Les 170

(19 juni)

Er schuilt geen wreedheid in God en evenmin in mij.

1. Niemand valt aan zonder de bedoeling te kwetsen. Hierop zijn geen uitzonderingen. Wanneer je denkt dat je aanvalt uit zelfverdediging, wil je zeggen dat wreed zijn bescherming betekent: dankzij wreedheid ben jij veilig. Je wilt zeggen dat je gelooft dat het kwetsen van een ander jou vrijheid bezorgt. En je wilt zeggen dat aanvallen betekent dat je de toestand waarin je verkeert inruilt voor iets beters, iets zekerders, iets wat meer veiligheid biedt tegen een gevaarlijke inval en angst.

 

2. Hoe door en door waanzinnig is het idee dat de bescherming tegen angst de aanval is! Want hier wordt angst verwekt en met bloed gevoed, om hem te laten groeien, zwellen en woeden. En dus wordt angst beschermd, niet ontvlucht. Vandaag leren we een les die jou meer vertraging en nodeloze ellende kan besparen dan jij je maar enigszins kunt voorstellen. Het is deze:

 

Jij maakt zelf datgene waartegen jij je verdedigt, en door je eigen verdediging ertegen is het werkelijk en onontkoombaar. Leg je wapens neer, en dan pas zie je dat het niet echt is.

 

3. Het lijkt een vijand vanbuiten te zijn die jij aanvalt. Toch bouwt jouw verdediging een vijand vanbinnen op: een vreemde gedachte, op voet van oorlog met jou, die jou van je vrede berooft en jouw denkgeest in twee kampen splitst die totaal onverzoenlijk lijken. Want liefde heeft nu een ‘vijand’, een tegendeel; en angst, de vreemdeling, heeft nu jouw verdediging nodig tegen de bedreiging van wat jij werkelijk bent.

 

4. Als je zorgvuldig het middel bekijkt waarmee jouw denkbeeldige zelfverdediging voortschrijdt op haar ingebeelde weg, zul je de uitgangspunten zien waarop het idee berust. Ten eerste is het onmiskenbaar dat ideeën hun bron moeten verlaten, want jij bent het die de aanval maakt en hem eerst moet hebben bedacht. Maar je doet een aanval buiten jezelf en scheidt jouw denkgeest van hem die moet worden aangevallen, in het volmaakte vertrouwen dat de scheiding die jij gemaakt hebt, werkelijk is.

 

5. Vervolgens worden de eigenschappen van de liefde aan haar ‘vijand’ toebedeeld. Want angst wordt jouw veiligheid en de beschermer van jouw vrede, waartoe jij je wendt voor troost, voor ontsnapping aan twijfels over jouw kracht, en voor hoop op rust in droomloze stilte. En terwijl liefde beroofd wordt van wat haar en haar alleen toebehoort, wordt ze begiftigd met de eigenschappen van de angst. Want liefde zou jou vragen alle verdedigingen als louter dwaasheid af te leggen. En jouw wapens zouden zeker tot stof vergaan. Want dat is wat ze zijn.

 

6. Met liefde als vijand wordt wreedheid onherroepelijk een god. En goden eisen dat zij die hen aanbidden, hun bevelen gehoorzamen en het niet wagen die te betwijfelen. Wrede straf wordt meedogenloos uitgedeeld aan hen die vragen of de eisen redelijk of zelfs maar zinnig zijn. Hun vijanden zijn het die onredelijk en krankzinnig zijn, terwijl zij altijd barmhartig en rechtvaardig zijn.

 

7. Vandaag kijken we gelijkmoedig naar deze wrede god. En we merken op dat hoewel zijn lippen met bloed zijn besmeurd en vuur hem aan alle kanten schijnt uit te slaan, hij slechts van steen is gemaakt. Hij kan niets doen. We hoeven zijn kracht niet te trotseren. Hij heeft er geen. En zij die in hem hun veiligheid zien, hebben geen beschermer, geen kracht om bij gevaar een beroep op te doen, en geen machtige strijder die voor hen vecht.

 

8. Dit moment kan vreselijk zijn. Maar het kan ook het ogenblik zijn van jouw bevrijding uit een ellendige slavernij. Jij maakt een keuze, terwijl je voor deze afgod staat en hem precies ziet zoals hij is. Wil je aan liefde teruggeven wat jij aan haar hebt proberen te ontwringen om het neer te leggen voor dit levenloze stuk steen? Of wil je een andere afgod maken om deze te vervangen? Want de god van de wreedheid neemt vele vormen aan. Een andere kan worden gevonden.

 

9. Maar denk niet dat angst de uitweg is uit angst. Laten we ons herinneren wat het tekstboek beklemtoond heeft over de blokkades voor vrede. De laatste, de moeilijkste om van te kunnen geloven dat die niets is, een schijnbare blokkade met het uiterlijk van een massief blok, ondoordringbaar, angstwekkend en onoverwinnelijk, is de angst voor God Zelf. Hier ligt het fundamentele uitgangspunt dat de angstgedachte tot god verheft. Want angst wordt bemind door hen die angst aanbidden, en liefde schijnt nu met wreedheid te zijn bekleed.

 

10. Waar komt het volslagen waanzinnige geloof in wrekende goden vandaan? Liefde heeft haar eigenschappen niet met die van de angst verward. Toch moeten de aanbidders van de angst hun eigen verwarring waarnemen in de ‘vijand’ van de angst, en de wreedheid ervan nu als deel van de liefde zien. En wat wordt dan angstwekkender dan het Hart van de Liefde Zelf? Het bloed schijnt op Zijn Lippen te staan, het vuur slaat Hem uit. En Hij is vreselijk zonder weerga, onvoorstelbaar wreed, en slaat allen neer die Hem als hun God erkennen.

 

11. De keuze die jij vandaag maakt, staat vast. Want jij kijkt voor het laatst naar dit stuk gebeeldhouwde steen dat jij hebt gemaakt, en noemt het niet langer god. Je bent eerder op deze plaats geweest, maar jij hebt ervoor gekozen dat deze wrede god nog bij jou bleef in weer een andere vorm. En zo is de angst voor God bij je teruggekomen. Deze keer laat je die daar achter. En jij keert naar een nieuwe wereld terug, ontlast van zijn gewicht, gezien niet door zijn nietsziende ogen, maar door de visie die jij dankzij jouw keuze hervonden hebt.

 

12. Nu behoren jouw ogen aan Christus toe, en kijkt Hij er doorheen. Nu behoort jouw stem aan God toe, en is van de Zijne de weerklank. En nu blijft jouw hart voor eeuwig in vrede. Je hebt Hem verkozen in plaats van afgoden, en jouw eigenschappen, jou door je Schepper verleend, zijn ten langen leste weer van jou. De Roep van Godswege is gehoord en beantwoord. Nu heeft angst ruim baan gemaakt voor liefde, nu God Zelf de plaats van wreedheid inneemt.

 

13. Vader, wij zijn zoals U. Wreedheid huist er niet in ons, want die is er niet in U. Uw vrede is de onze. En we zegenen de wereld met wat wij van U alleen ontvingen. We kiezen opnieuw en maken onze keus voor al onze broeders, wetend dat zij één met ons zijn. We brengen hun Uw verlossing, zoals wij die nu ontvingen. En wij danken voor hen, want zij maken ons compleet. In hen zien wij Uw heerlijkheid en in hen vinden wij onze vrede. Heilig zijn wij omdat Uw Heiligheid ons heeft bevrijd. En wij zeggen dank. Amen.


Toelichting:

De basisgedachte van deze les is, dat onze pogingen om onszelf te verdedigen uiterlijke aanval werkelijk maken. We zijn bang omdat we in ons hart geloven dat we zelf aangevallen hebben en daar straf voor verdienen. We geloven “dat het kwetsen van een ander [ons] vrijheid bezorgt” (1:4). Dit geloof ligt achter elke aanval die we zelfverdediging noemen. Hoezeer we ook proberen onze aanvallen te rechtvaardigen, diep van binnen weten we dat onze intentie is de ander te kwetsen, omdat we denken dat dit ons ergens van zal bevrijden. Kortom, we geloven dat we van nature wreed zijn.

 

We projecteren ons geloof in aanval op iets of iemand buiten onszelf. We zien de aanval als iets wat van buiten onze denkgeest komt. Maar in werkelijkheid is er niets buiten onze denkgeest. Wij vallen onszelf aan, maar zien de aanval buiten onszelf, waarmee we een nieuwe aanval van onze kant rechtvaardigen. Angst en verdediging worden dus de middelen om onszelf te beschermen. En daarom wordt liefde “begiftigd met de eigenschappen van de angst” (5:3). Omdat liefde ons adviseert onze verdediging op te geven, wordt ze zelf iets om bang voor te zijn. Liefde wordt gevaarlijk.

 

Vanuit dit perspectief worden angst en wreedheid een “god”, een idool, iets wat tegen elke prijs beschermd moet worden. Angst loslaten wordt uitermate gevaarlijk, dat vrezen we meer dan wat ook. We klampen ons vast aan onze angst, vanuit de overtuiging dat deze ons beschermt. En uiteindelijk projecteren we onze toewijding aan angst en wreedheid op God zelf. We zien Hem als een wraakzuchtige God, die vuur spuwt, ons dreigt met de hel, ons bedriegt met Zijn gepraat over liefde, en vol leedvermaak lacht als we een nederlaag lijden. In feite is het onze angst voor God – verborgen en vermomd in vele vormen wanneer ze uit ons onderbewustzijn tevoorschijn komt, maar altijd aanwezig – die ”het fundamentele uitgangspunt [is] dat de angstgedachte tot god verheft” (9:4).

 

Uiteindelijk zijn dus al onze verdedigingen een verdediging tegen God. Diep in onszelf zijn we ervan overtuigd dat het universum erop uit is ons te grazen te nemen. Het grootste deel van ons leven zijn we bezig ons fort te versterken tegen alles wat ons lijkt te bedreigen.

 

De Cursus vertelt ons dat het opgeven van onze verdediging de enige manier is om te ontdekken dat de bedreiging niet werkelijk is (2:6-7). God is niet boos. Het universum wil ons niet te grazen nemen. Wanneer God van ons afgescheiden lijkt te zijn, komt dat alleen doordat de muren die we hebben opgericht dat zo doen lijken. We zijn alleen slachtoffer van onze eigen verdedigingen. We hebben geen reden om bang te zijn. We zijn niet wreed. Dat kunnen we niet zijn omdat God, die ons geschapen heeft, geen wreedheid in zich heeft. Er hangt ons geen straf boven het hoofd. We zijn de onschuldige Zoon van God, de Zoon die hij liefheeft.

 

Zonder die oerangst voor God is er niets om op anderen te projecteren; wanneer we ophouden onze angst te projecteren nemen we geen aanval van buitenaf waar; wanneer we geen aanval van buitenaf waarnemen hebben we geen behoefte aan verdediging.

 

Als we onze god van angst en verdediging goed bekijken, zien we dat hij gemaakt is van steen. Hij leeft niet, hij kan ons niet redden. Angst brengt angst voort, aanval brengt aanval voort. De eindeloze oorlogen van de wereld getuigen hiervan. Het kwetsen van anderen geeft ons nooit veiligheid, het houdt alleen de cirkel van aanval en verdediging in stand.

 

Het besef dat onze vertrouwde beveiligingsmethode waardeloos is, dat onze kampvechter een bedrieger is, kan beangstigend zijn. Het is alsof de raketten, waarin we al ons vertrouwen hebben gesteld, ineens op ons eigen hart zijn gericht:

 

Dit moment kan vreselijk zijn. Maar het kan ook het ogenblik zijn van jouw bevrijding uit een ellendige slavernij (8:1-2).

 

Het idee om onze verdediging volledig op te geven kan ons een moment verlammen van angst. Maar het kan ook het moment zijn waarop we beseffen dat wat we vrezen niet bestaat en dat we de “vijand”, die we uit alle macht buiten wilden houden, nu toestaan binnen te komen en Zijn vrede met zich mee te brengen.


Oefeninstructies:

DOEL

Je toewijding aan wreedheid herkennen als een middel om je veilig te voelen; zien dat het een betekenisloze afgod is en de keuze maken deze afgod niet langer te dienen.

 

OEFENING

’s Morgens en ’s avonds, minimaal vijf minuten en in het ideale geval dertig minuten of meer.

 

We moeten eerlijk kijken naar ons geloof dat het aanvallen van anderen de beste manier is om onszelf te verdedigen en veilig te zijn. Een aanval is bedoeld om te kwetsen, en de bedoeling om te kwetsen is wreed. Dit heeft wreedheid tot koning gekroond in onze denkgeest, een afgod die we niet in twijfel durven te trekken. Vandaag moeten we dat echter wel doen. We moeten in alle rust ons geloof onder ogen zien dat wreedheid veiligheid betekent.

 

  • Maak om te beginnen contact met dat geloof. Realiseer je dat je gelooft dat, als je wordt aangevallen, jouw tegenaanval je veiligheid biedt. Wees vervolgens bereid om dit geloof in twijfel te trekken. Overweeg de mogelijkheid dat jouw verdediging tegen een aanval deze aanval macht geeft. Overweeg de mogelijkheid dat het in feite je eigen wreedheid is, die je bang maakt. En overweeg de mogelijkheid dat het geloof dat wreedheid veiligheid betekent niets anders is dan dat: een geloof, een idee dat opnieuw onderzocht moet worden, in plaats van als een god te worden aanbeden.

 

  • Neem vervolgens een ander aspect van dit geloof onder de loep. Je weet dat God wil dat je je wapens neerlegt, dat je aanval en verdediging opgeeft. Dit lijkt Hem wreed te maken, omdat Hij jou je bescherming lijkt af te pakken. Het lijkt alsof Hij wil dat je nederig en onderdanig over je heen moet laten lopen. Wanneer je wreedheid ziet als een god die je beschermt, lijkt de werkelijke God van Liefde inderdaad wreed, alsof jouw veiligheid Hem niet interesseert. Kijk naar dat geloof. Wees bereid het in twijfel te trekken. Zou het mogelijk kunnen zijn dat Hij jouw veiligheid nog meer wenst dan jijzelf? Zou het mogelijk kunnen zijn dat Liefde jouw veiligheid is (WdII.5:5:4)?

 

Door naar deze beide aspecten te kijken – dat wreedheid je god is en dat God wreed is – sta je voor de volgende keuze: “Wil je aan liefde teruggeven wat jij aan haar hebt proberen te ontwringen om het neer te leggen voor dit levenloze stuk steen” (8:4)? Herhaal voortdurend het idee “Er schuilt geen wreedheid in God en evenmin in mij”, terwijl je deze keuze probeert te maken. Herinner je dat God uitsluitend Liefde is en dat jij eveneens als Liefde bent geschapen; dat wreedheid dus onnatuurlijk voor je is. Probeer oprecht voor het laatst naar dit stuk gebeeldhouwde steen te kijken dat jij hebt gemaakt, en noem het niet langer god (11:2). Als je daarin slaagt zul je een nieuwe wereld binnengaan, die je met nieuwe ogen zult zien. Je zult naar dezelfde mensen kijken, maar waar je eerst gevaar in hen zag, zul je nu Gods glorie in hen zien. Terwijl voorheen je hart vervuld was van angst en wreedheid, zal het nu gevuld zijn met niets anders dan liefde.

 

HERHALINGEN

Een of twee minuten op elk heel uur, of korter wanneer de omstandigheden dat niet toelaten.

 

Herhaal het idee, terwijl je probeert je gehechtheid aan wreedheid op te geven en de liefde te aanvaarden die je ware natuur is. Dank God voor de gaven van Zijn liefde die je in het afgelopen uur hebt ervaren, en laat Hem jou vertellen hoe je de hervonden liefde in je hart het komende uur tot uitdrukking kunt brengen.