Les 234

(22 augustus)

Vader, vandaag ben ik wederom Uw Zoon.

1. Vandaag zien we de tijd voor ons dat dromen over zonde en schuld voorbij zijn en we de heilige vrede hebben bereikt die we nooit hebben verlaten. Slechts een nietig ogenblik is tussen eeuwigheid en tijdloosheid verstreken. Zo kortstondig was de tussenpoos dat er in de continuïteit geen breuk is geweest, noch een onderbreking in de gedachten die voor eeuwig als één verenigd zijn. Nooit is er iets gebeurd dat de vrede van God de Vader en de Zoon heeft verstoord. Dit aanvaarden we vandaag als volkomen waar.

 

2. Wij danken U, Vader, dat we niet de herinnering van U en Uw Liefde kunnen verliezen. We weten ons geborgen en zeggen U dank voor alle gaven die U ons geschonken hebt, voor alle liefdevolle hulp die we hebben ontvangen, voor Uw eeuwig geduld en voor het Woord, dat U ons gaf, dat we zijn verlost.


Toelichting:

Deze les bevat een vooruitblik op de Hemel:

 

Vandaag zien we de tijd tegemoet dat dromen over zonde en schuld voorbij zijn en we de heilige vrede hebben bereikt die we nooit hebben verlaten (1:1).

 

Dit is wat we elke dag doen, als we in onze stille tijd God naderen. Dan geven we onszelf een voorproefje op de Hemel. Stel je dat nu, op dit moment, eens voor: stel je voor dat al je dromen over zonde en schuld verdwenen zijn. Dat alle angst verdwenen is – alle angst! Dat elke gedachte aan conflict verleden tijd is. Dat er niets is, en nooit meer iets zal zijn dat je volmaakte rust verstoort.

Wat je je voorstelt is werkelijkheid, de ware staat van alles:

 

Nooit is er iets gebeurd dat de vrede van God de Vader en de Zoon heeft verstoord (1:4).

 

De droom van zonde en schuld, de droom van angst, de droom van conflict, de droom van alles wat je vrede verstoort – het is niet meer dan dat: een droom. Laat het los, laat het gaan, het is zinloos en betekenisloos, een luchtbel in een stroom.

 

Slechts een nietig ogenblik is tussen eeuwigheid en tijdloosheid verstreken. Zo kortstondig was de tussenpoos dat er in de continuïteit geen breuk is geweest, noch een onderbreking in de gedachten die voor eeuwig als één verenigd zijn. Nooit is er iets gebeurd dat de vrede van God de Vader en de Zoon heeft verstoord. Dit aanvaarden we vandaag als volkomen waar (1:2-5).

 

In deze momenten van herinnering, deze heilige ogenblikken waarvoor we elke dag even alles opzij zetten, kijken we vooruit naar de tijd waarin onze dromen volledig voorbij zullen zijn. In onze beleving zijn we daar nog niet, maar in werkelijkheid zijn we er nooit weggeweest. Er is geen breuk in de continuïteit geweest, en we hebben geen noot van het Hemelse lied gemist. We “leven” nog grotendeels in de droom, maar kunnen wel momenten ervaren van wat ons te wachten staat, rechtstreekse ervaringen van de waarheid. En dat is wat we nu zoeken: een moment van vooruitzien, een gevoel in de kern van ons wezen, iets wat we “vrede” noemen, maar niet in woorden te vangen is.

 

Dit zijn oefenperioden waarin we bewust reiken naar een niveau boven onze gebruikelijke wereldse ervaringen. We maken de keuze om als volkomen waar te accepteren dat de vrede van God, Vader en Zoon, nooit verstoord is geweest. Voor één moment staan we onszelf toe om dat te geloven. We maken ons er geen zorgen over dat we het over een kwartier misschien niet meer geloven. We maken ons geen zorgen over wat er met ons leven gebeurt als we het wel geloven. We houden ons niet bezig met alle schijnbare bewijzen van het tegendeel. We laten het gewoon allemaal los en ademen diep de verheven atmosfeer van de Hemel in. Dit is ons thuis. Dit is wat we werkelijk zijn. Dit is alles wat we willen.

 

Wanneer gedachten van zonde, schuld en angst bij ons opkomen, zetten we ze vriendelijk opzij: “Dit is niet wat ik nu wil ervaren. Ik wil nu de vrede van God ervaren. Ik bezit nu de vrede van God”. En Jezus, onze grote broer, voegt zich bij ons en bidt met ons mee.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

 

LEZEN VAN DE “WAT IS VERLOSSING”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is verlossing”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Ik zie de les van vandaag als een soort heilige ontsnapping, waarin we vooruitlopen op de glorieuze dag waarop we uiteindelijk ontwaken tot de Hemel. Als je het idee van vandaag herhaalt, stel je dan voor dat dit die dag is, dat je hier en nu voorgoed ontwaakt uit tijd en ruimte en je ogen opent in de Hemel. Probeer het op dit moment maar eens op deze manier te herhalen en kijk hoe het voelt.

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is verlossing”- tekst.

Wat is verlossing 4:

Deel 4: WdII.2.2:4-5

 

1. Verlossing is een belofte, gedaan door God, dat jij jouw weg naar Hem uiteindelijk zult vinden. Het kan niet anders of ze wordt gehouden. Ze garandeert dat er een eind komt aan de tijd, en dat alle gedachten die in de tijd zijn ontstaan eveneens een eind zullen nemen. Gods Woord is elke denkgeest gegeven die denkt dat hij afzonderlijke gedachten heeft, en zal deze conflictgedachten vervangen door de Vredesgedachte.

 

2. De Vredesgedachte werd Gods Zoon meteen gegeven zodra zijn denkgeest aan oorlog had gedacht. Voordien was er geen behoefte aan zo’n Gedachte, want vrede werd zonder tegendeel gegeven en wás gewoon. Maar wanneer de denkgeest gespleten is, is er behoefte aan genezing.

 

"Dus werd de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen deel van elk fragment van de denkgeest, die nog altijd één was, maar zijn eenheid niet herkende. Nu kende hij zichzelf niet en dacht hij dat zijn eigen Identiteit verloren was."

 

3. Verlossing is ongedaan maken in die zin dat ze niets doet, en nalaat de wereld van dromen en boosaardigheid te steunen. Zo laat zij illusies los. Door die geen steun te geven laat zij ze enkel kalm tot stof vergaan. En wat zij verborgen hielden wordt nu geopenbaard: een altaar voor Gods heilige Naam waarop Zijn Woord geschreven staat, met de geschenken van jouw vergeving daarvoor neergelegd en de Godsherinnering niet ver daarachter.

 

4. Laten we dagelijks deze heilige plaats bezoeken om er samen een tijdje te vertoeven. Hier delen wij onze laatste droom. Het is een droom waarin geen verdriet schuilt, want hij doet ons heel de heerlijkheid vermoeden die ons door God gegeven werd. Het gras duwt zich door de bodem heen, de bomen botten nu en er zijn vogels in hun takken komen wonen. De aarde wordt in nieuw perspectief herboren. De nacht is voorbij en we zijn samengekomen in het licht.

 

5. Van hieruit schenken we verlossing aan de wereld, want hier werd verlossing ontvangen. Ons jubellied is de roep tot heel de wereld dat vrijheid is weergekeerd, dat de tijd bijna teneinde is, en dat Gods Zoon slechts een ogenblik hoeft te wachten tot hij zich zijn Vader weer herinnert, dromen voorbij zijn, de eeuwigheid de wereld weggeschenen heeft, en niets dan de Hemel nu bestaat.

 

 

Voor onze denkgeest is de afscheiding werkelijkheid:

 

De afscheiding is een denksysteem dat maar al te werkelijk is in de tijd, zij het niet in de eeuwigheid (T3.VII.3:2)

 

De denkgeest kan het geloof in de afscheiding heel werkelijk en heel beangstigend maken (T3.VII.5:1).

 

De denkgeest ervaart zichzelf als gespleten, afgescheiden van God, als een fragment dat afgescheiden is van alle andere fragmenten. Dit is onze ervaring van een bestaan in een lichaam, afgescheiden van alle andere lichamen, “al te werkelijk in de tijd, zij het niet in de eeuwigheid”. In werkelijkheid is de denkgeest niet gespleten, hij herkent alleen zijn eenheid niet (2:4). Maar binnen die ene denkgeest lijkt de ervaring van afgescheidenheid zeer werkelijk.

 

Denk eens aan een droom waarin je contact had met andere mensen. Jij was jezelf en er waren anderen personages. Misschien sloot je vriendschap of maakte je ruzie met iemand, of misschien werd je letterlijk aangevallen. In een droom is elk personage anders en afgescheiden. Ze zeggen of doen iets wat je verrast of niet begrijpt. Maar in feite bestaan al die “anderen” uitsluitend in je eigen denkgeest! In de droom zijn de personages van elkaar afgescheiden, maar in feite communiceren verschillende aspecten van een en dezelfde denkgeest met elkaar alsof het verschillende entiteiten zijn.

 

Volgens de Cursus is dit het geval met de wereld. Er is slechts één denkgeest, die verschillende aspecten van zichzelf ervaart alsof het afzonderlijke organismen zijn. In deze droom lijkt de afscheiding tussen de verschillende karakters helder en duidelijk te zijn en niet te overbruggen. Maar desondanks is de denkgeest nog steeds één. De ene denkgeest kent zichzelf echter niet, hij gelooft “dat zijn eigen Identiteit verloren was” (2:5). In werkelijkheid is deze Identiteit echter niet verloren, alleen in de droom.

 

Daarom heeft God in elk fragment van de denkgeest, dat zijn eenheid niet herkent, Zijn Vredesgedachte geplaatst: “de Gedachte die het vermogen heeft de gespletenheid te genezen” (2:4). Dit “deel van elk fragment” (2:4) bevat de herinnering van de Identiteit van de denkgeest. En dit delen we met elkaar. Als een gouden draad die door een stuk stof loopt, verbindt deze herinnering ons met elkaar en brengt de ogenschijnlijk afzonderlijke fragmenten naar het bewustzijn van hun werkelijke eenheid. Deze Gedachte in ons weet dat er nooit iets is gebeurd “dat de vrede van God de Vader en de Zoon heeft verstoord” (WdII.234.1:4).

 

Deze Gedachte, die God in ons heeft geplaatst, is wat we zoeken wanneer we stil worden in het heilig ogenblik. Door al onze dwalende gedachten tot rust te brengen kunnen we naar de Stem in ons binnenste luisteren, die over onze eenheid spreekt, over onze heelheid en onze eeuwige vrede. Deze Gedachte heeft het vermogen de gespletenheid te genezen, de ogenschijnlijke soliditeit van onze illusie van afgescheidenheid te doorbreken en het Zoonschap te herstellen tot zijn bewustzijn van eenheid.

 

Ze [verlossing] maakt je opnieuw bewust van de heelheid van de fragmenten die jij als verbrokkeld en gescheiden waarneemt (H19.4:2).