Les 333

(29 november)

Vergeving beëindigt hier de droom van conflict.

1. Een conflict moet worden opgelost. Je kunt het niet vermijden, opzij schuiven, ontkennen, vermommen, elders zien, anders noemen of door enige vorm van misleiding verbergen, als je eraan ontsnappen wilt. Het moet precies gezien worden zoals het is, daar waar je denkt dat het is, in de werkelijkheid die eraan gegeven is en met het doel dat de denkgeest eraan heeft toegekend. Want alleen dan worden zijn verdedigingen opgeheven en kan de waarheid haar licht erover laten schijnen terwijl het verdwijnt.

 

2. Vader, vergeving is het licht dat U gekozen hebt om alle conflict en twijfel weg te schijnen en om het pad te verlichten van onze terugkeer naar U. Geen ander licht dan dit kan een eind maken aan onze boze droom. Geen ander licht dan dit kan de wereld verlossen. Want dit alleen zal nooit en in geen enkel opzicht falen, omdat het Uw gave is aan Uw geliefde Zoon.


Toelichting:

Dit is een schitterende les! Ze verklaart onmiskenbaar en in stellige termen dat we de correctie van onze onjuiste conflictgedachten niet kunnen ontwijken. Elk ervan moet eerlijk onder ogen worden gezien, zodat er vergeving op kan worden toegepast. “Een conflict moet worden opgelost” (1:1). Het verdwijnt niet vanzelf. We kunnen onze kop niet in het zand steken. Kijk maar eens naar de lijst van verdedigingstactieken, die het ego ons wil laten gebruiken (1:2):

 

Vermijden:

We gaan het conflict uit de weg. Wanneer we onvrede ervaren gaan we TV kijken of winkelen. Als we het gevoel hebben dat er een muur staat tussen ons en een broeder of zuster, lopen we weg of zorgen we dat we het enorm druk hebben. We vermijden het conflict onder ogen te zien.

 

Opzij schuiven:

We stellen de oplossing uit “tot een later tijdstip” – een later dat nooit komt.

 

Ontkennen:

We doen alsof er geen probleem is: “Ik, boos? Nee hoor, niets aan de hand.”

 

Vermommen:

We schuiven onze onvrede af op een slecht humeur, hormonen, hoofdpijn, of een vervelende dag op het werk. We glimlachen en slikken onze woede of pijn in.

 

Elders zien:

“Dat is niet mijn schuld, het komt allemaal door haar!” “Ik zou me niet zo ellendig voelen als hij niet zo verdomd egoïstisch was!”.

 

Anders noemen:

We ontkennen dat wat we voelen aanval of haat is. We noemen het bijvoorbeeld “gerechtvaardigde verontwaardiging” of “ het stellen van grenzen”, of “opkomen voor de waarheid”.

 

Als we aan een conflict willen ontsnappen, kan het niet verborgen worden “door enige vorm van misleiding” (1:2). Dat is de samenvatting van al deze verdedigingstactieken. We proberen te verbergen dat er gedachten van haat, woede of moord bij ons zijn opgekomen. Deze ingesleten gewoonte om ons ego te verbergen en het in gezelschap van anderen op te sluiten in de kast, moet worden afgeleerd om het conflict op te kunnen lossen.

 

Dit betekent niet dat we, in plaats van het ego te verbergen, ermee moeten gaan pronken en eraan toe moeten geven. Het doel is niet het ego tot uitdrukking te brengen, maar het te verbannen. Dat lukt niet wanneer we het blijven verbergen, en soms is het nodig om er voor heel even uiting aan te geven in plaats van het te bedekken. Soms moet de woede worden geuit voordat we ons realiseren hoe diepgeworteld deze in werkelijkheid is. Dit is echter alleen een overgangsfase, uiteindelijk zoeken we volledige genezing.

 

Het ego precies zien zoals het is:

In tegenstelling tot het vermijden van het ego moet dit onze intentie zijn (1:3). Met andere woorden: we moeten de haat, aanval, zelfisolement, grootheidswaan, woede en het verlangen om te doden onder ogen zien en ophouden de onschuld zelve te spelen.

 

Daar waar je denkt dat het is:

Dat wil zeggen: contact maken met de situatie. Bijvoorbeeld toegeven dat je echt gelooft dat je partner een sadist is, of dat je jezelf werkelijk ziet als niet beminnenswaard.

 

In de werkelijkheid die eraan gegeven is:

Dit betekent dat we erkennen hoe we als ego over de situatie denken. Dat we begrijpen dat we onszelf als een eenling in het universum zien, moeizaam onze weg banend door het leven en dit nauwelijks overlevend. We geven toe dat het conflict werkelijk lijkt te zijn. Wanneer we niet volmaakt in vrede en niet voortdurend vreugdevol zijn is daar een reden voor. Die reden is altijd het een of andere aspect van het ego, waar we ons aan vastklampen maar dat we tegelijkertijd ontkennen. Daarom moeten we de werkelijkheid zien die we eraan gegeven hebben.

 

Met het doel dat de denkgeest eraan heeft toegekend:

Dit vraagt om onderscheidingsvermogen. De conflicten die we ervaren dienen een doel dat er door onze denkgeest aan gegeven is. Dat doel is altijd het dienen van het ego, de een of andere vorm van de autonomie van het ego, een illusie van onafhankelijkheid en een afgescheiden bestaan. Wat het conflict ook is, we hebben het zelf zijn werkelijkheid verleend om een verborgen en krankzinnige reden van het ego. Hier wordt onze angst voor liefde en vereniging onthuld, onze verslaving aan afscheiding. Hier ontdekken we ons verborgen geloof in schuld en de wens onszelf te straffen.

 

Alleen wanneer we bereid zijn dit meedogenloze zelfonderzoek aan te gaan en de volledige verantwoordelijkheid te nemen voor onze eigen gedachten, worden de verdedigingen van het ego opgeheven “en kan de waarheid haar licht erover laten schijnen terwijl het verdwijnt” (1:4). De waarheid is vergeving en vergeving schijnt alle conflict en twijfel weg (2:1). Wanneer we ons ego op deze manier hebben ontdekt, is het vergeven van anderen het meest natuurlijke en meest eenvoudige van de wereld, omdat we hebben toegegeven dat we het ego zelf hebben gemaakt en anderen daar niets mee te maken hebben. Ik heb gehandeld om krankzinnige redenen die ik niet langer accepteer en wil. En aangezien dit de waarheid is over mezelf, is het de waarheid over iedereen. Het conflict is niet werkelijk, illusie strijdt met illusie, angst reageert op angst. Met dat besef lost mijn eigen schuld op en ligt de weg van mijn terugkeer naar God open.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Denk aan een situatie waarin je een conflict ervaart en zeg dan:

“Ik ervaar een conflict in deze situatie.

Maar dat is mijn droom van conflict.

Vergeving beëindigt deze droom.”

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.

Wat is het ego  3:

Deel 3: WdII.12.2:1-3

 

1. Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend. Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God.

 

"Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft."

 

En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen.

 

3. De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft? Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?

 

4. De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt. In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.

 

5. Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf. En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.



 

Het ego is waanzinnig” (2:1). En in de mate waarin we ons met het ego identificeren zijn we even waanzinnig, zoals de Cursus ons vaak vertelt. We zijn veel meer geïdentificeerd met het ego dan we ons realiseren, namelijk zo goed als volledig. Het ego is ons fundamentele uitgangspunt, de basis van waaruit we handelen. We zien onszelf als een beperkt, afgescheiden zelf, levend in een lichaam en gedoemd om daar tegelijk mee te sterven. Deze waanzin is echter niet onze werkelijkheid; ons ware, verenigde Zelf blijft onaangetast. Dat is onze redding en de ondergang van het ego.

 

Het ego staat vol angst “buiten het Alomtegenwoordige” (2:2). God en Zijn schepping is al wat er is. Maar het ego denkt dat het ergens daarbuiten bestaat; het wijst God af als Schepper en probeert zichzelf te zien als iets dat zich buiten God en Zijn schepping bevindt. Het staat “los van het Al” (2:2). Maar hoe kun je losstaan van het Al? Het Al omvat alles. Het ego is ook “afgescheiden van het Oneindige” (2:2). Dat is hetzelfde idee en even denkbeeldig. Het is niet mogelijk om afgescheiden te zijn van het Oneindige. Maar in zijn opstandigheid en waanzin gelooft het ego dat dit zijn conditie is. In dit licht is het geloof dat je verdoemd bent het toppunt van ego-isme.

 

In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft” (2:3). Dat is wat verdoemenis in feite betekent, de bewering: “Ik ben erin geslaagd de Wil van God te vernietigen.” Schuld is de ego-istische ontkenning van de macht van Gods Liefde. De gedachte “Ik leer deze Cursus nooit; ik zal nooit verlichting bereiken”, is beweren dat jouw wil machtiger is dan die van God. Als Gods Wil jouw geluk is, dan is droefheid een verklaring dat God overwonnen is.

 

De Cursus vertelt ons dat het waanzinnig is om te denken dat zulke dingen mogelijk zijn. Maar hij veroordeelt ons niet voor die gedachten, hij zegt alleen dat we er niet meer naar moeten luisteren. Het ego is een onmogelijkheid:

 

Deze cursus beoogt enkel en alleen jou te leren dat het ego ongeloofwaardig is en voor altijd ongeloofwaardig zal blijven (T7.VIII.7:1).

 

God is oneindig; Hij is overal; Hij is Al. En aangezien het ego een gedachte is die buiten God lijkt te bestaan, afgescheiden en apart, is het ego ongeloofwaardig en onbestaanbaar.