Les 321
(17 november)
Vader, mijn vrijheid is in U alleen.
1. Ik heb niet begrepen wat mij heeft vrijgemaakt, noch wat mijn vrijheid is, noch waar ik moest kijken om haar te vinden. Vader, ik heb vergeefs gezocht, tot ik hoorde dat Uw Stem mij de weg wees. Nu wil ik niet langer mijn eigen gids zijn. Want ik heb de weg die tot mijn vrijheid leidt noch gemaakt, noch begrepen. Maar ik vertrouw op U. U, die mij mijn vrijheid geschonken hebt als Uw heilige Zoon, zult voor mij niet verloren zijn. Uw Stem leidt me, en de weg tot U opent zich eindelijk en wordt duidelijk voor mij. Vader, mijn vrijheid is in U alleen. Vader, het is mijn wil dat ik terugkeer.
2. Vandaag antwoorden wij namens de wereld, die samen met ons zal worden bevrijd. Hoe blij zijn we onze vrijheid te vinden via de zekere weg die onze Vader heeft vastgelegd. En hoezeer is de verlossing van heel de wereld verzekerd, wanneer we leren dat onze vrijheid alleen gevonden kan worden in God.
Toelichting:
Zoals veel lessen in dit tweede deel van het Werkboek, is ook deze les geschreven vanuit het perspectief van iemand die de laatste fase van de thuisreis heeft bereikt. Het is het lied van iemand die niet meer onzeker is en wiens beslissing voor het Koninkrijk van God krachtig en duidelijk is.
De leraar van God is nu op een punt in zijn voortgang gekomen waarop hij hierin zijn volledige uitweg ziet. ‘Geef op wat je niet wilt en behoud wat je wel wilt’.
Zo eenvoudig is het voor de hand liggende! En zo makkelijk uit te voeren! (H4.A.6:5-8).
Dit zijn de woorden van iemand die zich heeft gerealiseerd dat de vrede van God alles is wat hij wil.
Ik heb niet begrepen wat mij heeft vrijgemaakt, noch wat mijn vrijheid is (1:1).
Onze vrijheid is in God alleen. Aanvankelijk geloven we het tegenovergestelde. Vrij zijn lijkt onafhankelijk zijn te betekenen. Dus hoe kan vrijheid gevonden worden in de aanvaarding van Gods Wil? Is dat geen slavernij?
Alleen wanneer we beseffen dat onze wil hetzelfde is als Gods Wil, dat onze wil en de Zijne een en hetzelfde zijn, kunnen we begrijpen dat het doen van de Wil van God volmaakte vrijheid betekent, omdat het is wat we werkelijk willen en waar we voor geschapen zijn. “Vader, het is mijn wil dat ik terugkeer” (1:9).
Niet wetend wat vrijheid was hebben we ernaar gezocht waar ze niet gevonden kon worden: in het uitoefenen van onze onafhankelijke wil in deze wereld. Maar totdat we horen hoe de Stem van God ons leidt en daarop reageren, vinden we geen vrijheid. “Nu wil ik niet langer mijn eigen gids zijn” (1:3). We vinden onze vrijheid in de aanvaarding van een nieuwe Gids, in het ontslaan van onszelf als onze eigen leraar en het aanvaarden van een andere (T12.V.8:3). We vinden vrijheid in het loslaten van onze onafhankelijke doelen en het aanvaarden van het ene doel dat we met iedereen delen.
Vrijheid is vrij zijn om alles te zijn wat ik ben. Vrijheid is vrij zijn om mijzelf zonder enige belemmering uit te drukken. Ik ben liefde, ik ben de heiligheid van God Zelf. Mijn enige vrijheid is zijn wat ik ben, zoals God mij geschapen heeft. Proberen iets anders te zijn is mijzelf tot slaaf maken, mijzelf in een vorm wringen die niet de mijne is. Vrijheid is alleen liefde onderwijzen en geven, want dat is wat ik ben.
Vandaag wil ik vol vreugde afstand doen van alle ideeën over wat ik meen te zijn, en aanvaarden wat God mij vertelt dat ik ben. Ik wil afstand doen van de valse en illusoire vrijheid die ik heb nagejaagd en de enige werkelijke vrijheid aanvaarden, in een vrijwillige onderwerping aan mijn ware Zijn. Het enige waaraan ik mij onderwerp is aan mijn Zelf, het enige wat ik opoffer is een illusie. Wanneer ik het punt heb bereikt waarop ik alleen nog de Stem namens God wil horen, zal ik in staat zijn om te zeggen:
Uw Stem leidt me, en de weg tot U opent zich eindelijk en wordt duidelijk voor mij (1:7).
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS DE SCHEPPING”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de schepping”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de schepping”- tekst.
Wat is de schepping 1:
Deel 1: WdII.11.1:1-2
"De schepping is de som van al Gods Gedachten, oneindig in getal en overal totaal zonder beperkingen. Alleen liefde schept, en alleen als zichzelf."
Er is geen tijd geweest waarin al wat zij geschapen heeft er niet was. Noch zal er een tijd zijn waarin wat zij ook schiep enig verlies lijdt. Voor eeuwig en altijd zijn Gods Gedachten precies zoals ze waren en zoals ze zijn, onveranderd door de tijd heen en nadat de tijd voorbij is.
2. Aan Gods Gedachten is alle macht gegeven die hun eigen Schepper heeft. Want Hij wil aan liefde toevoegen door haar uit te breiden. Zo heeft Zijn Zoon deel aan de schepping en moet hij daarom delen in de macht om te scheppen. Wat God gewild heeft dat voor eeuwig Eén is zal nog Eén zijn wanneer de tijd is gedaan; en het zal door de loop der tijden niet worden veranderd, en blijven zoals het was voor de gedachte aan tijd begon.
3. De schepping is het tegendeel van alle illusies, want de schepping is de waarheid. De schepping is de heilige Zoon van God, want in de schepping is Zijn Wil in ieder aspect compleet, ervoor zorgend dat elk deel het geheel bevat. Haar eenheid is voor eeuwig als onschendbaar gewaarborgd, blijft eeuwig in Zijn heilige Wil bewaard, buiten elke mogelijkheid tot schade, scheiding, onvolmaaktheid, en buiten enige smet op haar zondeloosheid.
4. Wij zijn de schepping, wij de Zonen van God. We lijken elk apart te zijn en ons niet bewust van onze eeuwige eenheid met Hem. Maar achter al onze twijfels, voorbij al onze angsten is nog altijd zekerheid. Want liefde blijft bij al haar Gedachten, terwijl haar zekerheid de hunne is. De Godsherinnering is in onze heilige denkgeest, die zijn eenheid en verbondenheid met zijn Schepper kent. Laat onze functie erin bestaan alleen deze herinnering terug te doen keren, alleen Gods Wil op aarde te laten geschieden, alleen onze innerlijke gezondheid weer terug te vinden en slechts te zijn zoals God ons geschapen heeft.
5. Onze Vader roept ons. We horen Zijn Stem en we vergeven de schepping in de Naam van haar Schepper, de Heiligheid zelf, wiens Heiligheid gedeeld wordt door Zijn eigen schepping, wiens Heiligheid nog altijd deel is van ons.
Deze vraag komt vaak op bij Cursusstudenten. De Cursus spreekt regelmatig over “jouw scheppingen”, maar lijkt nooit precies uit te leggen wat deze scheppingen zijn. Hij vertelt ons dat ons scheppingsproces altijd doorgaat, ondanks het feit dat we ons daar niet van bewust zijn, en dat al onze scheppingen veilig voor ons worden bewaard door de Heilige Geest. Er wordt een beeld geschetst van hoe we de Hemel binnengaan en daar begroet worden door al onze scheppingen, alsof het levende wezens zijn.
Wij vinden dit moeilijk te begrijpen omdat we een fundamentele misvatting over de schepping koesteren. We denken dat God deze wereld heeft geschapen en dat de schepping dus fysiek en stoffelijk is. De Cursus vertelt ons echter dat deze wereld een illusie is, een miscreatie van onze denkgeest. Hoe zouden onze scheppingen dus hier kunnen zijn?
Mijn scheppingen zijn dus niet een boek dat ik schrijf, een relatie die ik vormgeef, een gezin dat ik sticht, of een bedrijf dat ik opricht. Mijn scheppingen zijn geen objecten, het zijn gedachten.
De schepping is de som van al Gods Gedachten, oneindig in getal en overal totaal zonder beperkingen (1:1).
Het gaat om “Gedachten” met een hoofdletter. Ze verwijzen dus naar Gods Zoon, de Christus. Wij zijn niet gewend om gedachten gelijk te stellen aan levende wezens. Wij zien gedachten niet als iets levends en levende wezens niet als gedachten. Als wij aan onszelf denken als een levend wezen, gaan we automatisch uit van een fysiek bestaan; maar de Cursus leert ons dat we uitsluitend Gedachten in Gods Denkgeest zijn. “Dat jij niet een lichaam bent” (WdI.91.5:2) betekent meer dan een vermaning om ons niet door het lichaam te laten beperken; het betekent dat we iets volkomen anders zijn dan iets stoffelijks. Onze essentie is geest; we zijn Gedachten.
Alleen liefde schept, en alleen als zichzelf (1:2).
Scheppingen zijn dus gedachten van liefde. Als alleen liefde schept, zijn scheppingen de gevolgen van liefde. Als scheppingen gedachten zijn, zijn het gedachten van liefde. Liefde schept altijd meer liefde. Schepping is dus circulair, een zelfvoorzienend energieveld, waarin elk deel het andere bekrachtigt, een oneindige cyclus van schepping.
Het Tekstboek leert ons dat God, die Liefde is, Zichzelf alleen maar uit wil breiden. En aangezien wij een uitbreiding van Zijn Wezen zijn, willen wij hetzelfde: “Met liefde in je heb je geen andere behoefte dan om haar uit te breiden” (T15.V.11:3).
Jij bent een idee, net als je Vader. En net als Hij kun jij jezelf volledig geven, zonder het minste verlies, en met alleen maar winst (T15.VI.4:5-6).
Dit is wat we leren door de ervaring van een heilig ogenblik. We zijn een Gedachte van Liefde, met geen enkele andere behoefte dan het uitbreiden van liefde. In onze relaties leren we om ingebeelde persoonlijke behoeften los te laten en de relatie op te dragen aan de enige behoefte “die de Zonen van God gelijkelijk met elkaar delen” (T15.VI.6:10): de uitbreiding van liefde. Door deze weerspiegeling van liefde hier op aarde, leren we onze plaats weer in te nemen in de eeuwige schepping van de Hemel.