13. Wat is een wonder?
(Lessen 341 - 350)
Inleiding:
1. Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.
2. Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt. Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.
3. Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen. Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.
4. Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt. Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.
5. Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen. En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.
Toelichting:
Deel 1: WdII.13.1:1-3
“Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is.”
Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering (1:1-2).
Het wonder corrigeert, het schept niet. Het maakt niets nieuws, het zet alleen een onjuiste beoordeling recht van iets wat er al is. Zoals les 341 zegt zijn we al zondeloos; we hoeven het niet meer te worden. Het enige wat we hoeven te doen is ophouden met het aanvallen van onze eigen zondeloosheid.
Wij zien een wonder als een wonderbaarlijke verandering in de manier waarop de dingen zijn. Maar zoals de Cursus het ziet verandert een wonder niets. Het neemt alleen onjuiste waarneming weg. Het verwijdert het laagje zonde en schuld dat we over onze onschuld hebben gelegd en onthult de onveranderlijke onschuld die we probeerden te verbergen.
Een wonder heeft vaak een zichtbare uitwerking, maar niet altijd:
Wonderen zijn uitingen van liefde, maar ze hoeven niet altijd een zichtbare uitwerking te hebben (T1.I.35:1).
Wanneer er zichtbare gevolgen zijn, lijkt er in de illusie iets te veranderen, vaak zelfs drastisch. Een zieke geneest; twee mensen die met elkaar in strijd zijn sluiten vrede. Maar dat is het gevolg van het wonder, niet het wonder zelf. Het gevolg toont alleen in de vorm wat in werkelijkheid altijd al waar was: de “zieke” was altijd al gezond; de “strijdende” mensen waren altijd al verenigd als één denkgeest. De zichtbare uitwerking laat ons zien dat de vorm nooit werkelijk was; het wonder is de waarneming die dit zag voordat het zichtbaar werd in de vorm. De illusie veranderde door het besef van haar onwaarheid.
Het [wonder] slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is (1:3).
Het wonder kijkt naar de illusie en herinnert de denkgeest eraan dat het een illusie is. Wij zien verwoesting in de wereld, maar het wonder herinnert ons eraan dat wat we zien onwaar is. Wij zien schuld in een ander; het wonder herinnert ons eraan dat schuld even onwerkelijk is als haar schijnbare gevolgen en stelt ons in staat de heelheid van de ander te zien, en de onschuld achter de illusie die hij de wereld toont.
Deel 2: WdII.13.1:4-6
“Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.”
Het wonder betreft waarneming, geen rechtstreekse openbaring. Het veroorzaakt een verandering in onze waarneming en maakt de vergissingen daarvan ongedaan.
Heelheid is de waarnemingsinhoud van wonderen. Zo corrigeren, of verzoenen ze, de foutieve waarneming van gemis (T1.I.41:1-2).
Als mijn denkgeest een wonder ervaart, ziet hij compleetheid in plaats van gemis. Met betrekking tot “zonde”, wat een waarneming is van een gebrek aan liefde in een ander, laat het wonder mij de liefde van die ander zien in plaats van zijn “zonde”. Ik zie hem als heel, in plaats van tekortschietend. Het wonder maakt mijn onjuiste waarneming ongedaan, maar probeert niet daaraan voorbij te gaan. Wonderen gebeuren binnen de context van waarneming en tijd; ze proberen niet mij naar het rijk van kennis en eeuwigheid te brengen. Ze corrigeren mijn waarneming, maar geven me geen kennis. “Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd” (1:5). De Cursus herhaalt dit regelmatig, dus kennelijk is het belangrijk.
Wat maakt dit zo belangrijk voor ons? Wanneer we een spiritueel pad beginnen te volgen kunnen we overijverig worden. We verwachten dat een wonder ons onmiddellijk naar een geestelijk rijk zal brengen. We willen een snelle genezing. Maar een rechtstreekse omslag van onjuiste waarneming naar zuivere kennis is niet mogelijk. We moeten door de fase van de gecorrigeerde waarneming heen. We kunnen geen stappen overslaan. Het Tekstboek zegt het duidelijk: Waarneming moet eerst op orde worden gebracht voor we iets kunnen kennen of weten (T3. III.1:2). Daar zijn wonderen voor bedoeld: voor het op orde brengen van onze waarneming. Als dat eenmaal is gebeurd, kan God ons van waarneming naar kennis leiden.
Verloste waarneming wordt makkelijk in kennis omgezet, want alleen waarneming is tot dwaling in staat, en waarneming heeft nooit bestaan. Eenmaal gecorrigeerd, maakt ze plaats voor kennis, die voor eeuwig de enige werkelijkheid is (T12.VIII.8:6-7).
Niettemin baant het [wonder] de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt (1:6).
De milde remedie van het wonder, het corrigeren van onze waarneming, baant de weg voor de terugkeer van volledige kennis. Zonder het ongedaan maken van onze onjuiste waarneming verzetten we ons tegen kennis en verwerpen we liefde, omdat we daar bang voor zijn. Onze verdraaide waarneming van liefde, bijvoorbeeld, gelooft dat liefde opoffering betekent en dat totale liefde totale opoffering is. Daarom lopen we ervan weg, we zijn er bang voor. Dergelijke waarnemingen moeten veranderd worden voordat we zelfs maar bereid zijn om ware liefde in onszelf te laten ontwaken. Omdat het wonder onze angst wegneemt, opent het de weg voor liefde. Het maakt een eind aan onze weerstand en verwijdert de ruis.
Deel 3: WdII.13.2:1-2
“Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt.”
Een van de meest herhaalde lessen van de Cursus is dat geven en ontvangen hetzelfde zijn: “Geven en ontvangen zijn in waarheid één” (WdI.108.t). Die les, een van de meest fundamentele die de Heilige Geest ons wil leren – het is de eerste les in Hoofdstuk 6: “Wil je hebben, geef alles aan allen” (T6.V.A.5:13) – is voor ons ook een van de moeilijkste, omdat ze volkomen tegengesteld is aan onze gebruikelijke manier van denken.
Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één (2:1).
Om een wonder te ontvangen moeten we het geven; om het te geven moeten we het ontvangen. Ontvangen en geven van een wonder is één en hetzelfde. Velen van ons raken verstrikt in onze pogingen om uit te zoeken of we eerst onszelf of eerst anderen moeten vergeven; of dat we eerst anderen moeten vergeven voordat we onszelf kunnen vergeven. Het antwoord is: het een noch het ander. Om onszelf te vergeven moeten we anderen vergeven en om anderen te vergeven moeten we onszelf vergeven. Dat is hetzelfde. Het lijken twee verschillende acties, maar dat is niet zo. Het is één actie omdat mijn broeders en ik één Zelf zijn. In de tijd lijkt het vaak dat het één voorafgaat aan het ander, maar in werkelijkheid gebeuren beide tegelijkertijd.
En zo illustreert het [wonder] de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt (2:2).
De “wet van de waarheid” is volgens mij hetzelfde als de “wet van de liefde”, die genoemd wordt in de titel van les 344: “Wat ik mijn broeder geef is mijn gave aan mij”. Wanneer we ons deze ene gedachte volledig eigen zouden maken, zouden we klaar zijn met het leerproces en niet meer hier zijn. Het wonder illustreert deze wet; het is er een representatie en demonstratie van. Wanneer ik een broeder een wonder schenk, kijk ik naar zijn “verwoesting” en realiseer me dat wat ik zie onwaar is (1:3). Dan zie ik zijn compleetheid, in plaats van zijn tekort. Mijn zien daarvan herinnert hem eraan het in zichzelf te zien. En als hij een wonder ontvangt ben ik gezegend. Dan word ik eraan herinnerd wie ik ben.
De wereld gehoorzaamt en begrijpt deze wet niet. Het afleren van de manier waarop de wereld denkt noemt de Cursus “het ongedaan maken van het begrip ‘krijgen’” (T6.V.B.3:1). Hij noemt dit de eerste stap in het proces van het omkeren van het ego-denken. Wonderen zijn belangrijk voor ons omdat ze deze wet illustreren; ze leren ons door ervaring dat geven ontvangen is; dat ik houd wat ik wil hebben door het weg te geven.
Deel 4: WdII.13.2:3-5
“Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.”
De waarnemingen die we van het ego hebben geleerd staan op hun kop; een wonder keert deze waarnemingen om en zet ze weer recht. Dit lijkt op de manier waarop ons fysieke zien werkt: het beeld dat door de ooglens wordt geprojecteerd op het netvlies staat in feite op zijn kop. Ons brein leert echter om dit op zijn kop staande beeld andersom te zien. Toen bij een experiment mensen een bril kregen die het beeld omkeerde, zodat dit juist werd geprojecteerd op het netvlies, zagen ze alles ondersteboven. Maar na enkele dagen had het brein zich aangepast en zagen ze alles weer “normaal”. Toen de bril daarna werd afgezet zagen ze alles weer ondersteboven!
De waarneming dat we kwijt zijn wat we weggeven, is zo’n op zijn kop staand beeld. Ware waarneming leert ons dat we juist houden wat we weggeven. Wat we waarnemen is onjuist, maar onze denkgeest heeft geleerd dit te interpreteren als juist. We zien illusies en denken dat ze werkelijk zijn, terwijl we geloven dat de werkelijkheid een illusie is. We zijn bang voor liefde en koesteren angst. We denken dat schuld goed is en onschuld verkeerd.
Een wonder keert dit alles om; het corrigeert onze waarneming en ons begrip. De verandering in waarneming maakt een eind aan de vervormingen die zich in de vorm manifesteerden (2:3). “Nu staat de waarneming open voor de waarheid” (2:4). Wanneer het wonder onze waarneming omkeert en een eind maakt aan de vervormingen zijn we weer in staat om de waarheid, of de weerspiegeling daarvan, waar te nemen. Voordat de waarneming is gecorrigeerd kan de waarheid niet binnenkomen.
“Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd” (2:5). Dit is misschien de meest indrukwekkende omkering van allemaal en een van de radicaalste ideeën in de Cursus. Vanuit het perspectief van het ego betekent vergeven iemand zonder reden, “vanuit de goedheid van ons hart”, iets kwijtschelden. De Cursus zegt dat we juist alle redenen hebben om te vergeven. “Vergiffenis is altijd gerechtvaardigd” (T30.VI.2:1). Wat nooit gerechtvaardigd is, is oordeel, veroordeling en woede (T30. VI.1:1). Dit is niet iets wat door logica geleerd of bereikt kan worden. Wanneer we onze veroordeling van iemand als juist zien, dan helpt het niet om te proberen onszelf te overtuigen of te dwingen om het anders te zien. Wanneer we onszelf dwingen om te “vergeven” terwijl we nog steeds schuld zien, hebben we het gevoel dat we onszelf ontrouw zijn.
Wanneer je je waarneming aan de Heilige Geest geeft en Hem vraagt te zien zoals Hij ziet, geeft Hij jou Zijn waarneming. Ze stroomt eenvoudig je denkgeest binnen. Plotseling zie je geen enkele reden meer om iemand te veroordelen, en alle redenen om liefde te geven. Je woede, die zojuist nog volkomen gerechtvaardigd leek, is verdwenen. Het lijkt op de verschuiving die plaatsvindt als je naar een Magic Eye-illustratie kijkt, waarin een 3D-beeld is verborgen in een tweedimensionaal plaatje; of naar een optische illusie waarin je bijvoorbeeld ofwel een vaas ziet, ofwel twee gezichten die naar elkaar kijken. Je ziet het een en plotseling zie je het ander. Maar als je het een ziet, kun je het ander niet zien.
Zo werkt het wonder. Het veroorzaakt een verschuiving in je waarneming. Je zag het op de ene manier, nu zie je het op de andere. Je kunt het niet “laten gebeuren”, maar áls het gebeurt weet je het.
Deel 5: WdII.13.3:1-3
“Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen.”
Een wonder corrigeert waarneming en komt voort uit vergeving. Wanneer we kijken met de ogen van Christus kijken we in genade en liefde; dan kijken we met vergeving. Dan verlenen we wonderen aan alles waar we met die gecorrigeerde waarneming naar kijken. Er verandert niet alleen iets in onze denkgeest en onze waarneming, er wordt van ons uit ook iets gecommuniceerd naar degenen naar wie we kijken. Evenals op andere plaatsen zegt de Cursus hier dat vanuit mijn vergevende denkgeest iets wordt doorgegeven aan de denkgeest van anderen. Wonderen zijn interpersoonlijk, zegt het Tekstboek (T1.II.1:4). Wanneer ik vergeving aanvaard in mijn denkgeest, voor mezelf of een ander, dan breidt deze zich uit naar anderen. In feite aanvaard ik haar juist door haar uit te breiden:
Wonderen zijn de natuurlijke tekenen van vergeving. Door wonderen aanvaard je Gods vergeving door die naar anderen uit te breiden (T1.I.21:1-2).
De zin: “wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen” (3:3) doet me denken aan het Bijbelverhaal over Jozef en zijn broers. Omdat Jozef bij zijn vader favoriet was, waren zijn broers jaloers op hem en verkochten hem als slaaf aan Egypte. Doordat hij de gave had de dromen van de Farao te verklaren, verwierf hij echter veel macht. Jaren later, tijdens een hongersnood, kwamen zijn broers naar Egypte, op zoek naar voedsel. Jozef had het beheer over de voedselvoorziening en in plaats van wraak te nemen, zei hij tegen zijn broers: “God heeft mij voor jullie uitgezonden om jullie in leven te houden ..... niet jullie hebben mij hier gebracht, maar God zelf ..... jullie hebben kwaad tegen mij beraamd, maar God heeft het ten goede gekeerd” (Gen.45:5,8; 50:20).
Wanneer we vergeving werkelijk hebben aanvaard in ons hart, zijn we in staat overal een zegen in te zien, zelfs in de daden van anderen die bedoeld zijn om ons te kwetsen. “Wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen”:
Hem [jouw broeder] is dank verschuldigd, zowel voor zijn liefdevolle gedachten als voor zijn verzoeken om hulp [wat wij gewoonlijk zien als een aanval]want beide zijn in staat jou bewust te maken van liefde, mits jij ze juist waarneemt (T12.I.6:2).
Die vorm van waarneming is een wonder.
Deel 6: WdII.13.3:4-5
“Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.”
Het echte wonder is liefde:
Wonderen gebeuren van nature als uitingen van liefde. Het echte wonder is de liefde die ze inspireert. In die zin is alles wat uit liefde voortkomt een wonder (T1.I.3:1-3).
Het symbool van de lelie (3:4) vertegenwoordigt een gave van vergeving, die ik aanbied aan mijn broeder of zuster. Elke keer wanneer ik deze gave aanbied, bied ik heel de wereld Gods Liefde aan. Ik open een sluisdeur en stel deze Liefde in staat om door mij heen de wereld in te stromen. Waar deze stroom van liefde komt, komt alles tot leven – en dat is het wonder.
Mijn geschenk van vergeving dat ik een broeder aanbied, is tevens een geschenk aan God. Mijn dankbaarheid jegens mijn broeders is mijn geschenk aan God. In het erkennen van Zijn schepping, erken ik Hem. Mij openen voor deze stroom van Liefde ontsluit een bron van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde. Niets is zo vreugdevol als een liefdevol hart.
Deel 7: WdII.13.4:1
“Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt.”
Een Cursus in wonderen vraagt om vertrouwen, in elk geval in het begin: “Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard” (4:1). Volgens het woordenboek betekent vertrouwen: “geloof dat niet berust op logisch of materieel bewijs”. Dat is precies wat van ons wordt gevraagd: het wonder ontvangen – de omslag in waarneming, de visie van de onschuld van onze broeder – zonder enig logisch of materieel bewijs. Ons wordt gevraagd om naar de “verwoesting” te kijken, zoals ziekte, of pijn die veroorzaakt is door de liefdeloze daden van een ander, en te geloven dat wat we zien onjuist is – zonder bewijs daarvan.
Het is niet gemakkelijk om te geloven in iets dat we niet kunnen zien. Maar als onze onjuiste waarneming ons blind heeft gemaakt voor de werkelijkheid, en we nu de projecties van onze eigen denkgeest waarnemen in plaats van de waarheid, dan is de waarheid iets wat we nu niet kunnen zien. En aangezien we zien wat onze denkgeest verkiest te zien, moet de denkgeest veranderen voordat we het bewijs kunnen zien. Voordat het wonder zich kan manifesteren moet de denkgeest worden “klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt” (4:1). Met andere woorden: We moeten besluiten dat we iets willen zien wat we nu niet kunnen zien en niet begrijpen.
Dit herinnert mij aan enkele lessen in het begin van het Werkboek, les 27 en 28: “Ik wil niets liever dan zien” en “Ik wil niets liever dan de dingen anders zien”. Die keuze moet worden gemaakt voordat we iets kunnen zien. We moeten willen zien om iets te kunnen zien. Dat is het vertrouwen waar het hier over gaat. Het is een keuze die we moeten maken, een beslissing die we moeten nemen. We moeten de onschuld van onze broeder willen zien. We moeten alleen liefde willen. We moeten bereid zijn de dingen anders te zien. Alleen dan zullen we wonderen zien.
Deel 8: WdII.13.4:2-3
“Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.”
Voordat er een wonder kan plaatsvinden moet er vertrouwen zijn: het verlangen om het wonder te zien, de keuze om te vragen om datgene wat we nu niet kunnen zien, en te geloven dat onze door het ego gegenereerde waarneming onjuist is. Wanneer dat vertrouwen begint te komen, wanneer we wondergericht beginnen te worden, zal dit vertrouwen zijn eigen rechtvaardiging aanvoeren:
Dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is (4:2).
Als ik mijn vertrouwen vestig op een wonder zal het bewijs er zijn, een getuige die aantoont dat waar ik op vertrouw er werkelijk is. Wanneer ik bijvoorbeeld bereid ben om voorbij te zien aan het ego van mijn broeder en in plaats daarvan zijn roep om God in hem te zien, zal er iets gebeuren wat bewijst dat die roep er werkelijk is. Misschien ontmoet mijn vergeving dankbaarheid. Misschien wordt mijn liefde beantwoord met liefde. Misschien zie ik een sprankje licht in iemand bij wie ik dit niet voor mogelijk hield. Vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren.
Mijn bereidheid om te geloven in de aanwezigheid van liefde zal me de aanwezigheid van liefde tonen. Ik zal zien wat ik verkies te zien. Ik zal zien dat de wereld van de geest werkelijker is dan de wereld van louter materie. Ziekte maakte plaats voor gezondheid; verdriet wordt vervangen door vreugde; angst wordt getransformeerd tot liefde. En waar ik zonde en kwaad zag, zal ik heiligheid en goedheid zien.
De transformatie van mijn denkgeest brengt een andere wereld voort. Mijn bereidheid om het wonder uit te nodigen opent de weg daarvoor. De veranderingen die ik in de wereld zie, zijn niet het wonder zelf, ze zijn het gevolg ervan. Het wonder zal zijn getuigen aanvoeren; het zal een wereld onthullen die anders is dan ik dacht dat ze was.
Eerst de verandering van de denkgeest, het vertrouwen; dan de getuigen van dat vertrouwen, de rechtvaardiging en de bevestiging ervan.
Deel 9: WdII.13.5:1-3
“Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen.”
In een schrille beeldspraak wordt onze wereld hier beschreven als “een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven” (5:1). De Cursus zegt meer dan eens dat we naar deze wereld zijn gekomen om te sterven; dat we de dood zoeken door naar een plaats te komen waar alles dood gaat. Bijvoorbeeld: “Jij kwam om te sterven, en wat kun je anders verwachten dan de doodstekenen te zien die je zoekt?” (T29.VII.5:2). En: “Niet de levenswil, maar de doodswens is de motivatie voor deze wereld” (T27.I.6:3). We kwamen uit schuld, gelovend in onze eigen zonde en onze eigen bestraffing zoekend. We kwamen omdat, volgens de verwrongen logica van het ego, de dood het ultieme bewijs is dat we erin zijn geslaagd ons van God af te scheiden. We maakten deze wereld als een plaats om te sterven en vervolgens kwamen we om er te sterven.
Maar “wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel” (5:1) op dit uitgedroogde land dat we hebben gemaakt, en veranderen het in een paradijs. Ze transformeren de wereld van de dood in een plaats van leven. Het Tekstboek schildert in Paragraaf IX van hoofdstuk 26 (”Want Zij zijn gekomen”) hetzelfde beeld:
Het bloed van de haat verdwijnt, opdat het gras weer groen zal worden en de bloemen weer helemaal wit staan te blinken in de zomerzon. Wat een oord van de dood was, is nu een levende tempel geworden in een wereld van licht. Dankzij Hen. Hun Tegenwoordigheid is het die opnieuw de heiligheid heeft verheven, opdat ze haar aloude plaats inneemt op een aloude troon. Dankzij Hen zijn wonderen als gras en bloemen ontsproten aan de dorre grond die, door haat verschroeid, woest en ledig was geworden. Wat haat had aangericht, hebben Zij ongedaan gemaakt. En nu sta je op grond die zo heilig is dat de Hemel zich buigt om zich ermee te verbinden en die tot zijn evenbeeld te maken. De schaduw van een oeroude haat is verdwenen en alle verderf en verdorring zijn voorgoed vertrokken uit het land waar Zij gekomen zijn (T26.IX.3:1-8).
We staan open voor wonderen wanneer we openstaan voor vergeving en liefde, wanneer we openstaan voor God. De “Zij” en “Hen” in bovenstaand citaat verwijzen naar het gelaat van Christus (de visie van de onschuld van onze broeders) en naar de herinnering van God. Wanneer we het gelaat van Christus in onze broeders zien, keert de herinnering van God naar ons terug. En wanneer dat gebeurt, wordt de verschroeide en ledige grond van deze wereld een tuin, een weerspiegeling van de Hemel.
Deel 10: WdII.13.5:4
“En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.”
Wanneer we ons openstellen voor wonderen wordt de wereld getransformeerd. Wonderen demonstreren onsterfelijkheid. Niet de onsterfelijkheid van het lichaam, maar van de liefde die we zijn. “Onderwijs louter liefde, want dat is wat jij bent” (T6.I.13:2); “Alleen het eeuwige kan worden liefgehad, want liefde sterft niet” (T10.V.9:1). Het is de onsterfelijkheid van de gedachte en de Cursus onderwijst dat wij de eeuwige en onveranderlijke Gedachte zijn van God. Hij zegt onomwonden dat er geen dood is, dat leven en onsterfelijkheid synoniem zijn. “Wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid” (5:4).
Zo gezien kan het lichaam geen leven hebben, omdat het niet onsterfelijk is. En dus onderwijst de Cursus: “Het is niet geboren en het sterft niet” (T28.VI.2:4). “Het lichaam leeft noch sterft, omdat het jou niet bevatten kan, jij die leven bent” (T6.V.A.1:4).
Wonderen tonen ons dat we geen lichaam zijn en dat de geest sterker is dan het lichaam:
Als de denkgeest wel het lichaam maar het lichaam niet de denkgeest kan genezen, moet de denkgeest wel sterker zijn dan het lichaam. Ieder wonder toont dit aan (T6.V.A.2:6-7).
Het wonder laat ons zien dat wat we zijn – geest, gedachte, idee, liefde – leven heeft en onsterfelijk is.