we vandaag alert zijn op elke gelegenheid om wonderen te schenken.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS EEN WONDER”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is een wonder”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is een wonder”- tekst.
Wat is een wonder 10:
Deel 10: WdII.13.5:4
1. Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.
2. Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt. Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.
3. Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen. Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.
4. Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt. Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.
5. Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen.
"En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid."
Wanneer we ons openstellen voor wonderen wordt de wereld getransformeerd. Wonderen demonstreren onsterfelijkheid. Niet de onsterfelijkheid van het lichaam, maar van de liefde die we zijn. “Onderwijs louter liefde, want dat is wat jij bent” (T6.I.13:2); “Alleen het eeuwige kan worden liefgehad, want liefde sterft niet” (T10.V.9:1). Het is de onsterfelijkheid van de gedachte en de Cursus onderwijst dat wij de eeuwige en onveranderlijke Gedachte zijn van God. Hij zegt onomwonden dat er geen dood is, dat leven en onsterfelijkheid synoniem zijn. “Wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid” (5:4).
Zo gezien kan het lichaam geen leven hebben, omdat het niet onsterfelijk is. En dus onderwijst de Cursus: “Het is niet geboren en het sterft niet” (T28.VI.2:4). “Het lichaam leeft noch sterft, omdat het jou niet bevatten kan, jij die leven bent” (T6.V.A.1:4).
Wonderen tonen ons dat we geen lichaam zijn en dat de geest sterker is dan het lichaam:
Als de denkgeest wel het lichaam maar het lichaam niet de denkgeest kan genezen, moet de denkgeest wel sterker zijn dan het lichaam. Ieder wonder toont dit aan (T6.V.A.2:6-7).
Het wonder laat ons zien dat wat we zijn – geest, gedachte, idee, liefde – leven heeft en onsterfelijk is.