Les 268
(25 september)
Laat alles zijn precies zoals het is.
1. Laat me vandaag niet Uw criticus zijn, Heer, en tegen U oordelen. Laat ik niet proberen me te mengen in Uw schepping en die tot ziekelijke vormen te vervormen. Laat ik bereid zijn mijn wensen terug te trekken van haar eenheid, en haar aldus te laten zijn zoals U haar schiep. Want zo zal ik ook in staat zijn mijn Zelf te herkennen zoals U mij geschapen hebt. In liefde werd ik geschapen en in liefde zal ik voor eeuwig blijven. Wat kan me bang maken, wanneer ik alles laat zijn precies zoals het is?
2. Laat onze blik vandaag niet godslasterlijk zijn, en laten we onze oren evenmin naar leugentongen laten hangen. Alleen de werkelijkheid is vrij van pijn. Alleen de werkelijkheid is vrij van verlies. Alleen de werkelijkheid is volkomen veilig. En alleen dit zoeken wij vandaag.
Toelichting:
Gezien in het licht van vergeving leert deze les ons dat het bekritiseren van wat is, hetzelfde is als oordelen over en veroordelen van God. Alles precies laten zijn zoals het is, is een vorm van vergeving. Volhouden dat de dingen anders zouden moeten zijn, is oordelen en niet-vergeven.
We zitten allemaal vol wensen over hoe de dingen zouden moeten zijn. Is er iemand die werkelijk volkomen tevreden is over alles in zijn of haar leven? Toch is dit wat deze les onderwijst. Het kan een wrede les lijken, zowel voor onszelf als voor de wereld om ons heen. Als we ons in onplezierige omstandigheden bevinden – we zijn ziek, zitten gevangen in een destructieve relatie, zijn stervende, zitten financieel aan de grond, zijn doodongelukkig – hoe kunnen we dan in alle eerlijkheid zeggen: “laat alles zijn precies zoals het is”? Op zo’n moment lijkt dat erg wreed.
Wanneer we verschrikkelijke dingen om ons heen zien, bij familie of vrienden of in de wereld, bij mensen die in een van de hierboven genoemde omstandigheden verkeren, hoe kunnen we dan zeggen: “laat het zo zijn”? Onze tegenzin om deze woorden onder zulke omstandigheden uit te spreken, getuigt van onze vaste overtuiging dat de omstandigheden die we zien werkelijk zijn. Als we geloven dat lijden werkelijk is, willen we natuurlijk niet dat het blijft zoals het is! We kunnen dat niet zeggen als het betekent: “Laat mijn moeder met pijn sterven”, of: “Laat mijn man blijven drinken en me blijven slaan”. Natuurlijk niet!
Daarom is deze les een oproep om te gaan begrijpen dat de ellendige omstandigheden die we zien geen werkelijkheid zijn. “Alleen de werkelijkheid is vrij van pijn” (2:2). We worden opgeroepen om te gaan zien dat “niets werkelijks bedreigd kan worden” en dat “niets onwerkelijks bestaat” (TIn.2:2-3). We kunnen niet zeggen: “Laat alles zo zijn”, als we niet eerst erkennen dat “alles” alleen betekent: dat wat waar is, dat wat van God is. De rest is illusie.
De uitspraak: “Laat alles zijn precies zoals het is” is een bevestiging van het vertrouwen dat wat pijn en lijden lijkt te zijn niet werkelijk bestaat. Het is een antwoord op Gods oproep, dat ons uit de wereld van voorwaardelijke omstandigheden optilt naar onvoorwaardelijke waarheid. Het is een uitspraak die geen betrekking heeft op de wereld die we met onze fysieke ogen zien, maar op de wereld die we alleen kunnen zien met de ogen van Christus. Het is een bevestiging dat we de waarheid willen zien achter alle illusies van pijn.
Het betekent dus niet dat we tegen een broeder, die lijdt en pijn heeft, harteloos moeten zeggen: “Laat het zijn precies zoals het is”. Dat is de oude christelijke misvatting over “Het is Gods wil”. Het is niet Gods wil dat we lijden en sterven. Dat is een vergissing die we tot werkelijkheid maken en vervolgens God verwijten. Deze les gaat over het niet maken van die vergissing.
Zie geen fouten. Maak ze niet tot werkelijkheid. Kies het liefdevolle uit en vergeef de zonde (L2.I.3:3-5).
De uitspraak: “Laat alles zijn precies zoals het is” is een bevestiging dat de omstandigheden niet hoeven te veranderen om liefde werkelijk te maken. De liefde is werkelijk, ongeacht de omstandigheden. De vergissingen, de pijn en het lijden die we zien zijn niet afkomstig van God. Ze zijn slechts een projectie van onze collectieve denkgeest. Ze zijn er, omdat we onszelf hebben toegestaan te wensen dat de dingen anders zouden zijn. Het loslaten van deze wens is het begin van het verdrijven van de illusie en van het idee dat wij het universum hebben gemaakt. We denken dat we dingen kunnen veranderen, repareren, oplappen – en dat de wereld dan beter zal worden. Maar het is juist onze bemoeienis met de werkelijkheid die de wereld heeft gemaakt zoals ze is. En daar moeten we mee stoppen.
Zolang we in de wereld zijn moeten we daar verstandig in functioneren. Als ik in mijn vinger snijd moet ik deze niet laten bloeden, omdat ik weet dat het lichaam niet werkelijk is. Ik moet er een pleister op plakken! Maar terwijl ik dat doe is het goed mij te realiseren dat dit “magie” is. Ik verzacht een illusie en maak deze wat comfortabeler. Dat is prima, maar uiteindelijk is het volslagen onbeduidend.
Hetzelfde geldt voor meer extreme omstandigheden. Stel dat ik stervend ben door kanker. Natuurlijk laat ik mij behandelen. Hoe maakt niet uit. Ik kan kiezen voor chemotherapie, of voor een bepaald dieet; ik kan affirmaties of mentale training toepassen. Maar het is allemaal magie, het is allemaal verzachten van de illusie. Uiteindelijk doet het er niet toe of mijn lichaam leeft of sterft. “Laat alles zijn precies zoals het is” betekent in dit geval: Wat er met mijn lichaam gebeurt is niet belangrijk. Belangrijk is het geven en ontvangen van liefde. Ik hoef niet vrij te zijn van kanker om gelukkig te zijn. Wat er met mijn lichaam gebeurt, beïnvloedt niet wie ik werkelijk ben.
Als ik, wanneer ik ziek ben, leef met de overtuiging dat de conditie van mijn lichaam moet veranderen om gelukkig te kunnen zijn, houd ik alleen maar de vergissing in stand die mij ziek maakte. “Laat het zijn zoals het is” betekent niet dat ik op moet houden met mijn pogingen om bepaalde omstandigheden te veranderen, maar dat ik alle investeringen in de uitkomst opgeef. Het betekent dat de omstandigheden, hoe ze zich ook manifesteren en ontwikkelen, geen invloed hebben op de werkelijkheid.
“Ik zie niet wat mijn hoogste belang is”, zegt les 24. Handelend vanuit onze uitermate beperkte zienswijze proberen we nog steeds onze omstandigheden te veranderen, maar tegelijkertijd weten we dat er veel is wat we niet begrijpen en geen rekening mee houden, omdat we dat vanuit een afgescheiden denkgeest simpelweg niet kunnen. We doen dus wat we denken te moeten doen, wetend dat de uitkomst in Gods Handen ligt. En Gods Handen zijn goede handen. Jezus’ gebed in de Hof van Olijven is een voorbeeld van deze houding: “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan mij voorbijgaan. Maar toch: niet zoals ik wil, maar zoals Gij wilt” (Mt.26:39). Vanuit zijn perspectief als mens wilde Jezus niet aan het kruis genageld worden. Maar vanuit zijn vertrouwen in God kon hij desondanks zeggen: “Maar laat het zijn zoals U wilt”.
Het is noodzakelijk dat de leraar van God beseft, niet dat hij niet mag oordelen, maar dat hij dat niet kàn (H10.2:1).
“Laat alles zijn precies zoals het is” betekent dat we ons dit realiseren en bevestigen dat Gods oordeel volmaakt is. “Vandaag zal ik over geen enkel voorval een oordeel vellen” (WdII.243.t). Dat betekent dat we geen negatief oordeel vellen, maar ook geen positief. We oordelen helemaal niet. Het is wat het is. Punt. Laat het zijn.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS HET LICHAAM”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het lichaam”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Wanneer ik dit idee herhaal, voeg ik vaak een extra woord toe: “Laat alles zijn precies zoals het werkelijk is”, of, om het specifiek te maken: “Laat dit zijn precies zoals het werkelijk is”. Het woord “werkelijk” benadrukt dat het aanvaarden van de dingen zoals ze zijn betekent dat we geen genoegen moeten nemen met de dingen die onze ogen zien. De wereld die we zien is op zichzelf een weigering om “wat er is” te aanvaarden, een poging om Gods criticus te zijn (1:1), de projectie van de afscheiding op de eenheid van de Hemel (1:2-3). Aanvaarden van de dingen zoals ze werkelijk zijn betekent weigeren de wereld te aanvaarden die onze ogen zien, weigeren haar als werkelijk te aanvaarden en in plaats daarvan alleen de onaangetaste werkelijkheid van de Hemel te aanvaarden. Dat is alles laten zijn precies zoals het is, en dat is hoe we vrede vinden.
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het lichaam”- tekst.
Wat is het lichaam 8:
Deel 8: WdII.5.4:3-4
1. Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen. Binnen dit hekwerk denkt hij te leven, om te sterven als dat afbrokkelt en uiteenvalt. Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is. Omdat hij zich vereenzelvigt met zijn veiligheid, beschouwt hij zichzelf als datgene wat zijn veiligheid uitmaakt. Hoe zou hij er anders zeker van kunnen zijn dat hij binnen het lichaam blijft en de liefde buiten houdt?
2. Het lichaam is niet blijvend. Maar dit ziet hij als dubbele veiligheid. De voorbijgaande aard van Gods Zoon is immers het ‘bewijs’ dat zijn omheiningen werken en de taak uitvoeren die zijn denkgeest ze toebedeelt. Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden? Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? Wie zou slachtoffer kunnen zijn? En wie de moordenaar? En als hij niet doodging, welk ‘bewijs’ is er dan dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd?
3. Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat. Want alleen liefde schept in waarheid, en de waarheid kan nooit bang zijn. Gemaakt om beangstigend te zijn, moet het lichaam wel het doel dienen dat eraan gegeven is. Maar wij kunnen het doel veranderen waaraan het lichaam zal gehoorzamen, door anders te gaan denken over waartoe het dient.
4. Het lichaam is het middel waardoor Gods Zoon zijn innerlijke gezondheid hervindt. Hoewel het gemaakt werd om hem zonder ontsnappingsmogelijkheid in te sluiten in de hel, is nu het hemelse doel in de plaats gekomen van het najagen van de hel.
"De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan. Nu is het lichaam heilig."
Nu dient het om de denkgeest te genezen, terwijl het gemaakt was om die te doden.
5. Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt. Wat het ook mag zijn, je zult geloven dat het één is met jou. Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens. Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet. Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf.
Hoe werkt het in de praktijk, als we het doel van het lichaam veranderen van moord in wonder, van het najagen van de hel in het hemelse doel? “De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan” (4:3). Zo duidelijk en zo eenvoudig is het. We reiken uit en helpen een broeder. We schuiven onze hand onder zijn elleboog als hij struikelt en helpen hem samen met ons naar God te gaan. We staan onszelf toe de eerste te zijn die verwelkomend glimlacht. We laten onze trots varen en worden de eerste die naar verzoening zoekt in een verstoorde relatie. We bezoeken een zieke vriend. We helpen elkaar.
Sommige mensen zeggen dat de uitspraak van de Cursus, dat onze enige verantwoordelijkheid het aanvaarden van de Verzoening voor onszelf is, niets te maken heeft met uiterlijke actie; dat het iets mentaals is. Ik zeg: “Onzin!” Het aanvaarden van de Verzoening voor onszelf is de enige verantwoordelijkheid van wonderdoeners. Dit betekent dat het aanvaarden van de Verzoening hetzelfde is als een wonder verrichten. Als we geen wonderen verrichten – geen genezing brengen aan degenen om ons heen – aanvaarden we de Verzoening niet. Die twee gaan hand in hand. De verklaring over de enige verantwoordelijkheid van de wonderdoener (T2.V.5:1) wordt gevolgd door de verklaring dat, door het aanvaarden van de Verzoening, onze vergissingen worden genezen en daarmee onze denkgeest:
Door je denkgeest elk destructief vermogen te ontzeggen en zijn zuiver constructieve krachten in ere te herstellen, zorg je dat je de niveauverwarring van anderen ongedaan kunt maken. De boodschap die je hun dan geeft is de waarheid dat hun denkgeest even constructief is, en dat hun miscreaties hen niet kunnen deren (T2.V.5:4-5).
Om een wonderdoener te kunnen zijn moeten we de Verzoening aanvaarden voor onszelf; om de vergissingen van anderen te kunnen genezen, moeten we eerst onze eigen vergissingen laten genezen (zie H18.4).
Als je bekend bent met de christelijke theologie kun je deze verwarring over het genezen van jezelf versus het genezen van anderen vergelijken met de oude opvatting over redding door genade versus redding door daden. Het doen van goede werken redt je niet, zegt de Bijbel, je kunt alleen gered worden door te vertrouwen op Gods genade. Maar hij zegt ook dat je, als je vertrouwen hebt, goede werken zult doen; de goede werken zijn het bewijs van vertrouwen. Daarom: “Gij dwaas, wilt ge het bewijs dat het geloof zonder de daad waardeloos is?” (Jak.2:20). Het aanvaarden van de Verzoening is alles wat nodig is, maar de uitbreiding van wonderen van genezing van degenen om je heen is het bewijs dat je dit inderdaad gedaan hebt: dat je genezing hebt aanvaard voor je eigen denkgeest. De Cursus herhaalt het keer op keer: je zult weten dat je genezen bent als je anderen geneest.
Dat is de reden waarom wonderen jou het bewijs leveren dat je gezegend bent. Als wat je aanreikt totale vergeving is, dan moet jij schuld hebben losgelaten, de Verzoening voor jezelf hebben aanvaard en hebben geleerd dat jij schuldeloos bent. Hoe zou jij kunnen leren wat voor jou is gedaan zonder dat je dit wist, tenzij jij doet wat je zou moeten doen als het daadwerkelijk voor jou was gedaan? (T14.I.1:6-8).
Het lichaam wordt heilig wanneer we het gebruiken in dienst van anderen. Door onze handen uit te strekken om te helpen, brengen we genezing aan onze eigen denkgeest. Uitreiken in plaats van terugtrekken, genezen in plaats van verwonden, is het aanvaarden van de Verzoening, of beter, zo tonen we onszelf dat we haar aanvaard hebben. De denkgeest die de Verzoening heeft aanvaard kan alleen maar genezen en door te genezen zullen we ons ware Zelf kennen. Het lichaam dient om de denkgeest te genezen (4:5). Ja, het is de denkgeest die genezing nodig heeft, maar het lichaam dient om hem te genezen, door in genezende liefde jegens onze broeders te handelen.