Les 341
(7 december)
Ik kan slechts mijn eigen zondeloosheid aanvallen, en alleen die is het die mij geborgen houdt.
1. Vader, Uw Zoon is heilig. Ik ben hem, degene tegen wie U glimlacht met zo’n dierbare, diepe en stille liefde en tederheid dat het universum naar U teruglacht en Uw Heiligheid deelt. Hoe zuiver, hoe veilig, en hoe heilig zijn wij dan, die in Uw Glimlach toeven, terwijl al Uw Liefde ons geschonken is, en wij als één met U leven in volkomen broederschap en Vaderschap, in zo’n volmaakte zondeloosheid dat de Heer der Zondeloosheid ons als Zijn Zoon ziet, een universum van Gedachte dat Hem compleet maakt.
2. Laten we dan onze zondeloosheid niet aanvallen, want die bevat het Woord van God voor ons. En in haar vriendelijke weerspiegeling zijn we verlost.
Toelichting:
Als ik iets of iemand aanval, val ik mezelf aan. Als ik zonde zie in een ander, val ik mijn eigen zondeloosheid aan, en alleen die geeft me veiligheid. God zegt dat ik zondeloos ben – met wie ben ik het oneens? En waarom?
Ik ben hem [de Zoon van God], degene tegen wie U glimlacht met zo’n dierbare, diepe en stille liefde en tederheid dat het universum naar U teruglacht en Uw Heiligheid deelt (1:2).
Hoe dwaas is het om aan te vallen, als elke aanval een aanval is op wat ik ben! Hoe dwaas is het om het wonder dat ik ben aan te vallen, in een vergeefse zoektocht naar een andere, mindere identiteit! Waarom zou ik mijn ervaring van Gods diepe tederheid in gevaar brengen? We toeven in Zijn Glimlach (1:3). Wat een schitterende gedachte! Soms ontmoet ik iemand die zo’n stralende glimlach heeft, dat ik het gevoel heb daarin te kunnen zonnebaden. Stel je de koestering van Gods Glimlach voor! Wat een warmte en liefde gaan daar van uit!
Laat ik nu even de tijd nemen om te genieten van deze weldadige gloed.
We leven “in volkomen broederschap en Vaderschap” (1:3) met God. Deze eenheid ervaren we niet alleen met de Vader, maar met al onze broeders. We zijn bedoeld om voorgoed in deze staat van zijn te vertoeven. Het is de staat van zijn waarin we al vertoeven. We hoeven alleen maar bereid te zijn om hiervan te genieten en elke aanvalgedachte op te geven. Wij leven “in zo’n volmaakte zondeloosheid dat de Heer der Zondeloosheid ons als Zijn Zoon ziet, een universum van Gedachte dat Hem compleet maakt” (1:3).
Wij kunnen alleen de zondeloosheid zelve zijn. Onze aanvallen bedreigen alleen ons bewustzijn hiervan.
Laten we dan onze zondeloosheid niet aanvallen, want die bevat het Woord van God voor ons. En in haar vriendelijke weerspiegeling zijn we verlost (2:1-2).
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS EEN WONDER”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is een wonder”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Dit is weer een van mijn favoriete gebeden. Als hulp bij het bidden ervan heb ik het onderverdeeld in afzonderlijke zinnen en aan elke zin een extra gedachte toegevoegd.
Vader, Uw Zoon is heilig.
En ik ben Uw Zoon.
U bent mijn Vader, die meer van me houdt dan elke aardse vader zich kan voorstellen.
Uw Liefde schiep mij heilig en dat is wat ik blijf, ongeacht hoe ik over mezelf denk.
Ik ben hem, degene tegen wie U glimlacht
Uw Glimlach betekent alles voor me.
Hij is mijn zon, mijn levensbron waarin ik vertoef.
Wat kan er vreugdevoller zijn dan Uw Glimlach op mij te voelen schijnen?
met zo’n dierbare, diepe en stille liefde en tederheid
Laat me de liefde en tederheid van Uw Glimlach ervaren.
Laat me voelen hoe dierbaar Uw Liefde is, hoe diep en stil.
dat het universum naar U teruglacht en Uw Heiligheid deelt.
In Uw liefdevolle Glimlach ligt Uw Heiligheid.
Door naar U terug te lachen delen we deze Heiligheid.
Hoe zuiver, hoe veilig, en hoe heilig zijn wij dan,
Hoe zuiver zijn we. Hoe veilig zijn we. Hoe heilig zijn we.
Laat me deze zuiverheid voelen,
laat me rusten in deze veiligheid en laat me stralen in deze heiligheid.
die in Uw Glimlach toeven,
We koesteren ons in Uw Glimlach.
We leven in Uw Glimlach, zoals bloemen leven in het zonlicht en hun gezicht naar zijn warmte wenden.
terwijl al Uw Liefde ons geschonken is,
Al Uw Liefde. Hoe is dat mogelijk?
Laat me de vreugde voelen van al Uw liefde die U mij schenkt.
en wij als één met U leven
Er is geen afstand tussen U en mij, geen ruimte waarin plaats is voor haat of tweedracht.
We leven in de warmte van Uw Glimlach.
in volkomen broederschap en Vaderschap,
De ervaring van broederschap waar ik naar verlang is hier, in Uw Glimlach.
De volmaakte Vader waar ik naar verlang is hier, in Uw Glimlach.
in zo’n volmaakte zondeloosheid dat de Heer der Zondeloosheid ons als Zijn Zoon ziet,
De Zoon van de Heer der Zondeloosheid kan niet anders dan zondeloos zijn.
Als Uw Zoon ben ik volmaakt zondeloos.
een universum van Gedachte dat Hem compleet maakt.
Mijn broeders en ik zijn een universum van Gedachte.
Zo zuiver, zo zondeloos, zo uitgestrekt dat we U wezenlijk compleet maken.
Kan er een grotere eer bestaan?
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is een wonder”- tekst.
Wat is een wonder 1:
Deel 1: WdII.13.1:1-3
"Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is."
Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.
2. Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt. Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.
3. Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen. Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.
4. Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt. Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.
5. Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen. En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.
Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering (1:1-2).
Het wonder corrigeert, het schept niet. Het maakt niets nieuws, het zet alleen een onjuiste beoordeling recht van iets wat er al is. Zoals les 341 zegt zijn we al zondeloos; we hoeven het niet meer te worden. Het enige wat we hoeven te doen is ophouden met het aanvallen van onze eigen zondeloosheid.
Wij zien een wonder als een wonderbaarlijke verandering in de manier waarop de dingen zijn. Maar zoals de Cursus het ziet verandert een wonder niets. Het neemt alleen onjuiste waarneming weg. Het verwijdert het laagje zonde en schuld dat we over onze onschuld hebben gelegd en onthult de onveranderlijke onschuld die we probeerden te verbergen.
Een wonder heeft vaak een zichtbare uitwerking, maar niet altijd:
Wonderen zijn uitingen van liefde, maar ze hoeven niet altijd een zichtbare uitwerking te hebben (T1.I.35:1).
Wanneer er zichtbare gevolgen zijn, lijkt er in de illusie iets te veranderen, vaak zelfs drastisch. Een zieke geneest; twee mensen die met elkaar in strijd zijn sluiten vrede. Maar dat is het gevolg van het wonder, niet het wonder zelf. Het gevolg toont alleen in de vorm wat in werkelijkheid altijd al waar was: de “zieke” was altijd al gezond; de “strijdende” mensen waren altijd al verenigd als één denkgeest. De zichtbare uitwerking laat ons zien dat de vorm nooit werkelijk was; het wonder is de waarneming die dit zag voordat het zichtbaar werd in de vorm. De illusie veranderde door het besef van haar onwaarheid.
Het [wonder] slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is (1:3).
Het wonder kijkt naar de illusie en herinnert de denkgeest eraan dat het een illusie is. Wij zien verwoesting in de wereld, maar het wonder herinnert ons eraan dat wat we zien onwaar is. Wij zien schuld in een ander; het wonder herinnert ons eraan dat schuld even onwerkelijk is als haar schijnbare gevolgen en stelt ons in staat de heelheid van de ander te zien, en de onschuld achter de illusie die hij de wereld toont.